Alle jurisprudentie van het vak Overheid en Privaatrecht (PUB4012). Hierbij is zoveel mogelijk bij de tekst van de rechterlijke instanties gebleven en zijn de belangrijkste overwegingen vetgedrukt. Mede aan de hand van dit jurisprudentieoverzicht heb ik dit vak met een 10 kunnen afronden.
Jurisprudentie Overheid en
Privaatrecht (PUB4012)
Week 1
CRvB 24-02-1983 (Pensioen)
Casus
Eiser heeft op grond van een beslissing houdende toekenning van een invaliditeitspensioen
voorschotten op dat pensioen verkregen. Later is deze beslissing vernietigd en op grond daarvan
vordert het ABP de reeds uitgekeerde voorschotten terug.
Raad
Hier is geen sprake van een herziening en derhalve zijn de administratiefrechtelijke
bepalingen niet van toepassing. Evenwel staat ABP evenwel ten dienste het aan art. 1395 BW
(oud) ontleende, ook in het bestuursrecht, geldende algemene rechtsbeginsel, inhoudende
dat hetgeen onverschuldigd betaald is, kan worden teruggevorderd.
De werking van het rechtsbeginsel inzake de terugvordering van onverschuldigde betaling
kan evenwel in het bestuursrecht worden tegengegaan of beperkt door die van het
rechtszekerheidsbeginsel. Welk beginsel de overhand moet krijgen en in welke mate dient te
worden bezien a.d.h. van de omstandigheden van het concrete geval.
In casu wist eiser, dan wel kon hij weten en had hij er rekening mee kunnen/moeten
houden dat er geen recht op pensioen zou ontstaan. Op grond daarvan kan aan het
rechtszekerheidsbeginsel geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Derhalve is de
terugvordering rechtmatig.
HR Cornelissen/Groningen
Casus
De gemeente heeft aan Cornelissen o.g.v. de ABW bijstand verleend. Door een administratieve
vergissing heeft de gemeente een hoger bedrag betaald dan waarop Cornelissen recht had. De
gemeente vordert het te veel betaalde terug o.g.v. onverschuldigde betaling.
Hoge Raad
O.g.v. art. 6:203 BW is degene die zonder rechtsgrond heeft betaald gerechtigd tot
terugvordering. Deze voorschriften geven uitdrukking aan een beginsel dat voor het gehele
recht geldt. Dit brengt mee dat zij ook toegepast dienen te worden op betalingen van
publiekrechtelijke aard, voor zover uit de wet niet het tegendeel voortvloeit.
Uit de ABW vloeit het tegendeel niet voort.
Ook een vordering uit onverschuldigde betaling is niet toewijsbaar, voor zover dit in de
gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
zou zijn. Gaat het om een vordering van een overheidslichaam, dan moet bij de vaststelling van
wat redelijkheid en billijkheid eisen rekening worden gehouden met de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur, waaronder het beginsel dat gerechtvaardigd vertrouwen moet
worden beschermd. Maar hierop heeft Cornelissen, die de vergissing van de gemeente heeft
bemerkt, zich niet beroepen.
,ABRvS Nanne
Casus
De rechtbank heeft zich op het standpunt gesteld dat terugvorderingsbeslissingen geen besluiten
zijn in de zin van art. 1:3 Awb, zodat dergelijke beslissingen niet ter beoordeling van de
bestuursrechter staan.
Afdeling
De Afdeling ziet zich geplaatst voor de vraag naar het rechtskarakter en de beroepbaarheid bij
de bestuursrechter van besluiten van bestuursorganen tot terugvordering van eerder door hen
in het kader van de uitoefening van hun bestuursrechtelijke taken en bevoegdheden gedane
toekenningen.
De Afdeling oordeelt thans, anders dan zij in het verleden heeft gedaan, dat deze
terugvorderingsbesluiten, ook als zij niet op uitdrukkelijk daartoe strekkende bevoegdheden zijn
gebaseerd, zijn gericht op rechtsgevolg. Dit rechtsgevolg wordt ontleend aan het algemene,
ook in het bestuursrecht geldende, rechtsbeginsel dat hetgeen onverschuldigd is betaald
kan worden teruggevorderd.
Dit rechtsbeginsel is van bestuursrechtelijke aard, wanneer zijn werking zich doet
gevoelen in door het bestuursrecht beheerste verhoudingen. Voor bestuursorganen schept
het dan een bevoegdheid omtrent de aanwending waarvan per geval moet worden beslist met
inachtneming van de algemene bestuursrechtelijke normen die de aanwending van discretionaire
bevoegdheden beheersen. Zo een beslissing, die strekt tot voldoening aan de
bestuursrechtelijke voorwaarden voor een rechtmatige terugvordering, opdat naar het
bestuursrecht een betalingsverplichting ontstaat, is gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg.
Aan de art. 8:1 eerste lid en derde lid aanhef en onder a 8:3 en 8:6 Awb ligt blijkens de
wetsgeschiedenis een streven van de wetgever ten grondslag naar een in de rechtspraktijk goed
hanteerbare afbakening van bevoegdheden tot beoordeling van besluiten tussen de algemene
bestuursrechter, de bijzondere bestuursrechters en de burgerlijke rechter. Blijkens met name de
tekst en de geschiedenis van art. 8:3 Awb beoogde de wetgever in het bijzonder zoveel mogelijk
te voorkomen dat binnen een samenhangende reeks van uit elkaar voortvloeiende
bestuursbeslissingen een cesuur zou moeten worden aangebracht wat betreft de rechter die
bevoegd is tot toetsing van de onderscheiden beslissingen.
Naar het oordeel van de Afdeling past het in dit door de wetgever gekozen stelsel de
algemene dan wel de bijzondere bestuursrechter slechts bevoegd te achten tot
kennisneming van beroepen tegen terugvorderingsbesluiten, indien dergelijke besluiten
voortvloeien uit een besluit inzake een bestuursrechtelijke toekenning ter zake waarvan die
rechter bevoegd is.
ABRvS Van Vlodrop
De schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van
schade, die veroorzaakt zou zijn binnen het kader van de uitoefening door dat orgaan van een
aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, is — ook indien dat verzoek niet op een specifiek
wettelijke grondslag is gebaseerd — een publiekrechtelijke rechtshandeling en dus een
besluit als bedoeld in art. 1:3 Awb.
De Afdeling overweegt hiertoe het volgende. Een publiekrechtelijke rechtshandeling is een
op rechtsgevolg gerichte beslissing van een bestuursorgaan, dat de bevoegdheid tot het nemen
van die beslissing ontleent aan het publiekrecht. Zoals volgt uit ABRvS 29 nov. 1996, AB 1997,
66, berust de bevoegdheid van een bestuursorgaan tot het nemen van een beslissing op
een verzoek om vergoeding van schade, voorzover het schade betreft tengevolge van de
onrechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, op het —
in art. 6:162 van het BW en in art. 8:73 van de Awb tot uiting komende — algemeen geldende
rechtsbeginsel, volgens hetwelk degene die door aan hem toerekenbaar onrechtmatig
handelen of nalaten schade heeft veroorzaakt, is gehouden die aan de benadeelde te
vergoeden. Dit rechtsbeginsel is publiekrechtelijk van aard indien het zijn werking doet voelen in
een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ontstane
rechtsverhouding.
, Uit ABRvS 18 febr. 1997, AB 1997, 143, volgt dat de bevoegdheid tot het nemen van
een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, voorzover het schade betreft die is
ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende
bevoegdheid, berust op het — mede aan art. 3:4 lid 2 van de Awb ten grondslag liggende —
rechtsbeginsel van ‘égalité devant les charges publiques’ (gelijkheid voor de openbare
lasten). Op grond van dit beginsel zijn bestuursorganen gehouden tot compensatie van
onevenredige — buiten het normale maatschappelijk risico vallende en op een beperkte
groep burgers of instellingen drukkende — schade die is ontstaan in een door de uitoefening
van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ontstane rechtsverhouding. Het
rechtsgevolg waarop een beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van
schade, veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende
bevoegdheid, is gericht, is dat naar het publiekrecht al dan niet een aanspraak op betaling van
schadevergoeding wordt gevestigd.
In het stelsel van afdeling 8.1.1 van de Awb past het de algemene danwel bijzondere
bestuursrechter slechts bevoegd te achten tot kennisneming van beroepen tegen een
zuiver schadebesluit indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de
schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien
derhalve tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid
geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, dan is er ook geen beroep
mogelijk tegen een besluit naar aanleiding van een verzoek om vergoeding van schade die
daardoor is veroorzaakt (dubbele connexiteitseis). Een wettelijke belemmering in de
bevoegdheid van de bestuursrechter kennis te nemen van een beroep tegen de
schadeveroorzakende uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid werkt aldus door in zijn
bevoegdheid kennis te nemen van een beroep tegen een naar aanleiding van die
bevoegdheidsuitoefening genomen schadebesluit.
Week 2
Schipholregio
Het begrip ‘bestuursorgaan’ is een centraal begrip in het bestuursrecht. Een orgaan van een
privaatrechtelijke rechtspersoon wordt aangemerkt als een bestuursorgaan (b-orgaan) als dat
orgaan met openbaar gezag is bekleed. Daarvoor is bepalend of aan dat orgaan een
publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere
rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk
voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een
orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan.
Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op
geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich evenwel een uitzondering
op deze regel voordoen, waardoor zij toch als b-orgaan kunnen worden aangemerkt.
Het eerste vereiste is dat de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van geldelijke
uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate worden bepaald door een of meer a-
orga(a)n(en). Dit houdt overigens niet in dat dit a-orgaan ook deze verstrekking ook in individuele
gevallen in beslissende mate dient te bepalen.
Het tweede vereiste is dat de verstrekking van deze uitkeringen of voorzieningen in
overwegende mate, dat wil zeggen in beginsel voor twee derden of meer, wordt gefinancierd
door een of meer a-orga(a)n(en).
Deze a-orga(a)n(en) hoeven bij beide vereisten niet dezelfde te zijn.
Amsterdam/IKON
1
Een overheidslichaam behoort bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden uit een
erfpachtsverhouding de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en derhalve ook het
, gelijkheidsbeginsel in acht te nemen. Het betoog van de gemeente dat het gelijkheidsbeginsel
hier slechts aan de orde zou kunnen komen in het kader van een aan de overheid meer ruimte
latende redelijkheidsmaatstaf wordt door de HR uitdrukkelijk verworpen.
2
In een geval als het onderhavige is er geen sprake van een rechtens relevante strijd met het
gelijkheidsbeginsel op grond van de enkele omstandigheid dat de gemeente in een op zichzelf
staand geval zonder voldoende grond ten gunste van een ander een uitzondering heeft gemaakt
op haar vaste beleid, ook al zou die uitzondering niet zijn terug te voeren op een vergissing van de
gemeente.
3
In geval een burger een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel en dit beroep staaft met een
opsomming van gevallen die naar zijn mening aan het zijne gelijk zijn doch die door het
overheidslichaam anders zijn behandeld, ligt het op de weg van het overheidslichaam zich
over een en ander uit te laten en een eventuele ongelijke behandeling te verklaren.
Rasti Rostelli
Art. 7 derde lid Gw moet aldus worden uitgelegd dat zij iedere preventieve beperking door de
overheid van de meningsuiting (door andere middelen dan drukpers, radio en televisie) gegrond
op de inhoud ervan verbiedt.
De gemeente is als overheidsinstantie te allen tijde gehouden het algemeen belang
te behartigen. Alleen al daarom kan de uitoefening van de contractsvrijheid (en van
eigenaarsbevoegdheden) door de overheid niet op één lijn gesteld worden met die door een
particulier.
Bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten brengt de plicht
van de overheid tot behartiging van het algemeen belang mee dat zij de beginselen van
behoorlijk bestuur in acht moet nemen en de grondrechten van haar burgers moet
respecteren.
De stelling dat de concrete reikwijdte van het grondrecht van art. 7 derde lid ervan afhangt in
hoeverre een meningsuiting plaatsvindt met een commercieel dan wel met een ideëel oogmerk,
kan niet als juist worden aanvaard
Vitesse/Provincie Gelderland
Uit de Provinciewet vloeit voort dat de gedeputeerden zonder delegatie of goedkeuring
achteraf door Provinciale Staten, niet bevoegd waren de Provincie door de onderhavige
toezegging te binden. Uit de volgende feiten en omstandigheden, in samenhang beoordeeld:
• dat de bevoegdheidsverdeling in de Provinciewet onmiskenbaar is,
• dat in een democratische rechtsstaat groot gewicht toekomt aan een zodanige
bevoegdheidsverdeling,
• dat een aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad wegens vertrouwen dat is gewekt door een
onbevoegd verrichte vertegenwoordigingshandeling, met een en ander niet gemakkelijk is te
rijmen,
• dat Vitesse c.s., althans hun vertegenwoordigers, hooggekwalificeerde professionals zijn,
zodat van hen mocht worden verwacht dat zij van deze bevoegdheidsverdeling op de hoogte
waren, en
• dat Vitesse c.s. wisten dat het overleg van 2 juli 2001 pas daags tevoren was afgesproken en
dat het niet een provinciale taak is betaald voetbal te financieren,
volgt dat slechts onder bijzondere omstandigheden plaats is voor het oordeel dat het hiervoor
omschreven handelen van de Provincie jegens Vitesse c.s. onrechtmatig is.
Het hof heeft terecht geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld,
die meebrachten dat Vitesse c.s. erop mochten vertrouwen dat de gedeputeerden — die geen
voorbehoud omtrent hun bevoegdheid hadden gemaakt, noch hadden gewaarschuwd dat de
Provincie slechts een inspanningsverplichting op zich nam — intern maatregelen hadden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller laurens008. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.40. You're not tied to anything after your purchase.