Economie= de wijze van productie, distributie en consumptie van schaarse goederen en diensten in
een samenleving.
Belangrijk in de economie is het streven naar maximale behoeftebevrediging -> nutsmaximilisatie=
met de beschikbare middelen combinaties maken die hen maximaal nut opleveren
(winstmaximalisatie).
Schaarste= de spanning tussen de behoeften enerzijds en de beschikbare middelen anderzijds. De
beschikbare schaarse middelen kunnen alternatief aanwendbaar zijn -> middelen kunnen op
verschillende manieren gebruikt worden.
1.2 Welvaart, welzijn en welstand
Welvaart= de spanning tussen de behoeften en schaarse middelen -> dus de mate waarin iemand in
zijn of haar behoeften kan voorzien met middelen die schaars zijn.
Welvaartsgroei in enge zin: in geld uitgedrukt, bijvoorbeeld BBP.
Welvaartsgroei in ruime zin: naast koopkracht wordt er ook gekeken naar gezondheid,
gelijkheid van inkomsten, het milieu.
Welzijn= de mate waarin de bevolking zich in zijn behoeften bevredigd acht.
Welstand= gezondheid.
1.3 Behoeften
Behoeften= menselijk verlangen waaraan voldaan wordt door beschikking over schaarse goederen en
diensten.
Primaire (elementaire) behoeften= basisbehoeften.
Secundaire (luxe) behoeften= dingen waar je zonder kan.
Stoffelijke behoeften= tastbare behoeften.
Onstoffelijke behoeften= bijvoorbeeld een dienst.
Individuele behoeften= behoeften van een individu.
Collectieve behoeften= voorzieningen in algemeen belang bij de bevolking, gelden voor een
groep mensen of de samenleving in het geheel en kunnen niet individueel worden vervuld.
Inkomen= de stroom van verworven koopkracht zonder in te teren.
Belangrijk: de overheid zorgt middels belastingen en premies ervoor dat de secundaire
inkomensverdeling gelijker is (dan de primaire inkomensverdeling).
Lorenzcurve= een grafische weergave die de verdeling van het inkomen laat zien. De personele
inkomensverdeling is de manier waarop het inkomen in een land is verdeeld over de bevolking
(verschil tussen arm en rijk) -> weergegeven door de Lorenzcurve. De categoriale inkomensverdeling
is hoeveel procent van het inkomen wordt verdiend met de betreffende productiefactoren (natuur,
arbeid, kapitaal en ondernemerschap).
Primaire inkomstenverdeling (lijn 1)= het inkomen vanuit bijvoorbeeld loon zonder dat daar
belasting is afgetrokken.
Secundaire inkomsten (lijn 2)= het inkomen na aftrek van belastingen en premies en
eventuele toevoeging van subsidies of uitkeringen.
Tertiaire inkomsten (lijn 3)= het inkomen dat overblijft na correctie voor indirecte belastingen
(zoals btw en accijnzen) en inclusief de voordelen van gesubsidieerde of gratis goederen en
diensten, zoals onderwijs, zorg, openbaar vervoer, of andere collectieve voorzieningen.
-> Lijn 4 is zonder inkomstenverdeling.
1.4 Productie
Produceren= het combineren van productiefactoren waarbij er waarde aan een goed of dienst wordt
toegevoegd.
1.5 Economische orde
Economische orde= het geheel van regels, instellingen en mechanismen die bepalen hoe de economie
van een samenleving wordt georganiseerd en functioneert. Het beschrijft hoe productie, consumptie,
distributie van goederen en diensten, en het gebruik van middelen worden gestructureerd binnen
een economie.
Allocatievraagstuk= de vraag hoe schaarse middelen (zoals arbeid, kapitaal, en grondstoffen) op de
meest efficiënte en rechtvaardige manier verdeeld kunnen worden om de behoeften en wensen van
de samenleving te vervullen
Vrijemarkteconomie= minimale overheidsinterventie (enkel de kerntaken zoals defensie,
onderwijs en justitie).
, o Het alloceren van productiefactoren is geheel overgelaten aan de vrije markt, dus
aanbieders en consumenten bepalen gezamenlijk waar behoefte aan is en wat er
wordt geproduceerd en afgenomen.
o De overheid vervult alleen kerntaken zoals defensie en justitie en treedt enkel
regulerend op in deze sectoren.
Centrale planeconomie= geheel gereguleerd door de overheid.
o De planning van het aanbod en dus ook indirect de vraag wordt gereguleerd door de
centrale overheid.
o Alle productiemiddelen zijn in handen van de staat.
o De overheid stelt de verkoopprijzen vast en bemoeit zich actief met wat zij goed acht
voor de consument.
o Bureaucratische planmechanisme: de overheid neemt op centraal niveau en zonder
inspraak beslissingen en wijst budgetten toe.
Georiënteerde markteconomie= een combinatie van marktwerking en overheidssturing.
o Het vrijemarktmechanisme speelt een belangrijke rol, maar de overheid heeft hierin
een nadrukkelijk regulerende rol.
o De overheid kan sturen middels belastingheffing en regelgeving.
o Democratisch budgetmechanisme: de verdeling van middelen in een samenleving
wordt bepaald door democratische besluitvorming.
1.6 Niveaus binnen de economie
Verschillende niveaus van economische analyse:
1. Macro-economie= richt zich op de economie in het geheel (nationaal en globaal).
2. Micro-economie= richt zich op individuele niveau van de consument en/of het bedrijf.
3. Meso-economie= richt zich op de studie van sectoren, bedrijven en markten binnen een
specifieke regio of industrie (tussenliggende niveaus) -> bedrijfstakniveau.
1.8 Economische indicatoren
Economische factoren= invloeden uit de macro-omgeving met betrekking tot de stand van economie -
> indicatoren die de stand van de economie in een land meetbaar maken.
Binnenlandse indicatoren:
- Groei van het BBP: groei productie -> meer investeringen.
- Conjuncturele situatie: betere conjuncturele situatie -> meer bestedingen bedrijven
en consumenten.
- Index consumentenvertrouwen.
- Ontwikkelingen werkeloosheid, lonen en arbeidsproductiviteit: meer werkloosheid ->
minder bestedingen consumenten.
- Inflatie.
- Orderportefeuille bedrijven: meer opdrachten in portefeuille -> meer vertrouwen.
Buitenlandse indicatoren:
- Renteontwikkelingen: hogere rente -> meer kosten investeringen.
- Ontwikkeling export en import: groei export -> gunstigere positie land -> meer geld ->
groei productie.
- Ontwikkeling wisselkoersen.
- Verloop dollarkoers (dominante munt).
, - Ontwikkeling energieprijzen: stijging energieprijzen -> hogere kostprijs product ->
prijsstijgingen.
Het CPB speelt een belangrijke rol bij de prognoses voor de economische ontwikkeling van Nederland
-> producten die ze leveren:
Het basismateriaal voor de Miljoenennota voor toekomstig – economisch – beleid;
De Macro Economische Verkenning (MEV): verwachte financieel-economische
ontwikkelingen in binnen- en buitenland;
Het Centraal Economisch Plan (CEP): het CEP wordt op basis van het MEV verder uitgewerkt;
rekening houdend met nieuwe ontwikkelingen.
Hoofdstuk 2: Macro-economie
2.1 Macro-economische grootheden
Collectieve sector= het deel van de economie dat bestaat uit organisaties die door de overheid
worden gefinancierd en beheerd, of in opdracht van de overheid werken.
Particuliere sector= ondernemingen die consumenten voorzien van individuele goederen en diensten.
2.2 Economische kringloop
Kringlooptheorie= een schematische voorstelling van de goederen- en geldstromen die de samenhang
tussen vraag- en aanbodkant van de economie laten zien.
Gesloten economie= drijft weinig of geen handel met andere landen -> macro-economische
vergelijking:
Y=C
BBP=C (BBP= de waarde van alle goederen en diensten die door inwoners van een land worden
geproduceerd).
-> De bovenstaande macro-economische vergelijking kan worden uitgebreid met de investeringen
van bedrijven in kapitaalgoederen (I) en het sparen van de consumenten (S):
Y= C + S
BBP= C + I
Y= BBP
-> De bovenstaande macro-economische vergelijking kan worden uitgebreid met de overheid die
belastingen int (B) en overheidsbestedingen doet (O):
Y= C + S + B
BBP= C + I + O
Y= BBP
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maud46. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.36. You're not tied to anything after your purchase.