Samenvatting van psychologie 1, colleges van Freek van Bergen. Boeken: interculturele psychologie & het palet van de psychologie. Pedagogiek jaar 1. Colleges 1 t/m 6. Over verschillende theorieën van bijvoorbeeld Piaget, Vygotsky, Karl Popper, Casmir, Berry, Freud, Bowlby, Watson enz.
Psychologie 1
College 1:
Het ontstaan van culturele verschillen: De ecoculturele benadering
De ecoculturele benadering van cultuur, voorgesteld door Harry C. Triandis in 1994, biedt een model
om te begrijpen hoe cultuur zich ontwikkelt en wordt overgedragen. Dit model helpt ons te begrijpen
hoe verschillende culturen ontstaan en hoe deze zich ontwikkelen in relatie tot hun ecologische
omgeving.
De ecoculturele benadering
De ecoculturele benadering is een model dat de relatie tussen ecologie (de natuurlijke omgeving) en
cultuur onderzoekt en hoe deze samen invloed hebben op individueel gedrag. Het model volgt
meestal de volgende volgorde:
1. Ecologie: De natuurlijke omgeving waarin een gemeenschap leeft, zoals klimaat, geografie, en
beschikbare middelen.
2. Cultuur: De verzameling van normen, waarden, en gedragingen die zich ontwikkelen binnen
de gemeenschap in reactie op hun ecologie.
3. Enculturatie: Het proces waarbij individuen de cultuur van hun gemeenschap overnemen.
4. Individuele eigenschappen: De persoonlijke kenmerken en gedragingen die ontstaan door de
interactie tussen cultuur en ecologie.
5. Gedrag: Het observeerbare resultaat van deze processen.
Kritiek op de ecoculturele benadering:
- Onvolledigheid: De variabelen in dit model hoeven niet altijd in dezelfde volgorde te
verschijnen. Soms kunnen bepaalde stappen worden overgeslagen.
- Biologische grondslag: Het model houdt geen rekening met de biologische basis van
menselijk gedrag, wat een belangrijke factor kan zijn bij het begrijpen van gedragingen.
Methodologie en wetenschapstheorie bij cross-culturele psychologie
Karl Popper (1967) stelde dat wetenschappelijke uitspraken niet simpelweg de werkelijkheid
afbeelden. Ze worden beïnvloed door de culturele interpretaties die binnen de wetenschappelijke
gemeenschap overheersen.
- Onderwerpen zoals genderstudies en racisme: Het is duidelijk dat deze thema's vaak
beïnvloed worden door culturele en maatschappelijke factoren.
- Bij intelligentie: De invloed van culturele interpretatie is minder duidelijk, maar nog steeds
aanwezig. Wetenschappers kunnen onbewust beïnvloed worden door de dominante
culturele opvattingen in hun omgeving.
Cultuur en taal: waarnemen, denken en intelligentie
Cultuur en taal zijn nauw met elkaar verweven, en de manier waarop mensen denken en de wereld
waarnemen, wordt sterk beïnvloed door de taal die ze spreken.
- Cultuuraccommodatie (Sapir-Whorf Hypothese): Deze hypothese stelt dat mensen uit
verschillende culturen verschillend denken omdat ze een andere taal gebruiken. De taal
beïnvloedt de manier waarop ze de wereld waarnemen.
- Cultuuraffiliatiehypothese: Deze hypothese suggereert dat tweetaligen zich identificeren met
de cultuur van de taal die ze op dat moment spreken.
- Priming: Het activeren van associaties in het geheugen. Door het gebruik van een bepaalde
taal worden specifieke cognities en culturele associaties geactiveerd.
,De fundamentele attributiefout = verwijst naar de neiging om eigen gedrag toe te schrijven aan
externe situaties, terwijl het gedrag van anderen wordt toegeschreven aan hun persoonlijke
kenmerken. Er is een cultureel verschil in deze attributie:
- Westerse culturen: Hebben de neiging om meer persoonlijke attributies te maken, waarbij de
nadruk ligt op individuele verantwoordelijkheid.
- Oosterse culturen: Zijn meer geneigd om gedrag toe te schrijven aan de context en externe
factoren, wat wijst op een bredere kijk op situaties.
Piaget's theorie van cognitieve ontwikkeling:
• Sensomotorische periode (0-2 jaar): Coördinatie van zintuiglijke en motorische vaardigheden.
• Pre-operationele periode (2-7 jaar): Ontwikkeling van centreren, irreversibiliteit, egocentrisme, en
animisme.
• Concrete operaties (7-12 jaar): Ontwikkeling van conservatie en probleemoplossing, tellen op de
handen, vaak via trial and error.
• Formeel denken (12+ jaar): Abstract denken ontwikkelt zich.
Culturele invloeden op Piaget's theorie:
• Het testen van Piagetaanse concepten in niet-geschoolde culturen bleek lastig. Kinderen in
dergelijke culturen presteren slechter op formele problemen, vooral wanneer ze niet verder zijn
gekomen in het onderwijssysteem.
• Onderzoek toont aan dat formeel denken afhankelijk is van blootstelling aan Westerse cultuur. In
culturen waar formele scholing minder gebruikelijk is, kunnen kinderen later of niet dezelfde
cognitieve ontwikkelingsfasen bereiken als in Westerse culturen.
• De basale cognitieve processen zijn universeel, maar de manier waarop deze processen tot uiting
komen, is cultureel bepaald.
Vygotsky's socioculturele theorie:
• Vygotsky benadrukt dat cognitieve ontwikkeling nauw verbonden is met de cultuur waarin een kind
opgroeit, anders dan Piaget.
• Interiorisatie: Dit proces houdt in dat kinderen eerst leren wat in hun omgeving aanwezig is en dit
vervolgens internaliseren. Ouders spelen hierbij een cruciale rol.
• Zone van de naaste ontwikkeling: De afstand tussen wat een kind zelfstandig kan en wat het kan
bereiken met hulp. Effectieve pedagogische hulp ligt net boven het huidige ontwikkelingsniveau van
het kind.
Vergelijking met Erikson's sociaal-emotionele stadia
Erik Erikson’s theorie over sociaal-emotionele ontwikkeling vertoont parallellen met Kohlberg's
stadia. Erikson legt echter de nadruk op de ontwikkeling van de persoonlijkheid door het oplossen
van specifieke sociale crises in verschillende levensfasen, wat een bredere context biedt voor morele
ontwikkeling. Kohlberg richt zich meer specifiek op de ontwikkeling van moreel redeneren en
rechtvaardigheidsgevoel.
Hechtingsstijlen = worden gezien als sterke voorspellers van gedrag op latere leeftijd. Onderzoek
heeft aangetoond dat de manier waarop iemand zich in zijn jeugd aan anderen hecht, een
significante invloed kan hebben op zijn psychische gezondheid, sociale relaties, en het vermogen om
zich aan te passen in nieuwe omgevingen.
, College 2:
Sociale-attributietheorie
Fundamentele attributiefout (Ross, 1977):
• Definitie: De neiging om het gedrag van anderen sneller toe te schrijven aan hun
persoonskenmerken, in plaats van aan de situatie waarin ze zich bevinden.
• Voorbeeld: Als iemand te laat komt, denken we vaak dat deze persoon onverantwoordelijk is,
zonder rekening te houden met externe factoren zoals verkeer of een noodgeval.
Zelfdienende vertekening:
• Positief gedrag: Wordt toegeschreven aan persoonlijke factoren, zoals talent of hard werken.
• Negatief gedrag: Wordt vaak toegeschreven aan externe omstandigheden, zoals pech of slechte
omstandigheden.
Intergroepsattributies:
• Ultimatieve attributiefout: Goede gedragingen van de eigen groep worden toegeschreven aan de
groepskenmerken, terwijl slechte gedragingen van andere groepen als situationeel worden gezien
(bijvoorbeeld slecht weer).
Bevestiging van negatieve gedragingen van anderen:
1. Bevestigen van verwachtingen: Gedrag van de outgroep bevestigt vaak de verwachtingen die
de eigen groep over hen heeft.
2. Veranderend gedrag: Negatieve verwachtingen kunnen ertoe leiden dat de ingroup zich anders
gaat gedragen ten opzichte van de outgroup, wat kan resulteren in bevestiging van de
oorspronkelijke negatieve verwachtingen.
Integrated threat theorie (Stephan & Stephan, 2000)
De integrated threat theorie onderscheidt drie soorten dreigingen die leden van een culturele groep
kunnen ervaren bij contact met een andere culturele groep:
1. Symbolische dreiging:
- Angst voor afwijkende normen en waarden die de eigen groep zouden kunnen
ondermijnen.
2. Intergroepsangst:
- Angst voor afwijzing of genante situaties bij interactie met de andere groep.
3. Realistische dreiging:
- Angst dat andere groepen een bedreiging vormen voor de bezittingen of verworvenheden
van de eigen groep.
Herziene Versie (Stephan & Renfro, 2002):
• De herziene versie van de theorie onderscheidt twee soorten dreigingen:
1. Realistische dreiging
2. Symbolische dreiging
Contacthypothese
Definitie:
• Theorie gericht op het bestrijden van vooroordelen en discriminatie door middel van
intergroepscontact.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juliannevandelageweg. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.27. You're not tied to anything after your purchase.