Embryologie
1 lnleidng ............................................................................................... 2
2 gametogenese ...................................................................................... 3
2.1 Oogenese ....................................................................................... 3
1.2.2 Non-disjunctie tijdens meiose....................................................... 6
2.3 spermatogenese .............................................................................. 7
3 fertilisatie ............................................................................................ 8
4 de klievingen........................................................................................ 9
5 biomedische toepassingen : in vitro fertilisatie ......................................... 13
5 Implantatie en vorming van de.............................................................. 15
Stadia van implantatie: ........................................................................ 15
Ontwikkeling van de chorionvilli en biomedische toepassingen .................... 20
Tweelingen en siamese tweelingen ......................................................... 21
Ontwikkeling van de uteroplacentaire circulatie ........................................ 22
6 Gastrulatie ......................................................................................... 23
De ingressie van epiblastcellen (Ectoderm, Mesoderm, Endoderm) .............. 23
Omvorming chorda uitsteeksel .............................................................. 25
7 Bestemming van de 3 kiembladen ......................................................... 26
differentiatie van het mesoderm ............................................................ 26
ectoderm (neurualatie), prechordale plaat .............................................. 27
neuralatie (dag 19-22) ...................................................................... 27
Prechordale plaat: dag 17 .................................................................. 28
Bestemming van het extra-embryonaal mesoderm ................................... 28
8 De plooivorming ................................................................................. 29
Het proces van vouwing dat het embryo transformeert van een plat
embryonaal schijfje naar een driedimensionaal buis-in-een-buis lichaamsplan
..................................................................................................... 29
9 Groei week 4 tot week 8 ...................................................................... 31
1
,1 lnleidng
Embryologie bestudeert: de gametogenese, de ontwikkeling van bevruchte eicel
tot geboorte, de teratogenese
Let op congenitale afwijkingen: (niet noodzakelijk erfelijk) vaak
ontwikkelingsstoornissen o.i.v TERATOGENEN
= schadelijke omgevingsfactoren (Pharmaca, Alcohol, Nicotine, Virussen (na de
invoering van universele rubellavaccinatie is congenitale rubella zeer zeldzaam
geworden), RX stralen, Cocaine, Hormonen, Arseen, kwik, cyanide, maar ook een
tekort aan foliumzuur (verstoring aanleg zenuwstelsel))
gestational age = zwangerschapsduur
(40 weken)
fertilization age = ontwikkelingsleeftijd
(38 weken)
0-2 weken: bevruchting tot bilaminaire kiemschijf (pre-organogenese)
3-4 weken: bilaminaire kiemschijf tot primitieve lichaamsvorm
Embryonale
3-8 weken: organogenese periode
9-38 weken: voornamelijk groei = foetale periode
Wet van Baer: “algemene kenmerken die een soort deelt
met andere vertebraten verschijnen vroeger in het embryo
dan de kenmerken die specifiek zijn voor de betreffende
soort”
( vis – reptiel – vogel – varken – mens)
2
,2 gametogenese
2.1 Oogenese
Onder spermatogenese en oogenese wordt de differentiatie verstaan van de
primordiale geslachtscellen (PGC) tot spermatozoa en rijpe oocyten.
➢ Bij de man blijven de primordiale
kiemcellen (PGC's) slapend tot de puberteit,
wanneer ze zich differentiëren tot
spermatogonia en mitose beginnen.
➢ Bij de volwassen man produceren
spermatogonia primaire spermatocyten, die
meiose en spermatogenese ondergaan.
➢ Elke primaire spermatocyt deelt zich en
vormt twee secundaire spermatocyten, die
elk twee spermatozoën vormen.
➢ Elke primaire spermatocyt levert dus
vier functionele gameten.
➢ Bij de vrouwen differentiëren PGC's
zich tot oogonia, die mitose
ondergaan en vervolgens meiose
beginnen tijdens het foetale leven als
primaire oöcyten.
➢ De primaire oöcyten blijven in
profase I totdat ze tijdens de
menstruatiecyclus worden
gestimuleerd om de meiose te
hervatten.
➢ Elke primaire oöcyt heeft de potentie
om een secundaire oöcyt en eerste
poollichaam te vormen.
➢ Bovendien heeft elke secundaire
oöcyt de potentie om een
definitieve oöcyt en een ander
polair lichaam te vormen.
➢ Elke primaire oöcyt kan dus een
enkele functionele gameet
voortbrengen.
→ Ploidie: aantal copies van ieder chromosoom 3
→ N = aantal copijen van een bepaalde DNA molecule of chromatide
,Belangrijkste verschillen:
̶ Efficiëntie spermatogenese ten opzichte van oogenese
̶ Timing meiose I
̶ Gelimiteerde stock eicellen bij vrouw versus blijvende mitose bij man
gezien spermatogonia blijven delen
‘Germ cells’ (= primordiale geslachtscellen)
→ ontstaan 4 weken na de bevruchting
→ groepje cellen in het extra-embryonale mesoderm, op het achterste deel van
de dooierzak
→ Migratie van dooierzakwand -> urogenitale plooi: 8-9x delen
→ sacrococcygeale teratomeren ( = meest voorkomende tumoren bij
pasgeborenen): groeien uit PGCs
De ontwikkeling in het ovarium van de primordiale follikels tot de Graafse follikel
en de hierop volgende ovulatie en luteale fase
4
Theca interna: secretorisch (steroidhormonen → oestrogenen)
Theca externa: bindweefsel
, Vóór de geboorte:
➢ Mitose vindt plaats in de oogonium (stamcel), resulterend in de primaire
oöcyt.
➢ De primaire oöcyt groeit en ontwikkelt zich tot een primordiale follikel.
Tijdens de kindertijd (met inactieve eierstokken):
➢ De primaire oöcyt blijft gearresteerd in de profase I en is aanwezig bij de
geboorte.
Elke maand vanaf de puberteit tot de menopauze:
➢ De primaire oöcyt blijft gearresteerd in de profase I.
➢ Door de stimulatie van een LH-piek voltooit één primaire oöcyt de meiosis
I, wat resulteert in een secundaire oöcyt en een eerste poollichaampje.
➢ De secundaire oöcyt wordt gearresteerd in de metafase II en wordt
vrijgegeven tijdens de ovulatie.
Bij bevruchting:
➢ Als fertilisatie door een spermacel plaatsvindt, wordt meiosis II voltooid,
resulterend in een ovum en een tweede poollichaampje.
➢ Het vrijgekomen secundaire oöcyt verandert in een corpus luteum, dat
uiteindelijk degradeert.
→ Ongeveer 5 tot 12 primaire follikels hervatten elke maand de ontwikkeling.
5
→ Eén follikel wordt dominant en de rest degenereert door de folliculaire atresie.
, Folliculogenese wordt elke maand in slechts enkele follikels selectief
gestimuleerd, omdat…
Hypothese 1: Als de follikels zich verder ontwikkelen, worden ze
progressief gevoeliger voor de stimulerende effecten van FSH. Daarom
zouden follikels die op basis van toeval iets verder gevorderd zijn, scherper
reageren op FSH en worden voorgetrokken.
Hypothese 2: Het selectieproces wordt gereguleerd door een complex
systeem van feedback tussen hypofyse- en ovariumhormonen en
groeifactoren.
1.2.2 Non-disjunctie tijdens meiose
doel vd meiose:
1) Halveren van het aantal
chromosomen en helft van de
hoeveelheid DNA ivg met
somatische lichaamscel
Paternaal 2) De vorming van een uniek
maternaal genoom.
→ Door cross-over vorming
Chromatiden trekken naar
tegenovergestelde polen nieuwe chromosomen omdat
chromatide segmenten worden
uitgewisseld
→ Er ontstaan als gevolg van
de random verdeling van
paternale en maternale
chromosomen 223 genetisch
verschillende gameten.
Non disjunctie: Tijdens 1ste of 2de rijpingsdeling wijkt een chromosomenpaar
niet uiteen. (risico neemt toe naarmate een vrouw ouder wordt)
- Nondisjunctie van de homologe
chromosomenparen tijdens meiose I
- Nondisjunctie in meiose II ten gevolge mislukte
scheiding van de zusterchromatiden
➔ Rijpe gameet heeft n + 1 of n – 1
chromosomen
Algemeen: niet levensvatbaar, uitzonderingen
- Down syndroom: trisomie 21
- Klinefelter syndroom: 47, XXX (man)
- Turner sydroom: 45, X (vrouw) Tijdens mitose: Non-disjunctie kan ook
optreden tijdens mitose, de celdeling die
plaatsvindt na de bevruchting in somatische
cellen. Dit kan resulteren in mosaïcisme,
waarbij sommige cellen van het lichaam een
ander chromosomenaantal hebben dan andere.
6
1 lnleidng ............................................................................................... 2
2 gametogenese ...................................................................................... 3
2.1 Oogenese ....................................................................................... 3
1.2.2 Non-disjunctie tijdens meiose....................................................... 6
2.3 spermatogenese .............................................................................. 7
3 fertilisatie ............................................................................................ 8
4 de klievingen........................................................................................ 9
5 biomedische toepassingen : in vitro fertilisatie ......................................... 13
5 Implantatie en vorming van de.............................................................. 15
Stadia van implantatie: ........................................................................ 15
Ontwikkeling van de chorionvilli en biomedische toepassingen .................... 20
Tweelingen en siamese tweelingen ......................................................... 21
Ontwikkeling van de uteroplacentaire circulatie ........................................ 22
6 Gastrulatie ......................................................................................... 23
De ingressie van epiblastcellen (Ectoderm, Mesoderm, Endoderm) .............. 23
Omvorming chorda uitsteeksel .............................................................. 25
7 Bestemming van de 3 kiembladen ......................................................... 26
differentiatie van het mesoderm ............................................................ 26
ectoderm (neurualatie), prechordale plaat .............................................. 27
neuralatie (dag 19-22) ...................................................................... 27
Prechordale plaat: dag 17 .................................................................. 28
Bestemming van het extra-embryonaal mesoderm ................................... 28
8 De plooivorming ................................................................................. 29
Het proces van vouwing dat het embryo transformeert van een plat
embryonaal schijfje naar een driedimensionaal buis-in-een-buis lichaamsplan
..................................................................................................... 29
9 Groei week 4 tot week 8 ...................................................................... 31
1
,1 lnleidng
Embryologie bestudeert: de gametogenese, de ontwikkeling van bevruchte eicel
tot geboorte, de teratogenese
Let op congenitale afwijkingen: (niet noodzakelijk erfelijk) vaak
ontwikkelingsstoornissen o.i.v TERATOGENEN
= schadelijke omgevingsfactoren (Pharmaca, Alcohol, Nicotine, Virussen (na de
invoering van universele rubellavaccinatie is congenitale rubella zeer zeldzaam
geworden), RX stralen, Cocaine, Hormonen, Arseen, kwik, cyanide, maar ook een
tekort aan foliumzuur (verstoring aanleg zenuwstelsel))
gestational age = zwangerschapsduur
(40 weken)
fertilization age = ontwikkelingsleeftijd
(38 weken)
0-2 weken: bevruchting tot bilaminaire kiemschijf (pre-organogenese)
3-4 weken: bilaminaire kiemschijf tot primitieve lichaamsvorm
Embryonale
3-8 weken: organogenese periode
9-38 weken: voornamelijk groei = foetale periode
Wet van Baer: “algemene kenmerken die een soort deelt
met andere vertebraten verschijnen vroeger in het embryo
dan de kenmerken die specifiek zijn voor de betreffende
soort”
( vis – reptiel – vogel – varken – mens)
2
,2 gametogenese
2.1 Oogenese
Onder spermatogenese en oogenese wordt de differentiatie verstaan van de
primordiale geslachtscellen (PGC) tot spermatozoa en rijpe oocyten.
➢ Bij de man blijven de primordiale
kiemcellen (PGC's) slapend tot de puberteit,
wanneer ze zich differentiëren tot
spermatogonia en mitose beginnen.
➢ Bij de volwassen man produceren
spermatogonia primaire spermatocyten, die
meiose en spermatogenese ondergaan.
➢ Elke primaire spermatocyt deelt zich en
vormt twee secundaire spermatocyten, die
elk twee spermatozoën vormen.
➢ Elke primaire spermatocyt levert dus
vier functionele gameten.
➢ Bij de vrouwen differentiëren PGC's
zich tot oogonia, die mitose
ondergaan en vervolgens meiose
beginnen tijdens het foetale leven als
primaire oöcyten.
➢ De primaire oöcyten blijven in
profase I totdat ze tijdens de
menstruatiecyclus worden
gestimuleerd om de meiose te
hervatten.
➢ Elke primaire oöcyt heeft de potentie
om een secundaire oöcyt en eerste
poollichaam te vormen.
➢ Bovendien heeft elke secundaire
oöcyt de potentie om een
definitieve oöcyt en een ander
polair lichaam te vormen.
➢ Elke primaire oöcyt kan dus een
enkele functionele gameet
voortbrengen.
→ Ploidie: aantal copies van ieder chromosoom 3
→ N = aantal copijen van een bepaalde DNA molecule of chromatide
,Belangrijkste verschillen:
̶ Efficiëntie spermatogenese ten opzichte van oogenese
̶ Timing meiose I
̶ Gelimiteerde stock eicellen bij vrouw versus blijvende mitose bij man
gezien spermatogonia blijven delen
‘Germ cells’ (= primordiale geslachtscellen)
→ ontstaan 4 weken na de bevruchting
→ groepje cellen in het extra-embryonale mesoderm, op het achterste deel van
de dooierzak
→ Migratie van dooierzakwand -> urogenitale plooi: 8-9x delen
→ sacrococcygeale teratomeren ( = meest voorkomende tumoren bij
pasgeborenen): groeien uit PGCs
De ontwikkeling in het ovarium van de primordiale follikels tot de Graafse follikel
en de hierop volgende ovulatie en luteale fase
4
Theca interna: secretorisch (steroidhormonen → oestrogenen)
Theca externa: bindweefsel
, Vóór de geboorte:
➢ Mitose vindt plaats in de oogonium (stamcel), resulterend in de primaire
oöcyt.
➢ De primaire oöcyt groeit en ontwikkelt zich tot een primordiale follikel.
Tijdens de kindertijd (met inactieve eierstokken):
➢ De primaire oöcyt blijft gearresteerd in de profase I en is aanwezig bij de
geboorte.
Elke maand vanaf de puberteit tot de menopauze:
➢ De primaire oöcyt blijft gearresteerd in de profase I.
➢ Door de stimulatie van een LH-piek voltooit één primaire oöcyt de meiosis
I, wat resulteert in een secundaire oöcyt en een eerste poollichaampje.
➢ De secundaire oöcyt wordt gearresteerd in de metafase II en wordt
vrijgegeven tijdens de ovulatie.
Bij bevruchting:
➢ Als fertilisatie door een spermacel plaatsvindt, wordt meiosis II voltooid,
resulterend in een ovum en een tweede poollichaampje.
➢ Het vrijgekomen secundaire oöcyt verandert in een corpus luteum, dat
uiteindelijk degradeert.
→ Ongeveer 5 tot 12 primaire follikels hervatten elke maand de ontwikkeling.
5
→ Eén follikel wordt dominant en de rest degenereert door de folliculaire atresie.
, Folliculogenese wordt elke maand in slechts enkele follikels selectief
gestimuleerd, omdat…
Hypothese 1: Als de follikels zich verder ontwikkelen, worden ze
progressief gevoeliger voor de stimulerende effecten van FSH. Daarom
zouden follikels die op basis van toeval iets verder gevorderd zijn, scherper
reageren op FSH en worden voorgetrokken.
Hypothese 2: Het selectieproces wordt gereguleerd door een complex
systeem van feedback tussen hypofyse- en ovariumhormonen en
groeifactoren.
1.2.2 Non-disjunctie tijdens meiose
doel vd meiose:
1) Halveren van het aantal
chromosomen en helft van de
hoeveelheid DNA ivg met
somatische lichaamscel
Paternaal 2) De vorming van een uniek
maternaal genoom.
→ Door cross-over vorming
Chromatiden trekken naar
tegenovergestelde polen nieuwe chromosomen omdat
chromatide segmenten worden
uitgewisseld
→ Er ontstaan als gevolg van
de random verdeling van
paternale en maternale
chromosomen 223 genetisch
verschillende gameten.
Non disjunctie: Tijdens 1ste of 2de rijpingsdeling wijkt een chromosomenpaar
niet uiteen. (risico neemt toe naarmate een vrouw ouder wordt)
- Nondisjunctie van de homologe
chromosomenparen tijdens meiose I
- Nondisjunctie in meiose II ten gevolge mislukte
scheiding van de zusterchromatiden
➔ Rijpe gameet heeft n + 1 of n – 1
chromosomen
Algemeen: niet levensvatbaar, uitzonderingen
- Down syndroom: trisomie 21
- Klinefelter syndroom: 47, XXX (man)
- Turner sydroom: 45, X (vrouw) Tijdens mitose: Non-disjunctie kan ook
optreden tijdens mitose, de celdeling die
plaatsvindt na de bevruchting in somatische
cellen. Dit kan resulteren in mosaïcisme,
waarbij sommige cellen van het lichaam een
ander chromosomenaantal hebben dan andere.
6