In deze samenvatting vindt u alle leerstof die behandeld is tijdens het vak 'Algemene fysiologie'. De hoofdstukken die hierin verwerkt zijn, is allereerst de inleiding (1), dan de moleculaire interacties (2), cellen en weefsels (3), energie en cellulaire metabolisme (4), dynamiek van membranen (5) ...
Hoofdstuk 1: Inleiding in de fysiologie
1. Wat is fysiologie?
- Werking en functie van levende materie
- Biologische functies
- Gaat samen met andere wetenschappen
- Anatomie, biochemie, chemie, fysica
1.1 Karakteristieken van leven
1.1.1 Complex, georganiseerd en bestaande uit cellen
1.1.2 Gekenmerkt door homeostase
Bv. bij zweten → vocht op oppervlakte van lichaam → dat wordt verdampt door energie van warmte
van het lichaam
1.1.3 Reageren op prikkels
Bv. met hamertje onder knie ‘slagen’ → onderbeen schiet vanzelf naar boven
1.1.4 Nood aan energie
- Fotosynthese
- Autotroof: plant maakt eigen suiker d.m.v. zonlicht
- Heterotroof: mens en dier kunnen zelf geen suiker aanmaken
1.1.5 Mogelijkheid tot groei
1.1.6 Mogelijkheid tot reproductie
1.1.7 Capaciteit om te evalueren
➔ Evolutie van aap tot mens
, 2. Fysiologische systemen
Multicellulair organisme: een levend individu dat bestaat uit heel veel cellen (bv. mens)
3. Homeostase
- Claude Bernard: ‘la fixité de milieu intérieur’
- Walter B. Cannon :
o HomEostase
o Homeodynamics
o Variabelen: omgevingsfactoren die de cel beïnvloeden + interne afscheidingsstoffen
o Pathologisch - pathofysiologie
Waarom niet homostase? Lichaamstemperatuur kan veranderen dus fluctuatie mogelijk = homeo
➔ Sensoren in lichaam meten
veranderingen die er gebeuren
Homeostase: lokale controle en reflex controle en feedforward mechanismen en feedback
mechanismen → negatieve en positieve feedbackloop
o Vb. Er moet een terugkoppeling zijn bij bv. (in visbokaal) 26° → dan wordt er
feedback gegeven en moet het stoppen met water verwarmen
Negatieve: Positieve:
Hoofdstuk 2: Moleculaire interacties
1. Herhaling chemie
Atoom: bezit elektronen, protonen en neutronen → kan elektronen
verliezen/ opnemen → atomen kunnen moleculen vormen door met elkaar te binden
o Vb. Helium verliest proton (en 2 neutronen) → wordt H2O
Water = polaire → alleen polaire stoffen lossen hierin op =hydrofiel →apolair = hydrofoob
Belangrijke ionen in het lichaam zijn Na+, K+, Ca2+, H+, Cl-, HCO3-, HPO42-, SO42-
- Lipiden: zoals bv. triglyceride → hebben fosfolipide dubbellaag
- Aminozuren: zoals bv. polypeptideketen (→ 4 structuren)
- Nucleotiden: zoals bv. ATP
ATP = adenosine-trifosfaat → kost veel energie om 3 fosfaten aan adenosine te hechten DUS veel
energie aanwezig in mitochondriën om dit te doen
➔ ATP wordt naar cellen getransporteerd als instabiele molecule → daar aangekomen gaat het
splitsen in ADP (adenosine-disfosfaat) + fosfaatgroep + energie → die overige energie
gebruikt voor in bv. spieren EN overige fosfaatgroep voor andere chemische reacties
- Concentratie: mol + moleculaire massa + molariteit + equivalent + gewicht/volume,
volume/volume + pH-waarde → alle dingen die concentratie beïnvloeden
4. Proteïnen en proteïne-interacties
1. Enzymen → bv. spijsverteringsenzymen
2. Membraantransportproteïnen = tussen lipide dubbellaag
3. Signaalmoleculen → bv. hormonen
4. Receptoren = ontvangers aan buitenkant van cel
5. Bindingsproteïnen = O2, CO2, CO kan daarop binden → bv. hemoglobine (affiniteit)
6. Regulatieproteïnen, transcriptiefactoren
7. Immunoglobulinen = antilichamen
4.1 Proteïnebinding
= bestaat uit proteïne + zijn ligand(en) die vasthechten op bindingsplaatsen
➔ Bindingen tussen proteïne en liganden = NIET covalent
➔ Wanneer we spreken over enzymen zijn liganden = substraten (namen eindigen op – ase)
o Vb. ligand: fosfaatgroep
4.1.1 Specificiteit
➔ Op sommige proteïne kan 1 ligand binden op andere meerdere liganden (= minder specifiek)
o Vb. enzym peptidase → bindt aan polypeptideketens
o Vb. enzym aminopeptidase → bindt alleen aan uiteinde van keten waar aminogroep
ligt
4.1.2 Affiniteit
Affiniteit van proteïne voor een ligand: mate waarin proteïne wil dat ligand op hem bindt
o Hoe hoger affiniteit = hoe meer kans dat ligand gaat binden
▪ Vb. hemoglobine hoge affiniteit voor O2 en voor CO2 → MAAR zijn affiniteit
voor CO is nog hoger → verklaring vele CO vergiftigingen
o Dissociatie: mate waarin men een ligand van proteïne kan afhalen →
dissociatieconstante Kd
o
o Competitie tussen verschillende liganden: agonisten die zich voordoen als andere
ligand om te kunnen binden op proteïne
▪ Bv. nicotine doet acetylcholine na → bindt op receptor + heeft zelfde effect
→ molecule die meest aanwezig is wint + hoogste affiniteit
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller govershanne. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.91. You're not tied to anything after your purchase.