Methoden en Technieken van Criminologisch Onderzoek II (22044402)
Summary
Samenvatting van het kwalitatieve deel van methoden en technieken van criminologisch onderzoek 2 Universiteit Leiden (week 1 en 8 t/m 10)
11 views 1 purchase
Course
Methoden en Technieken van Criminologisch Onderzoek II (22044402)
Institution
Universiteit Leiden (UL)
Book
Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie
Dit document betreft een samenvatting van het boek en relevante artikelen voor het kwalitatieve deel van het vak 'methoden en technieken van criminologisch onderzoek II', onderdeel van het 2e jaar van de bachelor criminologie Universiteit Leiden.
Methoden en Technieken van Criminologisch Onderzoek II (22044402)
All documents for this subject (12)
Seller
Follow
lauralascher
Content preview
Samenvatting literatuur M&T 2
Week 1: Introductie kwalitatief, kwantitatief en mixed methods
H1 Kwalitatief onderzoek en criminologische theorie
Voor goed onderzoek is het belangrijk om onderzoeksdata te relateren aan methodologie en theorie
om waargenomen data in een bredere maatschappelijke en wetenschappelijke context te plaatsen.
Het moet leiden tot nieuwe en betere vragen.
Volgens de ‘beheersingscultuur’ is er in de criminologie te veel focus op (secundaire) feiten en data
om aanbevelingen te doen → minder focus op werkelijk belangrijke maatschappelijke vraagstukken.
Christie spreekt van a-theoretisch empirisme; veel onderzoek op basis v bestaande gegevens (bv
van politie en justitie), maar zelf weinig onderzoek doen → daardoor kennen onderzoekers de ‘feiten’
wel, maar stellen geen interessante vragen.
Bij meten v criminaliteit worden vaak (kwantitatieve) cijfers gebruikt (het is deels onzichtbaar), maar
kwalitatief onderzoek (bv etnografisch) kan verborgen fenomenen zichtbaarder maken.
Bij onderzoek worden vaak ‘platte’ conclusies getrokken over significantie, maar vaak weinig
uitgelegd over het ‘waarom’ en passende mogelijke theorieën. Bij kwalitatieve methoden gaat het
om Verstehen; daadwerkelijk begrijpen van de werkelijkheid vanuit emic (de actor) perspectief. Een
combinatie tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek zou dan ook ideaal zijn. Stap 1: vaststellen
dat variabelen samenhangen, stap 2: nagaan hoe ze samenhangen (verklaren).
Vroeger was er meer sprake van een stammenstrijd tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek,
terwijl deze elkaar eigenlijk nodig hebben om evidence-based aanbevelingen te kunnen maken.
Dus: theorie moet serieus worden genomen in criminologisch onderzoek, niet alleen onderzoek naar
wat beleidsmatig relevant is (kwantitatief), maar ruimte voor kwalitatief onderzoek en nieuwe vragen.
Theorie = systematische en consistente redenering, volgend uit een generalisering en abstrahering
van onderzoeksgegevens, die een mogelijk verklaring biedt en uit toetsbare termen bestaat.
Theorie is belangrijk om fenomenen te kunnen verklaren; anders blijven gegevens hangen op
beschrijvend niveau. Het is daarmee belangrijk voor mogelijke maatregelen tegen criminaliteit.
Daarnaast bepalen ze waar en hoe men naar bepaalde fenomenen kijkt.
Dus: er geldt een wisselwerking = theorie stuurt onderzoek maar onderzoek is nodig om theorie
(verder) te ontwikkelen.
Kwalitatief onderzoek in de criminologie
Kwalitatief onderzoek sluit aan bij Max Webers gedachtegoed van Verstehen waarin betekenis
centraal staat → interpretatieve (verstehende) benadering. Dit past bij de culturele criminologie
met methoden als etnografisch veldonderzoek. Zij focussen zich op het emic-perspectief; betekenis
die betrokkenen zelf aan de werkelijkheid geven. Vaak betreft het exploratief onderzoek.
Met kwalitatief onderzoek kan de context waarin criminaliteit ontstaat en evt. onderliggende ‘redenen’
(niet alleen rationeel, maar bv ook emotioneel; woede, angst, vreugde etc) worden blootgelegd.
Veel van de criminologie kwam historisch gezien tot stand door geschreven levensgeschiedenissen
waarin vaak vanuit perspectief van een crimineel het verhaal werd verteld (veel gebruikt in historische
criminologie) → narratieve methode; uit persoonlijke verhalen werd een groter beeld geschetst. Met
deze methoden moet rekening worden gehouden met beperkingen van hoe het is opgesteld en in
welke context. Meer aandacht is dan ook gekomen voor de transparantie en verantwoording over de
gebruikte bronnen om vertrouwen in stand te houden.
In de criminologie wordt vaak benaderd als ‘diagnose en therapie’ (wat zijn oorzaken en hoe lossen
we het op. Etiologie = onderzoek naar mogelijke oorzaken v criminaliteit. Sociale
reactiebenaderingen = onderzoek naar functies en (on)bedoelde gevolgen van criminaliteit.
Sommige theorieën proberen op maatschappelijk niveau (macro) te verklaren, sommige op
individueel niveau (micro). De verschillende (moeder)theorieën in de criminologie bekijken vanuit een
,verschillend perspectief; bv criminaliteit is deterministisch (van tevoren vastgelegd) of
voluntaristisch (uit vrije wil) of ergens tussenin. Belangrijk is dit perspectief duidelijk te benadrukken,
vooral bij kwalitatief onderzoek.
Belangrijk is ook het gehanteerde maatschappijbeeld; 1. regels zijn democratisch bepaald en
crimineel gedrag is per definitie ‘slecht gedrag’ of 2. regels zijn door machtige mensen (overheid)
opgelegd en criminaliteit kan zich daartegen verzetten (marxistisch).
Verschillende delictsvormen hebben daarnaast verschillende verklaringen; verschillend
onderzoeksdesign.
Grofweg wordt bij kwalitatief onderzoek meer onderzocht op meso- en macroniveau dan microniveau
→ er wordt namelijk veel gekeken naar de context (dus ook bij het handelen van individuen).
Een aantal momenten die voor verandering in perspectief (en nieuw kwalitatief onderzoek) in de
criminologie hebben gezorgd zijn:
➔ Chicago School = introductie van kwalitatieve technieken door Robert Park (begin 20e
eeuw), die de grondslag legde voor stadsetnografie (mensen en sociologische processen
worden beïnvloed door leefomgeving). Hij bestudeerde mensen via levensgeschiedenissen,
interviews en observaties. Jaren ‘50 ontstond de subculturele strainbenadering binnen de
school (vooral crimineel gedrag door jonge mannen in lage-inkomenswijken) en in strijd
hiermee kwamen Skyes en Matza (jonge mannen hanteren hun eigen normen, ipv strain door
niet behalen middenklasse normen) met hun neutralisatietechnieken.
➔ Labelling = kwam begin jaren ‘60 → niet criminele gedragingen zelf, maar labels/stigma die
anderen opplakken staan centraal; mensen gaan zich naar dit label gedragen. Crimineel
gedrag is hier dus mede door proces van strafrecht en categorisering. Kijkt vanuit een
symbolisch interactionistisch perspectief → crim. als gevolg van interactie met anderen en
betekenis die daaraan gegeven wordt. Vooral als een etiket leidt tot een verandering in
zelfbeeld is de kans groot dat men zich hiernaar gaat gedragen → vooral beoordelingen van
mensen dicht bij (significant others) tellen zwaar mee. Belangrijk binnen de theorie is Lemert
die het begrip secundaire deviantie introduceerde; reacties en consequenties van een eerste
(relatief onschuldige) overtreding leiden hierbij tot stigmatisering, sociale uitsluiting en
verandering van zelfbeeld ⇒ leidt tot (zwaardere) secundaire deviantie. Er is nog in beperkte
mate kwalitatief onderzoek gedaan naar het onderwerp.
➔ Kritische criminologie = legt nadruk op het meenemen van cultuur en structuur in de
context van het (crimineel) handelen van mensen. Hierbij worden interactionisme
(betekenisgeving) en marxistische machtsrelaties eigenlijk geïntegreerd → het gaat om
gedraging en sociale reactie en de dynamiek hiertussen. Structurele maatschappelijke
ongelijkheid (geslacht, sekse, klasse) vormen hierbij de oorzaak van crimineel gedrag. Er
komt dus (in eerste instantie) vooral nadruk te liggen op sociale factoren van criminaliteit →
individuele factoren zouden daarmee gevolg zijn vd sociale factoren. Onderzoek in deze
discipline vindt vaak plaats op kwalitatieve wijze (want het betreft vaak betekenisgeving,
normen en waarden en cultuur).
➔ Sociale controle = in eerdere theorieën hierover wordt vooral ‘controle’ van het sociale
systeem / de maatschappij meegenomen, maar Lemert draait het idee om. Volgens hem
zorgt sociale controle juist voor deviant gedrag (want wat is eigenlijk ‘normaal’?). Er zijn door
auteurs verschillende soorten sociale controle onderscheid, bv formeel / informeel, proactief /
reactief etc. De aandacht gaat daarbij niet alleen om sociale instituties (zoals de overheid) die
controle uitoefenen, maar ook burgers zelf, in de privésfeer → ook meer onderzoek naar
veiligheid en veiligheidsbeleving (vooral kwantitatief onderzoek) → kwalitatief onderzoek om
te achterhalen waarom (wel of niet veilig voelen) en wat (definitie van veiligheid).
➔ Culturele criminologie = lijkt een beetje op een hedendaagse versie van de kritische
criminologie; nadruk op sociale constructie, identiteit en cultuur, maar ook kijken naar
‘verleidelijke’ kanten van deviant gedrag. Hiervoor is vooral een verstehend, kwalitatief
perspectief van belang → veel gebruikt in de stroming is de etnografie. Bij de kritische
, criminologie speelde meer de ‘klassenstrijd’ en genderongelijkheid, bij culturele criminologie
meer cultureel pluralisme en ‘eigen identiteit’ (vooral veranderd sinds mondialisering /
globalisering). Sinds mondialisering meer uitwisseling/mobiliteit van mensen, goederen en
kennis / informatie → ook in criminaliteit zichtbaar: trekt meer over grenzen heen (dus ook
over verschillende culturen heen, een algemeen, kritisch perspectief nodig). Tot nu toe
beperken veel (culturele) criminologen zich echter tot onderzoek in eigen land → vooral
kwalitatieve studies. Ook is er steeds meer aandacht voor de invloed van de media op
beeldvorming en identiteit → zij vergroten vaak problemen uit en dragen bij aan morele
paniek en stereotiepe (vaak negatieve) beelden. Onderwerpen waar in de toekomst binnen
de culturele criminologie meer aandacht aan kan worden besteed zijn crimes of the powerful
(ipv alleen maar op straat) en het genderperspectief (bv traditie, sekseverhoudingen, porno).
Steeds meer kwalitatief onderzoek over betekenisgeving speelt zich in de cyberspace af;
vooral gericht op jongeren.
Momenteel wordt veel evaluatieonderzoek (vooral evalueren van beleid) op kwantitatieve wijze
gedaan (mensen willen vaak cijfers zien) → in beleidskringen veel waarde gehecht aan ‘evidence
based best practices’ (‘hard bewijs’, via cijfers uit kwantitatief onderzoek). Hierdoor is er wel inzicht is
wat werkt, maar niet waarom en hoe het werkt.
Kortom = kwalitatief onderzoek kijkt vanuit een ander perspectief dan kwantitatief onderzoek; dit is
gelegen in een Verstehende benadering en emic-perspectief waarin de mens wordt meegenomen
als actor die agency kan uitoefenen en betekenis geeft aan de wereld om zich heen. Daarbij moet
echter ook worden gekeken naar de context en cultuur waarbinnen het individu zijn/haar
betekenisgeving ontwikkelt en in handelt → hiervoor zijn verschillende criminologische perspectieven
mogelijk, waarvan de meest belangrijke kort zijn benoemd. Tot slot: voor goed (kwalitatief) onderzoek
moeten de onderzoeksvraag, -methode en theorie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
H2 Het kwalitatief onderzoeksdesign
De opzet van een onderzoek begint met het opstellen van een probleemstelling; een vraag die erop
is gericht om via wetenschappelijk onderzoek te worden beantwoord → wetenschappelijkheid = hoe
de vraag wordt geformuleerd, onderzoek = opzetten om de vraag te kunnen beantwoorden.
Een type vraag sluit aan bij een type onderzoek → vaak ‘wat’ vragen; kan meer exploratief
(verkennend) van aard zijn, of in de vorm van ‘hoeveel’ of ‘hoe groot’ (kwantitatief). Ook kan het meer
verklarend zijn → in dat geval is bv kwalitatief onderzoek meer passend (bv ‘hoe’ en ‘waarom’
vragen). Bij meer verklarende vragen passen de volgende onderzoeksvormen:
● historisch onderzoek = geen / weinig controle op (gedrag van) respondenten als onderzoeker,
want speelt in het verleden af. Vaak heeft de onderzoeker geen respondenten die een
verklaring kunnen afleggen. Voordeel: niet-manipuleerbaarheid.
● kwalitatief onderzoek = verwachting dat het niet echt manipuleerbaar is, omdat dit soort
onderzoek zich in de reële wereld afspeelt.
● experiment (kwantitatief onderzoek) = hier is manipuleerbaarheid juist de basis → veel
controle als onderzoeker en storende factoren kunnen worden uitgeschakeld.
De probleemstelling is anders dan het onderzoeksdoel: in vage termen de relevantie v het
onderzoek, oftewel: waarom doe je dit onderzoek? Vaak start men met een bepaald thema en moet
deze worden uitgewerkt tot een doel om de probleemstelling te formuleren. Kijken naar 2 vragen:
1. Waarom doe ik dit onderzoek? (motivatie)
2. Waarom is dit onderzoek belangrijk? (relevantie)
Motivatie (vraag 1)
Er zijn grofweg een aantal belangrijkste redenen voor onderzoek te noemen:
, ➢ intellectuele redenen = komt bv voort uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid of theorieën →
vaak gericht op een fenomeen willen begrijpen
➢ praktische redenen = onderzoeker wil voornamelijk iets bereiken; een voorbeeld van een
praktisch onderzoek is evaluatieonderzoek (met als doel evalueren van bv beleid) of
actieonderzoek (onderzoek in nauwe samenwerking met onderzochten zelf)
➢ persoonlijke redenen = niet vaak benoemd, maar zullen toch vaak bij onderzoekers een rol
spelen voor het starten met een bepaald onderzoek / richten op een bepaald thema →
intrinsieke motivatie, persoonlijke connectie met het thema.
Richards stelt voor om tijdens de beginfase van het onderzoek een logboek bij te houden om als
onderzoeker je intellectuele, praktische en/of persoonlijke redenen (oftewel, de ‘waarom’) vast te
leggen + alternatieven en eventuele wijzigingen later.
Relevantie (vraag 2)
Naast de redenen om een onderzoek te starten is het ook belangrijk om deze keuzes te kunnen
motiveren: enkel persoonlijke interesse is niet per se wetenschappelijk onderzoek → uitleggen
waarom en voor wie de studie belangrijk is (hangt vaak samen met het doel van het onderzoek).
Binnen criminologisch onderzoek zijn grofweg 4 doelen voor onderzoek aan te wijzen:
1) Exploratief onderzoek = kennis vergaren over een domein waar tot nu toe weinig over
bekend is → vaak kwalitatief onderzoek (verkennend in aard), is flexibel om nieuwe
elementen tijdens het onderzoek mee te nemen. Verkennend onderzoek kan een nieuw
domein betreffen, of een bekend domein, maar met een nieuwe onderzoeksdoelgroep.
2) Verklarend onderzoek = in eerste instantie lijkt enkel kwantitatief onderzoek hiervoor
geschikt, alleen dan causale relaties kunnen vastleggen (gezien als ‘hard bewijs’), maar
kwalitatief onderzoek kan soms ook verklarend zijn, bv kijken naar oorzaken voor
betekenisgeving van een bepaalde groep / individu.
3) Beschrijvend onderzoek = aanleveren van gedetailleerde beschrijving van een bepaalde
case (case study / gevalstudie bv). Om een casus te begrijpen / doorgronden is een
gedetailleerde beschrijving ervan belangrijk.
4) Emancipatorisch onderzoek = sociale verandering als doel → bv zogenoemd
actieonderzoek, waarbij een sociaal probleem wordt aangepakt en kennis vergaard wordt in
nauwe samenwerking met betrokkenen → past bij het gedachtegoed van emancipatie.
Maar ook: voor wie is het onderzoek belangrijk? ⇒ grofweg 3 doelgroepen als belanghebbenden:
➔ Wetenschappelijke gemeenschap = bijdragen aan wetenschappelijke kennis over een
bepaald onderwerp / domein → doel is dan dus significante bijdrage leveren aan theoretische
/ empirische kennis → aangeven dat het nieuwe, relevante inzichten levert (dus anders dan
eerdere onderzoeken).
➔ Beleidsmakers = veel kwalitatief onderzoek is beleidsvoorbereidend onderzoek → gaan over
het optimaliseren van beleid en praktische vragen hier omheen. Ook zonder beleidsmakers
als opdrachtgever kan een onderzoek zich richten op beleid / beleidsrelevant zijn; via
explorerend (overheid vraagt kennis over terreinen waar weinig over bekend is, soms adhv
een gebeurtenis / ontwikkeling) en evaluerend (bestaande beleidsmaatregelen evalueren op
hun effectiviteit / effecten) onderzoek.
➔ Praktische relevantie = rechtstreeks gericht op het oplossen van een probleem / een
praktijkvraagstuk → meer gericht op praktijkmensen die op korte termijn een antwoord willen
weten. Heeft vaak een evaluerende inslag met als doel verbeteren v een ongewenste situatie.
Onderzoeksvraag
Na het doel te omschrijven kan de onderzoeksvraag geformuleerd worden → meer gericht, hier wil je
op het einde van het onderzoek een antwoord aan kunnen geven.
De onderzoeksvraag moet aan veel eisen voldoen: oa helder, begrijpelijk, ondubbelzinnig, gefocust
maar niet te nauw etc.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lauralascher. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.77. You're not tied to anything after your purchase.