Deze samenvatting van anatomie, fysiologie en pathologie van semester 1 bestaat uit volgende onderwerpen:
Topografie van het menselijk lichaam
Celleer
Regulatie en integratie door het hormoon- en zenuwstelsel
Hart en Bloedsomloop
Coronaire Hartziekten
Decompensatio Cordis
Vitale functi...
Topografie van het menselijk lichaam 1
Celleer 3
Regulatie en integratie door het hormoon- en zenuwstelsel 5
Hart en Bloedsomloop 7
Coronaire Hartziekten 12
Decompensatio Cordis 19
Vitale functies en shock 21
Ademhaling en COPD 26
Wondgenezing en fractuurleer 30
Farmacologie 33
Inleiding in de psychiatrie en stemmingsstoornissen 37
Algemene Oncologie 43
Mammacarcinoom en Ovariumcarcinoom 50
Topografie van het menselijk lichaam
In de medische anatomie wordt het lichaam bestudeerd op basis van drie belangrijke
aspecten: anatomie, fysiologie, en pathologie.
1. Anatomie bestudeert de structuur en opbouw van het lichaam en de organen, terwijl
fysiologie zich richt op de werking van deze structuren. Pathologie onderzoekt de
veranderingen in structuur en functie van organen bij ziekte.
2. Anatomische houding: De anatomische houding is de standaardpositie van het
lichaam voor het beschrijven van lichaamsstructuren. De persoon staat rechtop, met
de voeten op schouderbreedte, de armen langs het lichaam en de handpalmen naar
voren gericht.
3. Lichaamsvlakken en -doorsneden:
○ Sagittaal vlak (voor-achterwaarts): verdeelt het lichaam in een linker- en
rechterhelft.
○ Frontale vlak (voor-zijwaarts): verdeelt het lichaam in een voorste (ventrale)
en achterste (dorsale) helft.
○ Transversaal vlak (horizontaal): verdeelt het lichaam in een bovenste
(superieure) en onderste (inferieure) helft.
4. Plaatsaanduidingen:
● Ventraal: Aan de buikzijde.
● Dorsaal: Aan de rugzijde.
● Anterior: Aan de voorkant (voor).
● Posterior: Aan de achterkant (achter).
● Centraal: In het midden.
● Perifeer: Aan de uiteinden.
● Craniaal: Aan de kant van de schedel.
● Caudaal: Aan de kant van de staart.
● Superior: Hoger, boven.
● Inferior: Lager, beneden.
,● Mediaal: Naar het midden toe.
● Lateraal: Aan de zijkant.
● Proximaal: Aan de kant van de romp (bij ledematen).
● Distaal: Ver van de romp (bij ledematen).
● Sinister: Links (symmetrisch gelegen structuren).
● Dexter: Rechts.
● Internus: Inwendig, diep gelegen.
● Externus: Uitwendig, oppervlakkig gelegen.
Richtingaanduidingen bij bewegingen:
● Flexie: Buiging.
● Extensie: Strekking.
● Anteflexie: Buiging naar voren.
● Retroflexie: Buiging naar achteren.
● Lateroflexie: Buiging naar opzij.
● Dorsale flexie: Buiging naar de handrug of voetwreef.
● Palmaire flexie: Buiging naar de handpalm.
● Plantaire flexie: Buiging naar de voetzool.
● Supinatie: Buitenwaartse draaiing (handpalm of voetrand naar boven).
● Pronatie: Binnenwaartse draaiing (handpalm of voetrand naar beneden).
● Abductie: Beweging van de middellijn af.
● Adductie: Beweging naar de middellijn toe.
● Exorotatie: Buitenwaartse draaiing rond een lengteas.
● Endorotatie: Binnenwaartse draaiing rond een lengteas.
● Opponeren: Plaatsen van de duim tegenover andere vingers.
● Reponeren: Tegengestelde van opponeren (terugplaatsen van de duim).
5. Lichaamsindeling:
○ Het lichaam wordt ingedeeld in hoofd, romp en ledematen.
○ Het hoofd bevat de hersenen en is het centrum voor zintuigen en cognitieve
functies.
○ De romp bevat de meeste organen voor vegetatieve functies zoals
spijsvertering, ademhaling en circulatie.
○ Ledematen bestaan uit de bovenste extremiteiten (armen) en onderste
extremiteiten (benen), die zowel kracht als mobiliteit ondersteunen.
6. Lichaamsholten en sereuze vliezen:
○ Het lichaam heeft drie hoofdholten: de schedelholte (hersenen), borstholte
(longen en hart) en buikholte (spijsverteringsorganen).
○ Sereuze holten worden gevormd door dubbele membranen, zoals het
pericardium (hartzakje) en de pleura (longvliezen). Deze vliezen beschermen
de organen en verminderen wrijving bij beweging.
7. Onderzoeksmethoden:
○ Lichamelijk onderzoek omvat inspectie, palpatie, percussie en auscultatie.
Het helpt artsen de structuur en functie van organen te beoordelen.
○ Aanvullend onderzoek kan beeldvormende technieken zoals röntgenfoto's,
MRI, en echografie omvatten, evenals laboratoriumtests zoals
bloedonderzoek.
● Cel: De kleinste eenheid van leven, bestaande uit een membraan, cytoplasma en een
celkern. Cellen zijn de bouwstenen van het lichaam.
● Weefsel: Een groep gelijksoortige cellen die samenwerken om een specifieke functie
te vervullen (bijv. spierweefsel, zenuwweefsel).
● Orgaan: Een structuur bestaande uit verschillende weefsels die samenwerken om
een specifieke taak uit te voeren (bijv. het hart, de lever).
● Orgaanstelsel: Een groep organen die samen werken om een complexere taak uit te
voeren (bijv. het spijsverteringsstelsel, het circulatiestelsel).
2. Orgaanstelsels in het Menselijk Lichaam
De tien belangrijkste orgaanstelsels zijn:
● Circulatiestelsel: Hart en bloedvaten. Functie: transport van bloed, zuurstof,
voedingsstoffen en afvalstoffen.
● Spijsverteringsstelsel: Maag, darmen, lever. Functie: afbraak van voedsel en
opname van voedingsstoffen.
● Ademhalingsstelsel: Luchtwegen, longen. Functie: gaswisseling (zuurstof in, CO2
uit). De gaswisseling vindt plaats in de alveoli.
● Urinewegstelsel: Nieren, blaas. Functie: uitscheiding van afvalstoffen en overtollig
water.
● Huid: Epidermis, dermis. Functie: bescherming tegen het milieu, regulatie van
temperatuur.
● Hormonale stelsel: Hormoonklieren (bijv. schildklier, hypofyse). Functie: regulatie
van lichaamsprocessen via hormonen. Adrenaline wordt gemaakt in de bijnier. ADH
wordt in de hypothalamus gemaakt en door de hypofyse afgegeven.
● Zenuwstelsel: Hersenen, ruggenmerg, zenuwen. Functie: communicatie en
coördinatie van lichaamsfuncties via zenuwimpulsen.
● Sensorisch stelsel: Zintuigen (ogen, oren, neus, huid). Functie: waarnemen van
prikkels uit de omgeving.
● Motorisch stelsel: Skeletspieren en botten. Functie: beweging en ondersteuning van
het lichaam.
, ● Voortplantingsstelsel: Geslachtsorganen. Functie: voortplanting en productie van
geslachtshormonen.
3. Differentiatie en Specialisatie
● Differentiatie: Het proces waarbij cellen zich ontwikkelen tot specifieke celtypen
met een bepaalde functie (bijv. spiercel, zenuwcel).
● Specialisatie: De mate waarin een cel zich aanpast om een specifieke taak uit te
voeren, bijvoorbeeld de vorm en functie van een rode bloedcel voor
zuurstoftransport.
4. Celmembraan en Transportprocessen
● Opbouw van het celmembraan: Het celmembraan bestaat uit een dubbele laag
fosfolipiden, met daarin eiwitten die dienen voor transport en communicatie.
● Transportprocessen:
○ Passief transport: Zonder energie (bijv. diffusie, osmoses).
○ Actief transport: Vereist energie (ATP), bijvoorbeeld het transport van
stoffen tegen een concentratiegradiënt via pomp-eiwitten
(natrium-kaliumpomp)
5. Celmetabolisme: Katabolisme en Anabolisme
● Celmetabolisme: Alle chemische reacties die plaatsvinden binnen een cel om
energie te genereren en te gebruiken.
○ Katabolisme: Afbraak van grote moleculen (zoals glucose) tot kleinere
eenheden, waarbij energie vrijkomt.
○ Anabolisme: Opbouw van moleculen, zoals eiwitten en vetten, waarvoor
energie wordt verbruikt.
6. Energieproductie in de Cel en ATP
● Energieproductie: Energie in de cel wordt geproduceerd via aerobe dissimilatie
(celademhaling), waarbij glucose en zuurstof worden omgezet in energie (ATP),
water en koolstofdioxide.
● ATP: Adenosine trifosfaat is de belangrijkste energiebron voor de cel. Het wordt
geproduceerd in de mitochondriën en gebruikt voor allerlei cellulaire processen
(mitochondriën, de energiecentrales van de cel, waar ATP wordt geproduceerd via
de processen van de celademhaling)
7. DNA, Genen en Chromosomen
● DNA: Het erfelijk materiaal in de cel, opgeslagen in de celkern. Het bevat de
instructies voor het maken van eiwitten.
● Genen: Segmenten van DNA die de code bevatten voor specifieke eiwitten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller worldwidebts13062013. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.