Celbouw, osmose & diffusie
2.2 onderdelen van een eukaryote cel
Eukaryoten: Organismen die in elke cel DNA binnen een kernmembraan
hebben. Schimmels, planten en dieren zijn eukaryoot en hebben dus een
celkern. Eukaryote cellen hebben net als prokaryote cellen een
celmembraan(begrenzing van de cel). Binnen deze membraan bevindt
zich het cytoplasma.
- Celmembraan: vormt de begrenzing van de cel.
- Cytoplasma: een ruimte met een stroperige vloeistof waarin zich
alle componenten en organellen van een cel bevinden. Wordt ook
wel grondplasma genoemd. Het bestaat voor 70% uit water waarin
allerlei stoffen zijn opgelost zoals zouten, suikers en eiwitten.
- Kern: is het celorganel dat nagenoeg al het DNA van de cel bevat.
Een soort controlecentrum van de cel waar de instructies van alle cel
processen zijn opgeslagen.
- chromosoom: hier wordt de erfelijke informatie bewaard.
Bestaan uit DNA en eiwitten
- kernmembraan: de kern wordt omgeven door het
kernmembraan, een dubbele membraan waar poriën in zitten.
Door deze poriën kunnen eiwitten, RNA-moleculen en
bouwstoffen de kern in en uit.
- kernplasma: vloeistof binnen de kern.
Plantencellen hebben een aantal unieke onderdelen namelijk; plastiden,
vacuolen en een celwand.
1
, plantencel
Erfelijke informatie in het DNA wordt omgezet in RNA-moleculen. Dit RNA-
molecuul bevat de genetische boodschap die gelegen ligt op het DNA en
wordt daarom mRNA (Messenger-RNA) genoemd.
mRNA: verlaat de kern door de poriën in de kernmembraan en wordt in
het cytoplasma van de cel vertaald in een aminozuurvolgorde van een
specifiek eiwit. Dit proces eiwitsynthese, en wordt uitgevoerd door
ribosomen.
- ribosomen: bolvormige complexen, bestaande uit RNA-ketens en
eiwitten die het mRNA vertalen naar de werkelijke opbouw van eiwitten.
Ribosomen bevinden zich;
1. vrij in het cytoplasma voor het maken van cytoplasmatische
eiwitten
2
, 2. gebonden aan membranen van het ER voor het maken van
eiwitten met een
niet-cytosolische bestemming
Endoplasmatisch reticulum (ER): is een uitgebreid netwerk van
membranen die een stelsel van holten en kanalen vormen dat een groot
deel van de cel beslaat. Belangrijkste functie is het transport van
voornamelijk eiwitten.
- ruw ER.; ribosomen die het oppervlak een ruwe structuur geven.
- glad ER; heeft deze ribosomen niet.
Eiwitten gemaakt door ribosomen op ruw ER -> komen binnen in ER
terecht -> vervolgens ingepakt in transportblaasjes, kleine ruimtes
omgeven door membraan -> blaasjes vertrekken vanaf het gladde ER ->
transporteren de eiwitten naar hun bestemming in de cel.
Door gebruik te maken van dit systeem zorgt de cel ervoor dat de eiwitten
niet in het cytosol terecht komen.
Golgisysteem: transportblaasjes komen vanuit ER in het golgisysteem.
Ook dit systeem bestaat uit membranen. Deze vormen stapels van
schijfvormige compartimenten waar voortdurend transportblaasjes
ontvangen of juist de cel ingestuurd worden. Golgisysteem fungeert als
expeditie centrum vanwaar allerlei stoffen naar hun eindbestemming in de
cel getransporteerd worden.
Eiwitten worden vaak eerst nog bewerkt voordat het transport plaatsvind.
Er worden dan bijvoorbeeld vetzuren of suikerketens aan de eiwitten
gekoppeld.
Lysosomen: kleine blaasjes gevuld met enzymen. Deze enzymen worden
gebruikt om bepaalde stoffen te verteren. Voedingsstoffen worden vaak
van buiten de cel opgenomen door middel van transportblaasjes die
vervolgens fuseren met lysosomen. Zo worden de verteringsenzymen en
de voedingsstoffen bij elkaar gebracht.
De pH in lysosomen is laag omdat de enzymen een zure omgeving nodig
hebben om macromoleculen af te kunnen breken.
- eencellige organismen zoals amoebes eten door voedseldeeltjes in
te sluiten (fagocytose). Het blaasje met voedsel fungeert daarna met
een lysosoom zodat enzymen hun werk kunnen doen.
- ook bepaalde witte bloedcellen kunnen bacteriën of andere
indringers opruimen door fagocytose, waarna lysosomen de
ziekteverwekkers afbreken.
- als bepaalde cel onderdelen beschadigd zijn worden ze opgenomen
in lysosomen en daar afgebroken.
Mitochondriën: zijn de energiefabrieken van eukaryote cellen. Hier vindt
aerobe dissimilatie plaats, het proces waarin voedingsstoffen verbrand
worden en uiteindelijk energie gemaakt wordt in de vorm van ATP.
3
, mitochondriën zijn omgeven door een dubbele membraan, waarvan het
binnenste membraan sterk geplooid is.
Chloroplasten (bladgroenkorrels): behoren tot de plastiden. Ze
bevatten het pigment chlorofyl dat planten hun groene kleur geeft. Functie
van chloroplasten is het verzorgen van fotosynthese. Ze hebben een
dubbele membraan en een intern compartiment (stapels membranen).
Amyloplasten (leukoplasten, zetmeelkorrels): zijn de plekken waar
zetmeel wordt opgeslagen als reservevoedsel in wortels, knollen, bollen en
zaden.
Chromoplasten (kleurstofkorrels): bevatten pigmenten die bloemen of
vruchten hun kleur geven. Voorbeelden zijn caroteen en xanthofyl.
Fotosynthese: Water + Koolstofdioxide + Licht -> zuurstof + glucose
In de bladgroenkorrels wordt de fotosynthese uitgevoerd. Het doel van de
fotosynthese is het maken van suiker (glucose) en het maken van zuurstof
(O2). Om fotosynthese te kunnen uitvoeren heeft een plant water,
koolstofdioxide en zonlicht nodig. Zonder licht kan een plant niet aan
fotosynthese doen.
Verbranding: een plant verbruikt ook energie. Energie kan een plant vrij
maken door bijvoorbeeld glucose te verbranden. Hierbij komt de afvalstof
koolstofdioxide vrij. Hierbij wordt net als bij de mens zuurstof gebruikt.
Glucose + zuurstof -> water + koolstofdioxide + energie
Een plant doet zowel aan fotosynthese als aan verbranding. Er vindt dus
twee kanten op gaswisseling van zuurstof en koolstofdioxide plaats. S
nachts vind er geen fotosynthese plaats maar wel verbranding, dan
gebruikt die dus zuurstof en geeft koolstofdioxide af.
Grote vacuole: is een compartiment dat met een membraan omgeven is.
Dit organel neemt vaak het grootste gedeelte van de cel in beslag. Jonge
cellen bevatten meerdere kleine vacuolen. in de vacuole kunnen
reservestoffen worden opgeslagen bijvoorbeeld zouten en suikers. Ook
afvalstoffen en wateroplosbare kleurstoffen worden opgeslagen in de
vacuole.
Ook speelt de vacuole een grote rol in de groei van de plantencel namelijk
door water op te nemen. Hierdoor kan de cel groeien zonder dat er extra
bouwstoffen aan te pas komen.
- hoeveelheid vocht bepaald de stevigheid van de cel
- door op te zwellen oefent de vacuole druk uit op het celmembraan die
daardoor tegen de celwand aangedrukt wordt. (turgor)
Plantencellen hebben een stevige celwand in tegenstelling tot dierlijke
cellen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller veroniquemeints13. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.