STAATRECHT
H1 Inleiding
Binnen een staat zijn 1 of meer personen bevoegd tot het uitoefenen van dwang. Men zegt
dan dat die organen met gezag zijn bekleed. Dit gezag kan bij 1 persoon berusten of bij
bepaalde groepen. Het kan ook in de hand worden gelegd van door het volk gekozen
gezagdragers, dit hangt af van de aard en de inrichting van de staatsgemeenschap. De
regels die betrekking hebben op de organisatie van de met gezag beklede organen en de
grenen van hun gezag, vormen de rechtsregels die wij staatsrecht noemen. In onze dagen is
1 ding denkbaar voor iedere staatsleer: elke burger is gelijkwaardig en heeft recht op gelijke
invloed op het staatsbestuur.
Een beslissingsprocedure, bestuur, gezag, is onvermijdelijk. Het gezag moet de beslissing
zo nodig met dwangmiddelen kunnen doorzetten. Gezagdragers zullen menen hun taak naar
beste weten en dus goed te hebben uitgeoefend. Zij zullen kritiek als onrechtvaardig ervaren
en geneigd zijn hun macht tegen de wil van hun kiezers voor te zetten. Daarom is vanouds
gezocht naar middelen om aan dit gevaar van de greep naar de macht van de gekozen
gezagdragers te ontkomen.
Volgens de Engelse filosoof Locke kon misbruik van macht het beste worden voorkomen
door in een staat de wetgevende en de uitvoerende macht strikt van elkaar te scheiden.
Montesquieu voegde daar nog de rechterlijke macht aan toe. Daarmee ontstond de leer van
de machtenscheiding, de trias politica (triasleer). De 3 functies van de overheid: wetgeving,
bestuur en rechtspraak, zouden uitgevoerd moeten worden door 3 afzonderlijke organen die
zich elk met 1 van die taken zou bezighouden. De wetgeving moet in handen zijn van de
volksvertegenwoordiging, overheidsorganen moeten deze wetten uitvoeren en de rechter
moet erop toezien dat de wet goed wordt toegepast.
In onze tijd is de regering veel breder dan alleen het uitvoeren van wetten. Er moeten nog
steeds wetten worden uitgevoerd, maar er wordt bijvoorbeeld ook besloten of een bepaald
verdrag gesloten moet worden > zelfstandige bevoegdheden. Niet alleen de functies die
Montesquie onderscheidt kloppen niet meer, ook de 3 belangrijkste organen van de staat
(regering, parlement en rechterlijke macht) treden niet meer onafhankelijk van elkaar op.de
vaststelling van wetten is de taak van regering en parlement samen. Het bestuur is de taak
van de regering, maar de regering staat bij de uitoefening daarvan constant onder controle
van het parlement. Een andere taakverdeling van het gezag bestaat in een territoriale
splitsing. Men geeft niet een centrale overheid alle bestuursbevoegdheid, maar men verleent
een deel van die bevoegdheid aan regionale overheden.
Verder wordt de balans tussen de belangen van de diverse organen gewaarborgd door de
samenwerking tussen regering en volksvertegenwoordiging bij de totstandkoming van de
wetgeving en door de mogelijkheden van toezicht en controle bij het openbaar bestuur.
Daardoor bestaat er een systeem van ‘checks and balances’, waarmee wordt bedoeld dat er
een zeker machtsevenwicht heerst.
Er zijn verschillende grondregels voor een democratische staatsorganisatie. Zo is de 1e regel
dat er geen bevoegdheid is zonder grondslag in wet of Grondwet. Dit komt vooral terug in het
legaliteitsbeginsel, er kan eigenlijk pas iets gebeuren als het bij wet is gesteld. In Engeland
geldt de Rule of Law > dit is niet echt gedefinieerd, Law heeft op meerdere dingen betrekking
en dus niet op 1 standaard ding. In het Britse rechtsdenken wordt naast het formele element:
grondslag in het recht, ook vereist dat die rechtsbasis aan bepaalde eisen voldoet.
,In Frankrijk geldt het principe de legalite. Alle besluiten en handelingen van het bestuur
moeten overeenstemmen met de Gw, de formele wet of, in voorkomende gevallen, met
regelingen van internationaal recht.
De 2e regel is dat niemand een bevoegdheid kan uitoefenen zonder verantwoording schuldig
te zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat. De verantwoordelijkheidsplicht of
controle kan voor ieder die bevoegdheden uitoefent een andere vorm hebben: zij behoort
voor niemand afwezig te zijn. De vormen van verantwoordelijkheidsplicht van en controle op
overheidsorganen zijn vele en velerlei:
a. Politieke verantwoordelijkheidsplicht van bestuurlijke organen tegenover
vertegenwoordigende organen. De ministers moeten zich vertegenwoordigen
tegenover het parlement, de leden van gedeputeerde staten tegenover provinciale
staten en de b&w tegenover de gemeenteraad. Deze plicht houdt in dat het
bestuurlijke orgaan inlichtingen moet verstrekken, een debat met de
volksvertegenwoordiging niet mag ontwijken en bij verlies van vertrouwen in beginsel
moet opstappen
b. Ambtelijke ondergeschiktheid
c. Bestuurlijk toezicht. Ook zonder dat er sprake is van een ambtelijke
ondergeschiktheid kan het voorkomen dat een bestuursorgaan wordt gecontroleerd
door een hoger orgaan
d. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Een gezagdrager kan strafrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor zijn daden. Dit is uitsluitend mogelijk, wanneer een
strafbepaling de gedragingen strafbaar stelt
e. Beroep. De meeste besluiten van bestuursorganen zijn vatbaar voor beroep.
Belanghebbenden kunnen aan de beroepsinstantie vragen deze besluiten te
vernietigen en soms te vervangen
f. Burgerlijke rechter. Wanneer er geen speciale beroepsmogelijk aanwezig is, is de
burgerlijke rechter bereid ambtshandelingen te toetsen aan art. 6:162 BW. Dat
betekend dat het Rijk, de provincie of gemeente, waarvan een orgaan die handeling
verricht heeft, tot schadevergoeding verplicht kan worden
g. Rechterlijke toetsing van wetgeving. De rechter mag niet beoordelen of een formele
wet in strijd is met de Gw, art. 120 Gw
Kenmerkend voor een rechtsstaat is dat de staatsorganen zijn onderworpen aan het recht. In
de loop van de geschiedenis hebben zich onder meer de volgende waarborgen ontwikkeld
tegen machtsmisbruik door staatsorganen:
1. De staat erkent dat individuen en particuliere instellingen een staatsvrije sfeer
toekomt
2. Optreden van het bestuur dat voor de burger bezwarend is, dient te berusten op een
algemene regel die de bevoegdheid van het desbetreffende orgaan omschrijft. Dit
bevordert de rechtszekerheid
3. De regels waarin de bevoegdheden van een staatsorgaan zijn omschreven, moeten
zijn vastgesteld door een ander orgaan
4. Geschillen tussen burger en staat moeten worden beslist door een onafhankelijke en
onpartijdige rechter
Een democratische staat wordt gekenmerkt door het feit dat zij openstaat voor wisseling van
regering. Het in een bepaald staatsbestel functionerende systeem van ‘checks and balances’
is resultaat van een historische ontwikkeling, aangezien een dergelijk systeem zich vrijwel
, altijd heeft ontplooid uit een staatsinrichting waarin een zo ver doorgevoerd controlesysteem
ontbrak en waarin met name aan het bestuur een veel grotere macht was toebedeeld dan
tegenwoordig het geval is.
H2 Bronnen van het staatsrecht
De 1e Nederlandse staatsregeling was de Unie van Utrecht in 1579. Het was een verdrag,
gesloten tussen een aantal soevereine provincies, waarbij zij ter wille van een
gemeenschappelijke zaak een deel van hun soevereiniteit aan een centraal gezag
overdroegen. Het einde van de Republiek der Vereenigde Nederlanden was tevens het
begin van de Bataafse Republiek, die zich in 1798 een grondwet gaf (naar voorbeeld van Fr).
Na de restauratie in 1814 werd een Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden
afgekondigd, die echter al in 1815, ten gevolge van de samenvoeging met België en de
verheffing van de Soevereine Vorst tot Koning, vervangen werd door de Grondwet voor het
Koninkrijk der Nederlanden. Onze Grondwet is op bepaalde punten onvolledig. Moeten wij
een Grondwet hebben, nu die geen volledig beeld van het Nederlandse staatsrecht geeft?
Vroeger is dat betwist, omdat onze Grondwet een ‘rigid constitution’ is, dat wil zeggen dat
een Grondwet moeilijk te wijzigen is in vergelijking met een gewone wet. De Grondwet bevat
natuurlijk ook duidelijke regels, die voor het staatsrecht van grote betekenis zijn.
De vraag rijst door welke wetgever de uitwerking van de grondwettelijke beginselen kan
worden gegeven. Is dat alleen door de formele wetgever (regering + S-G) of kan een
uitwerking ook gegeven worden op grond van delegatie door de formele wetgever in een
AMvB of een provinciale/gemeentelijke verordening? De grondwetgever heeft een
consequente terminologie gevolgd, die duidelijk aangeeft of alleen de formele wetgever
regels kan of mag stellen, dan wel of deze nadere regelstelling aan lagere wetgevers mag
delegeren. Zodra de wetgever het woord ‘wet’ gebruikt, is het een formele wet, het besluit is
vastgesteld door regering en S-G en in het Staatsblad bekend gemaakt. Voor delegatie
worden de volgende termen vaak gebruikt: ‘bij of krachtens de wet’, een versie van het ww
‘regelen’ of znw ‘regels’ & ‘uit kracht van een wet’.
Ongeschreven staatsrecht: wordt niet echt op ingegaan, gebeurt systematisch.
Bronnen van het staatsrecht:
1) Verdragen (EVRM) Internationaal
2) Het Statuut Koninkrijk
3) Grondwet
4) WIFZ (bijv. Gemw.) 3 t/m 6 = Nationaal
5) AMvB (art. 89 lid 1 Gw)
6) Ministeriele regelingen
7) Provinciale verordeningen
8) Gemeentelijke verordeningen
- Ongeschreven recht (vertrouwensregel/motie van wantrouwen)
- Jurisprudentie
- RvO Eerste Kamer, Tweede Kamer, Ministerraad
Een regeling waarover de Grondwet niet spreekt en die voor het staatsrecht van grote
betekenis is, is het koninklijk besluit van 2 maart 1994, Stb. 203, waarbij het reglement van
orde voor de ministerraad is vastgesteld. Het is een uitwerking van de instelling van de MR
als orgaan in art. 45 Gw en van het in het 3e lid van dat artikel opgenomen beginsel.
Nederland, waartoe het gebied in Europa en de Caribische eilanden Bonaire, Sint Eustatius
en Saba behoren, maakt deel uit van een groter verband. Het vormt samen met Aruba,
Curaçao en Sint-Maarten het uit 4 landen bestaande Koninkrijk der Nederlanden. De
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Kirstenppp. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.77. You're not tied to anything after your purchase.