100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
SAMENVATTING ALLE TENTAMENSTOF BEGEER + DE BRUYN (BEGEER HANDBOEK 9e DRUK),CARTER EN HOORCOLLEGES!! $7.95
Add to cart

Summary

SAMENVATTING ALLE TENTAMENSTOF BEGEER + DE BRUYN (BEGEER HANDBOEK 9e DRUK),CARTER EN HOORCOLLEGES!!

 109 views  12 purchases
  • Course
  • Institution

Alle stof die je moet weten voor het tentamen!!!Tentamenjaar 2024/2025: Samenvatting van ALLE hoofdstukken van het boek van begeer , Psyhcodiagnostiek voor hulpverlening aan kinderen en adolescenten herziende 9e druk samen met ALLE hoofdstukken van De Bruyn De Diagnostische Cyclus, het artikel van...

[Show more]
Last document update: 1 day ago

Preview 8 out of 129  pages

  • January 6, 2025
  • January 14, 2025
  • 129
  • 2024/2025
  • Summary
avatar-seller
Hoofdstuk 1

De plaats van psychodiagnostiek binnen het hulpverleningsproces

- Inleiding

Psychodiagnostisch onderzoek vindt vaak plaats binnen een proces waarbij hulp wordt gezocht
voor klachten van/zorgen over een kind. De relatie tussen hulpverlener, ouders en kind is van
belang voor een goed hulpverleningsproces. Diagnostiek heeft als doel een situatie door-en-
door te leren kennen, om op grond van dat inzicht een verantwoorde beslissing te nemen over de
volgende stappen binnen het hulpverleningsproces. Ontwikkelingsgerichte kennis en ervaring is
cruciaal, net als de invloed van de context op de ontwikkeling kinderen.

- Diagnostiek: het betrouwbaar en valide in beeld brengen van de werkelijkheid

Betrouwbaarheid van de diagnostische beschrijvingen en verklaringen is belangrijk, net als de
validiteit. Ze dienen onafhankelijk van context te zijn, en te meten wat ze moeten meten. Het
diagnostisch proces verloopt via de empirische cyclus, door 5 fasen:

1. Observatie: verzamelen van gegevens.
2. Inductie: formuleren van hypothesen op basis van de waarnemingen
3. a. Deductie: afleiden van toetsbare voorspellingen uit die hypothesen
b. operationalisatie: deductie wordt voortgezet door bij iedere voorspelling adequate
onderzoeksmiddelen te kiezen om deze voorspellingen te toetsen.
4. Toetsing: het onderzoeksplan wordt uitgevoerd, waardoor nieuwe gegevens verzameld
worden.
5. Evaluatie: de uitkomsten van het onderzoek worden teruggekoppeld naar de
hypothesen; welke kunnen geaccepteerd worden en welke moeten verworpen worden?

De methode heeft is cyclisch -> feedback wordt teruggekoppeld en na evaluatie kunnen weer
nieuwe hypothesen worden opgesteld en is een volgende ronde van toetsing mogelijk.

- Empirisch onderzoek in de hulpverlening: de regulatieve cyclus

De nadruk ligt op voorspellen en toetsen. De regulatieve cyclus = het hulpverleningsproces dat
als doel heeft bij te dragen aan een gewenste verandering in het leven van het kind. Het is gericht
op het transparant en verantwoord nemen van beslissingen om de gevraagde verandering te
bewerkstelligen. De volgende stappen maken hier deel van uit:

1. Probleemherkenning: brede en oriënterende blik. Instrumenten als toetsen,
vragenlijsten en observatielijsten worden gebruikt. Aan het eind van deze fase worden
beslissingen genomen over de classificatie, diagnostiek en assessment.
2. Probleemdefiniëring: onderzoek verloopt gerichter, er worden specifieke instrumenten
gebruikt en er zijn meerdere disciplines betrokken. Zo klein mogelijk maken van
onzekerheidsmarge. Ontstaan van een casusconceptualisatie.
3. Kiezen van de interventie: op basis van de casusconceptualisatie en de betrokkenen
wordt er gekeken naar een interventie. Hier zijn veel overwegingen -> leeftijd,
ontwikkelingsniveau, context.
4. Planning: de logistiek van het interventieplan centraal staat (wie doet wat?). Concrete
criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan voortgang beoordeeld kan worden.
5. Uitvoering interventie: de interventie dient zo veel mogelijk uitgevoerd te worden
volgens het opgestelde protocol -> bewaken van de treatment integrity of

, implementation fidelity. Het meten van de effecten tijdens de hulpverlening met
standaardinstrumenten -> routine outcome monitoring (ROM). De fase eindigt met het
besluit dat het interventieplan uitgevoerd is, voldoende resultaat is bereikt of gestopt
moet worden wegens onuitvoerbaarheid.
6. Eindevaluatie: er wordt gekeken naar het bereikte effect, tevredenheid van het kind en
betrokkenen. Het effect van een behandeling kan na een tijdje weer verdwijnen, net als
dat het effect pas na enige tijd zichtbaar is (sleeper effect).




- Perspectieven op de regulatieve cyclus
- Handelingsgerichtheid

Door de diagnostiek in dienst te stellen van de te nemen beslissingen krijgen diagnostische
activiteiten een handelingsgerichte focus. Dat moet de diagnosticus helpen de verleiding te
weerstaan om vooral véél informatie te verwerven en te streven naar volledigheid (dit is
onhaalbaar, onbetaalbaar en onwenselijk, omdat het de hulpverlening onnodig vertraagt en de
hulpvrager onnodig belast).

- Methodisch werken en kwaliteit

Bij psychodiagnostisch onderzoek is het van belang om je handelen te verantwoorden. Het is van
belang te blijven reflecteren over de juistheid van verklaringen en de gepastheid van interventies.

- Algemene, contextspecifieke of specifiek werkzame factoren

Methodisch werken brengt structuur in het handelen van de hulpverlener en dat is op zich al een
factor die de kans op succes vergroot -> algemeen werkzame factor. Er zijn factoren gekoppeld
aan een bepaalde context -> contextspecifieke werkzame factoren (school, pleegzorg). Deze
theorie over effectiviteit wordt het common factors-model genoemd.

- De therapeutische alliantie

De relatie tussen kind en hulpverlener wordt aangeduid met therapeutische alliantie.
Eigenschappen van een succesvolle hulpverlener zijn vriendelijkheid, empathie, en een

,ondersteunende houding en flexibele werkwijze. De kwaliteit van de alliantie heeft een grote
invloed op het succes van het proces van diagnostiek en behandeling. Kind en ouders moeten
hierbij kunnen rekenen op de deskundigheid en discretie van de hulpverlener maar ook op
respect, empathie en betrokkenheid. Een keerzijde van het proces is nabijheid -> de
hulpverlener zal zorgvuldig moeten afstemmen op het kind en ouders en daar emotioneel en
fysiek present moeten zijn. Feedback is belangrijk voor de hulpverlener. Manieren om alliantie te
versterken zijn: samenwerken bij het nemen van beslissingen, het stellen van doelen en
deadlines voor die doelen en aandacht besteden aan de culturele waarden en normen binnen
het gezin die de opvoeding beïnvloeden -> humor is belangrijk.

Op tijd signaleren van gevoelens van machteloosheid en uitzichtloosheid, klachten als slecht
slapen en stemmingswisselingen is nodig, vaak lukt dit aangeven alleen in een vertrouwd team.

- Cultuur binnen de psychodiagnostiek
- Omgang met culturele diversiteit

Cultuur is van invloed op de wijze waarop het kind en de ouders over hun zorgen communiceren
en over wat zij verwachten van de hulpverlener. Culturele diversiteit uit zich op uiteenlopende
niveaus: tastbare zaken (kleding); waarden; normen; basiswaarden.

- Cultuur en kennis

Kennis van verschillende culturen helpt te voorkomen dat klachten, zorgen en de beleving
daarvan verkeerd worden geïnterpreteerd. Een belangrijk verschil is de machtsafstand tussen
generaties. Afwijken van de norm kan veel stress met zich meebrengen -> migratie. In een
laagcontextcultuur doet de context van de mededelingen er niet echt toe: hulpverlener die een
mening geeft kan bot overkomen en er kan weerstand ontstaan, tijd is geld. In een
hoogcontextcultuur is een gesprek juist er van belang.

- Culturele competentie

Ook binnen een cultuur is er diversiteit. Culturele normen spelen bij psychometrische
instrumenten een rol: het is altijd de vraag in hoeverre de gebruikte normen van toepassing zijn
op de onderzochte persoon.

- Juridische verantwoordelijkheden

In de hulpverlening bestaan regels om de betrokkenen vooraf duidelijkheid te geven over hun
rechten en plichten -> er moet altijd sprake zijn van informed consent. Aandachtspunten binnen
de hulpverlening zijn:

1. Toestemming voor hulpverlening
2. Hulp aan kinderen onder de 12 jaar -> consent van beide ouders
3. Hulp aan kinderen van 12 t/m 15 jaar -> toestemming van kind is belangrijker dan die
van ouder
4. Hulp aan kinderen van 16 jaar en ouder -> geen toestemming van ouder nodig
5. Hulp wanneer ouders het onderling oneens zijn
6. Hulp in acute situaties, met ingrijpende en niet-ingrijpende handelingen ->
toestemming van ouders/kind is niet vereist in acute situaties. Bij niet ingrijpende
handelingen mag toestemming van ouders worden verondersteld.
7. Hulp wanneer slechts één ouder het kind opvoedt

, 8. Hulp wanneer één ouder niet reageert op een verzoek tot toestemming ->
vervangende toestemming aanvragen bij de rechter
9. Hulp wanneer een ouder weigert en er, wel of niet acuut, ernstige schade dreigt ->
aanvraag bij Raad van Kinderbescherming

- Toestemming via school of instelling

Er kan alleen via school toestemming gegeven worden als ouders geïnformeerd zijn en akkoord
gaan. Ook moeten ouders van elk onderzoek op de hoogte gebracht worden.

- Informatie opvragen bij anderen

Voor het opvragen en inzien van informatie bij andere instellingen en hulpverleners is
toestemming van beide ouders en van het kind zelf vereist (na 12 jaar).

- Mag de hulpverlener bij anderen melden dat deze contact heeft met een kind/gezin?

Beroepsgeheim geldt in alle gevallen, en niks mag buiten de ouders en het kind om.

- Verwijsindex risico jongeren

Een systeem wat de hulpverlener toegang biedt en waarin zij een vermoeden kunnen melden dat
‘de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige
daadwerkelijk worden bedreigt’.

- Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Onderdeel van deze meldcode is dat moet worden overlegd met gespecialiseerde hulpverleners.
Bij consultatie buiten het team, kan de privacy van de betrokkenen gewaarborgd blijven door de
gegevens geanomiseerd te verstrekken. De melder zelf kan ook anoniem blijven ten opzichte van
het betrokken gezin, maar niet ten opzichte van de betrokken instantie.

Hoofdstuk 2 – theoretische aspecten van de psychodiagnostiek

- Disciplines en theorieën in de psychodiagnostiek

Bij het psychodiagnostisch proces zijn vaak meerdere disciplines betrokken: orthopedagoog,
logopedist, kinderpsychiater, etc. Multidisciplinair werk vergt kennis van elkaars
referentiekaders en vaardigheden om onderling te overleggen op basis van inhoudelijke
argumenten om in gezamenlijkheid tot een geïntegreerd beeld te komen. Drie professionele
disciplines:

1. De discipline van de psychiatrie: gericht op het onderkennen van psychopathologie ->
vaak gericht op het ‘ziekte’/medische model. Van ziekte is naar stoornis gegaan en van
stoornis is overgestapt naar syndroom; een groep symptomen die in of meer met elkaar
vast in verband komen. Het orderenen van symptomen is cruciaal voor de psychiatrische
classificatie -> DSM 5. Er kan sprake zijn van comorbiditeit.
2. De discipline van de ontwikkelingspsychologie: rond 1900 ontstond er interesse in de
verloop van de ontwikkeling van kinderen. Het doel was empirische kennis voor de
praktijk van opvoeding, onderwijs en hulpverlening. Er werden testen en vragenlijsten
ontwikkelt, die nu nog altijd gebruikt worden, met als voordeel dat ze de ernst van de
klachten meetbaar maken. Een nadeel is dat ze de interactie met de omgeving vaak
minder goed in beeld brengen.

, 3. De discipline van de orthopedagogiek: de belangstelling voor de ontwikkeling van
kinderen resulteerde in een maatschappelijke ontwikkeling -> meer aandacht voor
opvoeding en onderwijs, met name voor kwetsbare kinderen. De handelingsgerichtheid
van de pedagogiek hield waarden en normen in de context van gezin, school en
maatschappij in waarde. Binnen de orthopedagogiek kwam de nadruk te liggen op
gezinsgerichte werkwijzen, schoolgerichte werkwijzen, en de forensische zorg.

- De psychodynamische theorie

Ontwikkeld door Freud -> problemen in de vroege kindertijd spelen een belangrijke rol in het
ontstaan van latere problematiek. Het heeft een structurele en dynamisch component.
Structureel: id (primaire drijfveren van een individu); superego (geweten); ego (gedrag tussen id
en superego). Bij de dynamische invalshoek ligt de nadruk op de conflicten tussen de id,
superego en ego. De actuele omgeving van het kind is van groot belang.

- De gehechtheidstheorie

Gehechtheid wordt gedefinieerd als de duurzame affectieve relatie tussen een kind en de
opvoeders. Begrippen als onveilige hechting, sensitiviteit (vermogen van opvoeder om signalen
van het kind waar te nemen), en responsiviteit (vermogen van opvoeder om adequaat te
reageren op de waargenomen signalen) staan centraal. De kwaliteit van de gehechtheid kan een
risicofactor dan wel een beschermende factor zijn voor de psychische gezondheid.

- De leertheorie

De leertheorie gaat ervan uit dat probleemgedrag zowel ontlokt kan worden door bepaalde eraan
voorafgaande stimuli als bekrachtigd kan worden door erop volgende stimuli. Elke vorm van
gedrag wordt aangeleerd door bekrachtiging (reinforcement) en de gevolgen. Bekrachtiging van
probleemgedrag heeft verschillende vormen.

- Systeemtheorie
1. De ecologische theorie: Bronfenbrenner’s theorie over de interactie tussen een individu
en zijn omgeving. De theorie onderscheidt een aantal systeemniveaus; microsysteem,
mesosysteem, exosysteem, macrosysteem, chronosysteem.
2. Gezinstherapeutische theorieën: het gezin is in deze theorie een zichzelf organiserend
en steeds veranderd systeem, met een hiërarchie, subsystemen en partiële systemen.
Grenzen tussen die subsystemen kunnen door omstandigheden vervormd raken.
3. Integrerende modellen: een hulpverlener maakt altijd een persoonlijke keuze uit de
bovenstaande theorieën, om vanuit deze uiteenlopende disciplines en theorieën toch
samen te kunnen werken, zijn overkoepelende, integrerende modellen handzaam:
o Het biopsychosociale model: lichamelijke, psychische en sociale factoren
interacteren met elkaar. Het model maakt begrijpelijk dat lichamelijke klachten
zowel psychische oorzaken als psychische gevolgen kunnen hebben.
o Het balansmodel: balans tussen draaglast (gevormd door de belasting die een
kind ervaart) en draagkracht (gevormd door de mate waarin het kind de last ‘kan
dragen’). De tegenslagen worden ook wel risicofactoren genoemd, waar
tegenover beschermende factoren staan. Sommige kinderen zijn van zichzelf
minder gevoeld voor hun omgeving, wat hun minder kwetsbaar maakt voor
tegenslagen maar anderzijds ook minder doet profiteren van een positieve
omgeving -> differential susceptability

, - Visies op normaliteit
o Normaliteit als de afwezigheid van stoornissen -> men is niet ziek
o Normaliteit als statistisch gegeven -> op basis van empirische bronnen
o Normaliteit als ideale/gewenste toestand -> te bereiken doelen op
therapeutische visie
o Normaliteit als succesvolle adaptatie -> effectief omgaan met
mogelijkheden/beperkingen
o Normaliteit als neurodiversiteit -> onderkennen van onderlinge variatie in type
breinen
- Normaliteit als afwezigheid van stoornissen

Stoornissen worden vastgesteld via de DSM -> een dichotome beslissing; wel of geen stoornis.
Door een classificatie kunnen een kind en ouder zich erkend voelen in hun problemen en zorgen.
Classificatie kan ook stigmatiserend werken.

- Normaliteit als statistisch gemiddelde

Normen bepalen veel in een culturele context. Statistische informatie geeft de hulpverlener een
referentiekader voor de beoordeling van individuele verschillen en soms ook bij observaties of bij
het beoordelen van zorgen van ouders. Een voordeel van het gebruik van statistische normen is
dat het oordeel wordt geobjectiveerd, maar het is goed te beseffen dat het bij het invullen van
vragenlijsten altijd om de subjectieve beleving van de invuller gaat.

- Normaliteit als de ideale toestand

Men kan kijken of bepaalde idealen met betrekking tot een gezonde psychosociale ontwikkeling
worden bereikt, zoals in vrijheid zichzelf ontplooien, een eigen identiteit vormen, etc. dergelijke
ideaalnormen vinden meestal hun oorsprong in maatschappelijke/culturele opvattingen.

- Normaliteit als succesvolle adaptie

Bij adaptatie gaat het om een dynamisch evenwicht tussen de ontwikkeling van het individu
enerzijds en het aanpassen aan de omgeving anderzijds. De rol van de fysieke en sociale
omgeving is om op gepaste wijze eisen te stellen waaraan een individu zich moet aanpassen en
daarbij grenzen, leiding en ondersteuning te bieden. Wanneer kinderen ondanks tegenslagen
toch tot een succesvolle adaptatie weten te komen -> veerkracht.

- Normaliteit als neurodiversiteit

Neurodiversiteit gaat uit van het idee dat er variatie bestaat in het neurcognitieve functioneren
van mensen. Een neurotypische groep functioneert binnen de sociaal geaccepteerde normen.
Het neurodiversiteitsmodel streeft naar een gelijkwaardiger positie voor neurodivergente
mensen -> het stelt de vraag wie er een adaptatieprobleem heeft; de typisch of divergente
individuen.

- Kwaliteit van theorievorming

Theorieën kenmerken zich door een aantal samenhangende begrippen, hypothesen en
verklaringen. Theorieën die in de praktijk een zekere bruikbaarheid hebben maar nog niet
voldoende zijn onderzocht worden practice-based genoemd (praktijktheorieën). Wanneer de
bewijsvoering eenmaal voldoet aan wetenschappelijke standaarden, spreken we van evidence-
based theorieën. Wanneer in de psychodiagnostiek gebruik wordt gemaakt van verklarende
theorieën die dat niveau hebben, spreken we over evidence-based assessment. Het criterium

,‘bewezen effectief’ wil zeggen dat wetenschappelijk onderzoek heeft laten zien dat een
bepaalde aanpak bij een bepaalde groep kinderen – in een bepaalde mate – effectief was om
bepaalde behandeldoelen te bereiken, en effectiever is dan geen behandeling.

Hoofdstuk 3 – praktische aspecten van psychodiagnostiek

- Psychodiagnostiek in relatie tot hulpverlening

Psychodiagnostiek is een proces dat tot doel heeft om tot een juiste diagnose te komen en
vervolgens het best passende advies te kunnen geven. De regulatieve cyclus zorgt ervoor dat de
psychodiagnostiek steeds gericht blijft op de vraag welke informatie nodig is om de volgende
stap in het hulpverleningsproces verantwoord te kunnen nemen.




Bij het doorlopen van al deze stappen werkt de hulpverlener samen met het kind en de ouder.
Het uiteindelijke doel is dat kind/ouder na het interventieplan zoveel mogelijk onafhankelijk van
hulpverlening hun leven zelf verder vorm kunnen geven -> empowerment.

Onderdelen van de regulatieve cyclus
1. Psychodiagnostiek in de fase van probleemherkenning: Dit is de eerste fase van de
regulatieve cyclus en is gericht op een overzicht krijgen over hulpvragen die er zijn en de
aard en de ernst van de problemen. Aan het eind van deze fase worden hypothesen
geformuleerd die aanleiding kunnen zijn tot verder psychodiagnostisch onderzoek.
2. Verkenning hulpvraag: De situatie wordt in kaart gebracht en een inschatting wordt
gemaakt van de aard en ernst van de klachten/zorgen. Hulpvragen kunnen vanuit
verschillende instanties komen (het kind, de ouder, de school, etc). Tegenstrijdige
hulpvragen vragen al vroeg in het proces aandacht -> herformulering van de vragen.
3. Dossieranalyse: checken of er al een hulpverleningsgeschiedenis is en hier informatie
over op te vragen. Dit kan het vertrouwen bevorderen door een goede voorbereiding.
Uitvragen van de gevoelens en beleving van de betrokkenen bij de eerdere gebeurtenis is
van belang zodat de hulpverlener geen eigen verhaal gaat creëren. Ondanks de
voorkennis blijft de hulpverlener open, neutraal en oprecht geïnteresseerd.

, 4. Oriënterend psychodiagnostisch onderzoek: een onderzoek is vaak breed en er wordt
gebruikgemaakt van screeningsinstrumenten die checken of er sprake is van een
mogelijke problematiek. Deze instrumenten hebben alleen een signalerende functie en
geven geen indicatie van de noodzaak. Informatie uit andere systemen (NJI) worden ook
regelmatig gebruikt.
5. Hypothese vorming: de verkregen informatie wordt geïntegreerd om te begrijpen welke
risico-en protectieve factoren een rol spelen. Er worden hypothesen geformuleerd over
wat er aan de hand is en hoe ernstig dit is.
a. Ernst van de problematiek: hangt af van criteria: frequentie van klachten; duur
van klachten; intensiteit van klachten; domeinen waarin klachten ervaren
worden; impact van klachten op functioneren; wat is er al gedaan aan de
klachten. Belangrijke achtergronden van situaties die mee kunnen spelen:
leeftijd; sekse; actuele omstandigheden; SES.
b. Signalering van onveiligheid: bij vermoedens van onveiligheid (ook voor broers
en zussen en ouders) dienen de stappen van de Meldcode huiselijk geweld en
kindermishandeling te worden gevold.
6. Gericht psychodiagnostisch onderzoek: eventuele vragen moeten beantwoord worden
om door te kunne gaan met gericht onderzoek. Multidisciplinaire samenwerking heeft
hier de voorkeur vanwege de interactie tussen lichamelijke, psychische en sociale
factoren
a. Multidisciplinair werken: verschillende experts zullen op het terrein van hun
specifieke expertise psychodiagnostisch onderzoek verrichten. Dit vergt goede
coördinatie en afstemming tussen professionals onderling, maar ook in de
communicatie naar ouder en kind.
b. Casusconceptualisatie: wanneer er voldoende zekerheid is kan de
casusconceptualisatie geformuleerd worden. Dit is een hypothese over de
samenhang van de klachten en zorgen, in het geheel van iemands leven. Een
goede casusconceptualisatie geeft inzicht in welke aspecten er naar verwachting
wel en niet/minder goed veranderd kunnen worden -> is daarmee ook leidend
voor de doelen die opgesteld worden.
7. Interventiekeuze in het adviesgesprek: expert opinion speelt een rol: de ervaring van
de behandelaar met een vergelijkbare situatie. Uitwisseling met andere professionals
met verschillende/dezelfde expertise kan behulpzaam zijn. uiteindelijk beslissen de
hulpverlener en het kind/ouders samen welke behandeling er wordt gekozen, met welke
doelen en welke middelen, en in welke volgorde -> gezamenlijke besluitvorming. Een
verantwoorde keuze voldoet aan een aantal principes:
a. het principe van de logica: doelen dienen voort te vloeien uit de
casusconceptualisatie
b. het principe van de concreetheid: doelen dienen zo veel mogelijk SMART te zijn
c. het principe van subsidiariteit: de minst ingrijpende interventie moet ingezet
worden om een bepaald doel te bereiken.
d. Het principe van de proportionaliteit: er moet sprake zijn van een redelijke
verhouding tussen het doel en de interventie.
e. Het principe van omvattendheid: alle betrokkenen dienen geholpen te worden
f. Het principe van nabijheid: hulp wordt geboden in de natuurlijke situatie,
gebruikmakend van de competenties van de betrokkenen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilsevandenbogert. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.95. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

55534 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$7.95  12x  sold
  • (0)
Add to cart
Added