Les pronoms personnels toniques
De pronoms toniques worden gebruikt om nadruk te leggen op het
onderwerp, in combinatie met voorzetsels of als vervanging van het
onderwerp in bepaalde situaties. Ze worden vaak gebruikt voor
duidelijkheid of om een contrast aan te geven.
je moi
tu toi
il / elle lui / elle
nous nous
vous vous
ils / elles eux / elles
Wanneer gebruik je pronoms toniques?
1. Om nadruk te leggen op het onderwerp:
○ Moi, je préfère le chocolat.
(Ik verkies chocolade.)
2. Na een voorzetsel (bijv. "avec", "chez", "pour"):
○ Il vient avec moi.
(Hij komt met mij.)
3. Om een contrast te maken:
○ Lui, il est gentil, mais toi, tu es méchant.
(Hij is aardig, maar jij bent gemeen.)
4. Na het werkwoord "être" bij een korte identificatie:
○ C'est elle qui a gagné.
(Zij heeft gewonnen.)
5. In combinatie met "et" of "ou":
○ Toi et moi, nous allons au cinéma.
(Jij en ik gaan naar de bioscoop.)
6. In korte antwoorden (zonder werkwoord):
○ Qui veut venir? – Moi !
(Wie wil komen? – Ik!)
7. Bij negatieve structuur met "ne...que":
○ Je n’aime que lui.
(Ik hou alleen van hem.)
, Oefeningen
Vul het juiste pronomen tonique in:
1. C’est __________ (je) qui ai trouvé la solution.
2. Elle part en vacances avec _______ (ils).
3. Tu penses souvent à _______ (elle)?
4. Nous allons chez _______ (toi) ce soir.
5. Chacun doit penser à _______ (soi).
Maak zinnen met nadruk:
1. _______ (moi), je ne suis pas d'accord.
2. _______ (lui), il aime jouer au football, mais pas moi.
3. Je vais au parc avec _______ (vous).