Inhoud
H1 - Geschiedenis van de winstbelastingen in Nederland...............................................................................2
H2 - Rechtsgrondslagen voor de Vennootschapsbelasting...............................................................................2
H3 - De Nederlandse vennootschapsbelasting en het EU-recht.......................................................................3
H4 - De subjectieve belastingplicht................................................................................................................. 5
H5 - Heb object van heffing............................................................................................................................ 8
H6 - De renteaftrekbeperkingen................................................................................................................... 12
H7 - deelnemingsvrijstelling......................................................................................................................... 19
H8 - Fusie en splitsingen............................................................................................................................... 30
H9 - De terugkeer uit de BV.......................................................................................................................... 44
H10 - Fiscale eenheid................................................................................................................................... 45
H11 - De beleggingsinstelling........................................................................................................................ 56
H12 - Coöperaties........................................................................................................................................ 59
H13 - Verliescompensatie............................................................................................................................. 61
1
,H1 - Geschiedenis van de winstbelastingen in Nederland
De winstbelasting op lichamen was lange tijd een uitdelingsbelasting, dus belasting werd geheven op moment
van uitdeling, niet van realisatie. Daarna was lange tijd het Besluit op de vennootschapsbelasting 1942 geldig,
wat sterke overeenkomsten vertoont met de Duitse körperschaftsteuer.
H2 - Rechtsgrondslagen voor de Vennootschapsbelasting
Rechtsgrondslagen van de Vpb. Nederland kent het klassieke stelsel. Dit komt erop neer dat de Vpb wordt
geheven zonder rekening te houden met de heffing van inkomstenbelasting bij de aandeelhouder, en
omgekeerd. Afhankelijk van de manier waarop aandeelhouders in de belasting worden getrokken kunnen de
volgende systemen worden onderscheiden:
- Het klassieke stelsel
- Geïntegreerde stelsels
o Stelsel van volledige integratie (volledige integratie Vpb in IB)
o Overige geïntegreerde stelsels.
Aftrekvarianten (aanpassingen aan Vpb-zijde)
Aftrek primair dividend
Aftrek alle uitbetaalde dividenden
Aftrek primair rendement
Toerekening varianten of verrekeningsstelsel (aanpassing IB-zijde)
Franse variant (partiële verrekening)
Vroegere Duitse variant (volledige verrekening)
Nederlandse variant voor AB houders (forfaitaire verrekening)
In de overige geïntegreerde stelsels wordt de vergoeding voor eigen vermogen (dividend c.q. rendement)
minder dan in het klassieke stelsel gediscrimineerd ten opzichte van de vergoeding voor vreemd vermogen.
Een belangrijk nadeel van het klassieke stelsel is in de aftrekvarianten van de overige geïntegreerde stelsels
zodoende verdwenen. Het klassieke stelsel bevat namelijk, vanwege de verschillende behandeling van betaalde
rente en dividend (aftrekbaar/ niet aftrekbaar), een prikkel tot een ongezonde financieringsstructuur van de
onderneming.
Bij de verzekeringsstelsels wordt de Vpb verrekend met de door de aandeelhouder verschuldigde IB over de
uitgekeerde winst.
Als rechtsgrond voor de Vpb wordt doorgaans aangevoerd:
1) De antropomorfe visie. Een lichaam is een zelfstandige entiteit waaraan belastingheffing kan worden
gekoppeld. De rechtspersoon geldt in deze visie als een zelfstandige subject dat los moet worden
beschouwd van de persoon van de individuele kapitaalverschaffer. Wat de IB is voor natuurlijke
personen is de Vpb voor lichamen (komt van de Duitsers). Duitsers hebben deze visie al verlaten
omdat ze momenteel het verrekeningsstelsel hanteren. Punt van kritiek is dat kleine BV’s zeer dicht op
de DGA zitten.
2) De leer van het globale evenwicht. Deze theorie rechtvaardigt een aparte VPB vanuit de gedachte dat
zij nodig is om een globaal evenwicht tussen de IB ondernemer en de Vpb onderneming.
Probleem met de leer van het globaal evenwicht is dat zelfs geen globaal evenwicht bestaat tussen de
fiscale lasten die de ondernemer worden opgelegd en de lasten die de BV krijgt opgelegd, laat staan
dat dit evenwicht er op microniveau is. De belangrijkste reden voor dit gebrek aan evenwicht is de
grote discrepantie van het tarief.
3) Compensatietheorie (van Zeen en Kaldor). Ze zien de Vpb als een heffing over de capital gains van de
aandeelhouder. Sluit niet echt aan.
2
, 4) Het profijtbeginsel. Houdt in dat belasting op zijn plaats is naar rato van het profijt dat een persoon
van de overheid geniet. Gedachte is dat aandeelhouder profiteert van door overheid gecreëerde
stelsel, en daarvoor een vergoeding rechtvaardig is. Profijt is dan stelsel dat de aansprakelijkheid als
aandeelhouder beperkt. Tegenstanders stellen dat de mate van profijt niet goed te meten is.
5) Het buitenkansbeginsel. Beginsel staat toe een belasting te heffen naargelang een persoon met de
verkrijging van een bate in een bevoorrechte positie verkeert in vergelijke tot een ander.
Aandeelhouder die geld steekt in BV die goed loopt zit in een bevoorrechte positie t.o.v. belegger in
staatsobligaties. Maar als je steeds de overwinst van de BV belast ontstaat er chilling effect.
De NL VPB is geen overwinstbelasting omdat alle winst in de heffing wordt getrokken. De VPB kan
worden vormgegeven als een overwinstbelasting door aftrek te geven over het eigen vermogen via de
aftrek van een primair rendement.
Ook een cash flow tax wordt gepropageerd, dan belast je het saldo van de positieve en negatieve
kasstromen.
6) Budgettaire argument. Dit argument komt erop neer dat de budgettaire opbrengst van de VPB niet
gemist kan worden en deze belasting dus niet wezenlijk ter discussie kan staan. Is geen grondslag
maar verklaring.
Van Dijck betoogd één ondernemingsbelasting waar alle IB- en VPB-ondernemers onder vallen indien hij
vermogen onttrekt van de onderneming. Aan dit systeem zijn die voordelen verbonden:
A. Neutraal stelsel ten opzichte van rechtsvorm
B. Neutraliteit ten aanzien van de financiering met eigen of vreemd vermogen (dus initiële aftrek eigen
vermogen). De rente die aftrekbaar is wordt bij de aandeelhouder-crediteur belast, maar leidt tot een
lagere verrekening van ondernemingsbelasting in de inkomstenbelasting.
C. Winstinkomen krijgt binnen onze IB de aparte plaats die het verdient. Winst is immers, uitgaande van
going concern gedachte, niet direct te consumeren zoals onze huidige IB bewerkstelligt.
Geconcludeerd kan worden dat er geen overtuigende grondslagen zijn voor een zelfstandige
vennootschapsbelasting, die los van de inkomstenbelasting van de aandeelhouders geheven wordt.
H3 - De Nederlandse vennootschapsbelasting en het EU-recht
Het EG-verdrag, EGKS-verdrag, Euratom-verdrag en EU-verdrag vormt het primaire EU-recht. Secundair EU-
recht betreft richtlijnen en verordeningen. Bedoeld was om deze richtlijnen niet directe werking te geven, maar
HvJ heeft bepaald dat verticale directe werking resulteert onder een tweetal voorwaarden:
1. Lidstaat moet in verzuim zijn (niet, onjuist of te laat geïmplementeerd), en
2. Dat de rechter het verzuim moet kunnen herstellen zonder op de stoel van EU wetgever te zitten.
(d.w.z. dat de richtlijn op het punt dat ter discussie staat duidelijk is en zonder voorbehoud).
Primair EU-recht heeft voorrang op secundair
Rechter heeft daarbij de plicht van verzoenende interpretatie; regel dusdanig interpreteren dat het niet botst
met hogere regelgeving. Pas als de grenzen van verzoenende interpretatie zijn bereikt en regels botsen komt
met aan voorrangsregels toe.
Overheid kan zich niet beroepen op richtlijn jegens burger, andersom wel. Vindt je ook terug in BNB 1985/128;
HR oordeelde dat de belastingdienst zich niet kan beroepen op een richtlijn indien dat voor de
belastingplichtige een nadeligere situatie is dan de nationaalrechtelijke situatie.
HvJ oordeelt vaak over verdragsvrijheden die voorrang hebben op nationale wetgeving. Daarnaast oordeelt het
HvJ inzak het mededingingsrecht over potentiële staatssteun. Daaraan is voldaan in het geval dat (cumulatief):
1. De financiering geschiedt uit staatsmiddelen
2. Een bevoordeling plaats vindt van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties
3
, 3. Het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed
4. De mededinging vervalst wordt of dreigt te worden vervalst
5. De staatssteun niet valt onder de toegestane staatssteun van art 107 /108 VWEU
Verdragsvrijheden:
1. Vrij verkeer van goederen
2. Vrij verkeer van personen
a. Personen
b. Entiteiten
3. Vrij verkeer van diensten
4. Vrij verkeer van kapitaal (werkt ook door naar derde landen)
a. Denk ook aan de standstill-bepaling; beperkingen van voor 1993 zijn toegestaan, mits niet
sterk gewijzigd.
Er kan een objectieve rechtvaardigingsgrond zijn die de belemmering / discriminatie van een verdragsvrijheid
rechtvaardigt (rule of reason). In elk geval geldt dat de wijze van belemmering proportioneel dient te zijn (dat
het door het lidstaat beoogde doel niet op een minder belemmerende wijze te bereiken is).
In het Ruding-rapport uit 1992 is geconstateerd dat de belastingstelsels van de EU-lidstaten sterk uiteenlopen
en dat sommige van de verschillen het functioneren van de interne markt verstoren.
Subsidiariteitsbeginsel: leg bevoegdheden op het niveau waar ze thuishoren. Dat niveau is voor een
winstbelasting van een steeds internationaler opererend bedrijfsleven het hoogste niveau dat binnen de EU
denkbaar is.
Tegenargumenten belastingharmonisatie: Belastingconcurrentie dwingt overheden tot efficiency in de
uitgaven. Argumenten voor zijn morele plicht (immobiele en sociaaleconomisch zwakkeren betalen de prijs),
geen belemmeringen meer.
Let wel: harmonisatie is niet hetzelfde als unificatie. Het uitblijven van harmonisatie op Vpb terrein en het
gebruik van de Vpb als fiscaal concurrentiemiddel brengt andere landen tot een reactie, die weer beantwoord
moet worden (rat race to the bottom). Consequentie is uitval van belastingopbrengsten.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller yorannoij. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.43. You're not tied to anything after your purchase.