Immuniteit:
Immuunsysteem – een complex netwerk van cellen, weefsels en organen dat ons lichaam beschermt
tegen de schadelijke indringers zoals bacteriën, virussen en parasieten (cruciaal voor overleving)
Antigenen (indringers) – stoffen die het lichaam binnenkomen en het lichaam als vreemde stof
herkent (virussen/bacteriën/allergenen) dit zorgt voor een reactie in het lichaam
Infectie – wanneer allergenen het lichaam hebben binnengedrongen (er moet wel sprake zijn van een
vermeerdering van het allergeen in het lichaam om het infectie te noemen)
Epidemie – wanneer er meerdere mensen zijn die besmet worden binnen een land
Pandemie – wanneer er meerdere mensen besmet worden, ook buiten de landsgrenzen
Soorten infecties:
Primaire infectie – griep
Secundaire infectie – bacteriën in schone wond
Super infectie – longontsteking bij griep
Kruis infectie – broertje steekt zus aan
Opportunistische infectie – schimmelinfectie (candida) bij HIV
Incubatietijd – de tijd waarin het lichaam is blootgesteld aan de indringer tot de tijd dat er
daadwerkelijk klachten ontstaan (klinische symptomen)
Prodomale periode – de fase waarin je merkt dat je een beetje klachten begint te ontwikkelen
Acute fase – de fase waarin je veel klachten hebt
Virussen – dringen een cellen binnen en gebruiken onze eigen cellen als gastheren om zich
vervolgens te vermeerderen
Bacteriën – hechten aan cellen van ons lichaam en vermeerderen zich dan op die cel
Binnendringen van cel door virus:
1. Virus hecht zich aan een receptor op een cel
2. Virus dringt hun genetische materiaal
binnen in de cel
3. Virus neemt de cel over en gebruikt de
werking van zijn gastheercel om zichzelf
vervolgens te kunnen vermeerderen (de cel
heeft dan dus niet meer zijn eigen werking
maar
van het virus)
4. Cel sterft uiteindelijk omdat het niet meer fatsoenlijk kan functioneren
Bacteriën hebben dit zelfde proces, allen kunnen ze toxines produceren die schadelijk zijn voor de
cellen in het lichaam, ook kunnen ze cellen binnendringen en vernietigen en kunnen ze naar organen
en weefsels wat kan zorgen voor lokale infecties
Ontsteking – een reactie op een infectie/weefselschade
Besmetting – de kans op ziek worden door een overdracht van virussen, het aanraken van
geïnfecteerde materialen of het inhaleren van ziekteverwekkers
Besmettelijkheid – de mate waarin een ziekteverwekker van de ene persoon naar de andere persoon
kan worden overgedragen
,Niet specifieke (afweer) mechanisme (aangeboren) – bestaat uit een eerstelijnsafweer en een
tweedelijnsafweer:
Eerste lijns afweer – de allereerste barrières waar een ziekteverwekker door heen moet zoals de
huid, slijmvliezen, spijsverteringskanaal, urinewegen, speeksel, neusharen, vagina etc.
Tweedelijns afweer – zorgt ervoor dat wanneer er wel een ziekteverwekker binnendringt deze
word vernietigd door bijvoorbeeld: fagocyt erende cellen, complement systeem inteferonen
(macrofaag vangt de verkeerde cellen)
Specifieke (afweer) mechanisme (verworven) – bestaat uit de humorale (B-cellenen) cellulaire
afweer (T-cellen), zorgen voor een specifieke afweer gericht op een antigeen
macrofaag – zijn cellen die in het hele lichaam voorkomen, ze fagocyteren antigenen en vernietigen
ze (verkeerde cellen), ook presenteren ze dit aan de buitenkant van hun cellen, waardoor ze
lymfocyten alarmeren en alarmeren ze lymfocyten om nog meer hiervan aan te trekken en een
ontsteking proces starten
T-cellen (lymfocyten) – zijn cellen die antigenen kunnen herkennen (zijn nog niet bekend in het
lichaam) en zorgen ervoor dat signalen af gegeven worden, waardoor deze antigenen meteen worden
aangevallen door bijvoorbeeld macrofagen
B-cellen (lymfocyten) – wanneer een B-cel een antigeen herkend (uit eerdere besmetting/vaccinatie)
kan het gelijk antilichamen aanmaken om deze meteen aan te vallen en onschadelijk te maken
Geheugencellen – cellen die overal in het lichaam blijven en zich melden als er een stof het lichaam
binnen dringt die deze geheugencel herkent
Werking van antilichamen – wanneer er een antigeen het lichaam binnen dringt wilt hij zich op de
receptoren van een lichaamscel plaatsen, maar omdat de stof al bekend is gaan antilichamen zich om
deze receptoren plaatsen waardoor er. Geen antilichamen meer bij kunnen en de verspreiding dus
word verminderd
Allergische reactie – dit gebeurt wanneer een persoon in aanraking komt met een antigeen en er
velen antilichamen gemaakt worden en binden aan mastellen, er worden hierbij te veel cytokinen vrij
gelaten en ontstaat er een grote ontstekingsreactie met veel vasodilatatie en een toename van de
capillaire doorlaatbaarheid, als dit niet stopt ontstaat er een anafylaxie 9bloeddruk daalt, zwelling
ontstaat, luchtwegobstructie etc (EPIPEN)
Autoimuunreatie – dit gebeurt er wanneer het immuunsysteem ten onrechte lichaamseigen cellen
en weefsels aanvalt (hierdoor kan er schade ontstaan aan weefsels en organen)
Hiernaast voorbeelden van
actieve en passieve
immuniteit
Infecties en ontstekingen:
Ontsteking (aspecifiek) – beschermingsmechanisme van het lichaam (als er iets stuk is in het lichaam
gaat het gepaard met een ontsteking om het te herstellen)
Voorbeeld van een ontsteking: wanneer het heel koud is gaan cellen dood en ontstaat er een
ontsteking
,Beschermingsmechanismen – mechanismen die het lichaam beschermen tegen infecties
(mechanische barrières/aspecifieke afweer/specifieke afweer)
5 symptomen van ontsteking:
Warmte – vaten gaan verwijden, er komt meer bloed door heen en bloed is warm
Roodheid – gaat meer bloed doorheen, bloed is rood dus dat verklaard de kleur
Pijn – cellen die stukgaan maken pijn en geven signalen door van die pijn (alarmeringssysteem)
Zwelling – vaten gaan openstaan en worden doorlaatbaarder en vervoeren cellen om naar de
weefsel met ontsteking te gaan, wanneer die terug komen nemen die vloeistoffen mee om de
balans goed te houden (zwelling)
Functieverlies – komt door de pijn, zwelling, trauma of door meerdere dingen samen
Ontstekingsreactie gaat als volgt – (cytokinen): histamine > bradykinine > prostaglandine
Histamine – zorgt ervoor dat wanneer er iets plaatsvind (zoals een snee) het de bloedvaten wijder
maakt zodat er cellen naar de wond toe kunnen gaan (door de vergrootte doorlaatbaarheid)
Bradykinine – zorgt voor de signalen van pijn (plek waar de pijn is etc.) en voor vermeerdering van de
histamine
Prostaglandine – zorgt voor het voortzetten van het ontstekingsproces (bijvoorbeeld koorts) zodat er
niet te vroeg gestopt word met het tegengaan van de ontsteking
Fasen van een ontstekingsreactie:
1. Cytokinen (histamine en bradykinine) zorgen voor:
Vasodilatatie > calor (warmte), rubor (roodheid)
Verhogen permeabiliteit (doorlaatbaarheid) > exsudaat (vloeistof wond) > tumor (zwelling)
Effect op de zenuwen > dolor (pijn)
2. Witte bloedcel moet naar het
beschadigde weefsel om zijn werk te
kunnen doen, hij moet hierbij door het
bloedvat heen (Diapedese) om in het
weefsel te kunnen helpen met opruimen
Diapedese: het door een bloedvat
heen duwen van een cel doordat de
doorlaatbaarheid groter word
3. Fibrolasten: gaan wanneer alle verkeerde
stoffen zijn opgeruimd nieuw weefsel maken en dus alles weer herstellen
4. Er ontstaat een litteken (replacement) wat uiteindelijk weer huid word
Regeneratie: er komen nieuwe cellen (nieuwe groei)
Resolutie: als de cellen nog niet zo stuk zijn dat ze zichzelf nog kunnen herstellen (verbrand)
Replacement: vervanging zoals littekenweefsel
Exsudaat:
Sereus: waterige vloeistof uit bijvoorbeeld beesten steken (allergie)
Fibrineus: zit veel fibrine (littekenweefsel) in
Purulent: veel dode cellen/bacteriën bij elkaar (pus/abces) bij een bacteriële infectie
Heamorrhagisch: een bloederige substantie, gebeurt wanneer de bloedvaten beschadigd zijn
Effecten van een ontsteking – verhoging (niet koorts), malaise (niets kunnen doen), vermoeidheid,
eetlustverlies en hoofdpijn)
Complicaties van ontsteking (lokaal afhankelijk van de functie van het weefsel) –
Spierspasme na musculoskeletale beschadiging (verstuiking/botbreuk etc.)
Verminderde longfunctie
Verminderde hartwerking
Ook kun je een secondaire infectie of chronische wonden krijgen
, Chronische ontsteking – kan komen doordat het ontstekingsproces niet goed is afgerond (te vroeg)
en dus niet alles goed is opgeruimd of doordat er sprake is van een irritatie die zich herhaald zoals bij
rokers of bijvoorbeeld bepaalde voedingsstoffen die je binnenkrijgt
Een chronische ontsteking heeft in vergelijking met een acute ontsteking – minder zwelling, minder
vocht (exsudaat), meer cellen, meer herstelweefsel (collageen), meer littekenweefsel en de
granuloomvorming blijft hetzelfde
Behandelingen tegen een ontsteking:
Paracetamol (werkt tegen de pijn en koorts)
Aspirine (werkt tegen pijn, koorts en ontstekingen/uitkijken met kinderen)
Non steroid anti inflammatory drugs zoals ibuprofen (werken tegen pijn, koorts en ontsteking)
Corticosteroïden zoals prednison (werken goed maar op lange termijn hebben ze complicaties)
Ziekte – een schadelijke lichamelijke of
psychische afwijking van een organisme
Verloop ziekte:
§ Acute start
§ Chronisch verloop
§ Remissie > fase (ver)mindering van
ziekteverschijnselen
§ Exacerbatie > fase met toename van ziektesymptomen
Idiopathische ziekten – hierbij is de oorzaak van de aandoening niet bekend
Iatrogeen – een ziekte die word veroorzaakt door medisch handelen
Atrofie – daling in grootte van cellen en dus minder weefselmassa
Hypertrofie – toename in grootte van individuele cellen dus meer
weefselmassa (vergroot sporthart)
Hyperplasie – een toename in aantal cellen waardoor het weefsel toeneemt
Metaplasie – wanneer een volwassen cel wordt aangepast door een andere
type cel (kan door een vitamine a tekort of door irritatie)
Dyplasie – weefsel waarbij cellen veranderen van grootte/vorm, vaak zie je
ook grotere celkernen door bijvoorbeeld chronische irritatie. (PAP testen bij
vrouwen baarmoederhalskanker)
Neoplasie – nieuwe groei waarbij nieuwe soorten cellen buiten de bestaande kaders groeien
Anaplasie – cellen met ongedifferentieerde variabele celkernen en celstructuren
Orthopedische aandoeningen – aandoeningen waarbij er problemen voordoen aan het
bewegingsapparaat
Neurologische aandoeningen – aandoeningen zoals Parkinson, MS etc.
Interne aandoeningen – aandoeningen aan de binnenkant zoals COPD, diabetes
Apoptose – waanneer er een cel verandering voordoet in de vorm van geprogrammeerde celdood
Necrose – een vorm van celdood nadat er een beschadiging heeft plaatsgevonden
Soorten weefselschade zijn – ligamentair letsel (in de banden), kneuzingen, spierscheuringen,
tendinitis, bursitis, fracturen, snijwonden, infectie en brandwonden
Weefselschade bij gesloten wonden zijn – fractuur, luxatie, verzwikking (distorsie), kneuzing
(contusie) en ruptuur (pees/spier)
Weefselschade bij open wonden – snijwonden, schaafwonden, scheurwonden, brandwonden en
bijtwonden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tessatcromer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.21. You're not tied to anything after your purchase.