Dit document bevat de belangrijkste begrippen van het vak functieleer. Ook belangrijke experimenten staan vermeld.
Dit zijn termen die je zeker moet kennen voor het examen.
Begrip Uitleg
HOOFDSTUK 1: SITUERING PSYCHOLOGIE EN FUNCTIELEER
Psychologie (vroeger) Zielskunde, wetenschap van de geest
mind-body problem Het probleem van de interactie tussen geest en lichaam
dualisme Geest en lichaam zijn gescheiden
monisme ‘geest’ en ‘lichaam’ zijn geen twee afzonderlijke entiteiten maar
twee aspecten van één entiteit
materialisme Versie van het monisme die zegt dat:
Ontologisch: alleen het fysische echt bestaat (materialisme)
Epistemologisch: alleen het fysische kunnen we wetenschappelijk
bestuderen (reductionisme)
idealisme Versie van het monisme die zegt dat:
Epistemologisch: we kennen de werkelijkheid enkel via onze zintuigen
en ons denken (idealisme→solipsisme)
Ontologisch: alles in de natuur heeft een ziel (panpsychisme)
ontologie zijnsleer
epistemologie De leer van het weten of de kennis en richt zich op de vraag naar
waarheid of zekerheid
psychofysica De exacte wetenschap van de functionele relatie tussen lichaam en
Geest
psychologie (nu) De wetenschap van het gedrag en de factoren die dit beïnvloeden
black box Het ‘verborgen’ innerlijke van de psychologie,
gedragsdeterminanten die verborgen zijn en niet waargenomen
kunnen worden door andere personen
pareidolia Het zien van betekenisvolle voorwerpen in vormloze prikkels
nomothetisch Algemene wetten (voor iedereen hetzelfde)
idiografisch Specifieke factoren (individueel verschillend)
operationaliseren Vertalen in iets dat zichtbaar en meetbaar is
falsificatie Proberen om een hypothese te weerleggen (Popper’s falsification)
Occam’s razor Wetenschappelijk principe dat zegt dat je gegevens zo zuinig mogelijk
moet verklaren, met zo weinig mogelijk factoren en zo eenvoudig
mogelijk
methodenleer Het fundament van de psychologie waarop de overige vier
basisdomeinen rusten, hier wordt immers aangegeven hoe de
psychologische fenomenen wetenschappelijk onderzocht moeten
worden
functieleer De studie van de algemeen-menselijke functies of capaciteiten,
zoals waarneming, denken, taal, leren, emotie, …
persoonlijkheidsleer De studie van datgene waarin het individu uniek is en zich onderscheidt
van anderen, de individuele persoonlijkheid, zowel normaal als
abnormaal
ontwikkelingsleer De studie van de ontwikkeling van de mens, van geboorte tot dood, in al
zijn aspecten
gedragsleer De studie van de gehele mens in zijn wisselwerking met de omgeving
Normatieve methodenleer Hoe het zou moeten
Descriptieve methodenleer Hoe het in de praktijk meestal gebeurt
Hub science Springplank tussen verschillende disciplines
rationalisme Alle kennis komt voort uit het verstand, het denken, de ratio
empirisme Alle kennis komt voort uit de zintuiglijke ervaringen, de empirie
tabula rasa Mens als onbeschreven blad
immaterialisme De leer dat alles wat bestaat, geest is
frenologie Methode om iemands persoonlijkheid en vaardigheden af te lezen van
, de knobbels van iemands schedel
substractiemethode Het identificeren van mentale basisprocessen door vergelijking van
condities die maar op één component van elkaar verschillen
mentale chronometrie De meting van de tijdsduur van mentale basisprocessen
intentionaliteit (vanmentale Elk mentaal fenomeen heeft een inhoud en is gericht op een object, de
fenomenen) zingevende betrokkenheid van het subject op het object
fenomenologie Studie die een verschijnsel beoogt te beschrijven zoals mensen het in
hun dagelijks leven ervaren
Derde weg naast empirisme en naturalisme
Kennis vloeit noch uit ervaring noch uit de rede
Aktpsychologie Psychische fenomenen zijn geen inhouden, maar activiteiten, functies
introspectie Letterlijk ‘in zichzelf kijken’ om de inhouden van het bewustzijn te
analyseren
apperceptie Activiteit van onze geest, die van binnenuit werkt (aandachtsfunctie)
Trial-and-error Proces waarbij gedrag geleidelijk efficiënter wordt. Eest stellen we
random responsen.
Law of effect Responsen gevolgd door beloning worden versterkt, responsen gevolgd
door een straf worde geëlimineerd.
gestalt Emergente eigenschappen die boven de elementaire gewaarwordingen
uitstijgen (von Ehrenfels)
Phi motion Pure beweging. Verschijnsel waarbij je bij het zien van een verplaatsing
tussen twee afzonderlijke objecten, deze snel flikkerende prikkels
zichzelf zo organiseren dat je onverwachts maar wel dwingend een
nieuw gestalt waarneemt.
HOOFDSTUK 2: WAARNEMING
Fixatie Momenten waarop het oog even stil staat
Saccades oogsprongen
Smearing Het uitvagen van beeld tijdens beweging (door snelle beweging van het
oog)
Saccadische supprsessie Proces waarbij smearing onderdrukt wordt
Sensaties Elementaire gewaarwordingen
Perceptie Uiteindelijke waarneming
Proximale stimuli Nabije prikkels, zoals ze geregistreerd worden t.h.v. het eigen lichaam
Distale stimuli Externe oorzaken van deze prikkels, zoals ze geïnterpreteerd worden
tijdens de waarneming
Outer psychophysics De relatie tussen de intensiteit van fysische prikkels en de intensiteit
van de sensatie
Inner psychophysics De relatie tussen de intensiteit van de neutrale excitatie en de
intensiteit van de sensatie
Drempel Grenswaarde tussen stimuli die één soort respons uitlokken en stimuli
die een ander soort respons uitlokken
Absolute drempel Grenswaarde die de overgang markeert tussen afwezigheid en
aanwezigheid van sensatie
Differentiële drempel Kleinste toegevoegde stimulusintensiteit die toelaat om een verschil
waar te nemen
Onderdrempel De minimale stimulusintensiteit die nodig is om waargenomen te
Worden
IU Interval of uncertainty, onzekerheidsinterval
Wet van Weber De stimulusintensiteit moet met een constante fractie van zijn waarde
verhoogd worden om een juist merkbaar verschil te bekomen
Wet van Weber- Fechner Om de sterkte van de gewaarwording te laten toenemen als een
rekenkundige reeks moet men de stimulusintensiteit maten toenemen
volgens een meetkundige reeks
, Signaalbeurt Beurten waarin effectief een prikkel aangeboden wordt
Gissingsbeurt Beurten waarin geen prikkel aangeboden
Sensitivity gevoeligheid
Response bias anwtoordtendens
Primaire visuele cortex/ v1 Het eerste corticaal gebied waarin cellen reageren op visuele prikkels
Tuning Cellen vertonen specifieke responsprofielen i.f.v. specifieke
stimuluseigenschappen
Decoderen Informatie verwerken
Ventrale stroom Stroom voor ‘wat’ informatie (bv. herkenning)
Dorsale stroom Stroom voor ‘waar’ informatie (bv. visueel gebaseerde actie)
Retinotopie Het feit dat de plaats in het visuele veld waar de prikkel aanwezig is,
ook gecodeerd wordt
modulariteit Functionele specialisatie
Corticale hiërarchie De receptieve welden worden steeds groter naarmate je hogerop komt
in elk van beide stromen
modules Gespecialiseerde verwerkingseenheden
Bottom-up (feedforward) Verwerking vertrekkend van inputbeelden naar betekenisvolle
interpretaties
Top-down (feedback) Verwerking vertrekkend vanuit een verwachting van wat er in het beeld
zal zijn
Perceptuele Een verzameling processen die instaan voor het organiseren van de
organisatie fragmentarische proximale stimuli in grotere, gestructureerde gehelen
lattices stippenrasters
Gabor lattices Rasters waarbij het basiselement niet langer een stip is maar een Gabor
patch
Gabor patch Een vlekje met een helderheidsverloop dat beschreven kan worden
a.d.h.v. een Gaborfunctie
Laterale maskering Detectie van een ‘Gabor patch’ met laag contarst wordt bemoeilijkt
door buren op korte afstand
Collineaire facilitatie Detectie van een ‘Gabor patch’ met laag contarst wordt
vergemakkelijkt door buren op langere afstand
Association field Een veld van onderlinge aantrekking tussen buurelementen, een
hypothetisch construct dat neurofysiologisch, psychofysisch en
ecologisch plausibel blijkt te zijn als een basaal
groeperingsmechanisme.
Textuursegregatie Het maken van een onderscheid tussen verschillende regio’s in een
niet-homogeen veld
Figuur-achtergrond organisatie Onderscheid tussen verschillende regio’s in een niet-homogeen veld,
maar bovendien krijgt één regio hier een speciale status, als figuur
tegenover de achtergrond
Toekennen border- ownership BOWN, toekennen tot welke regio de rand behoort
Onderzoek Rüdiger von der Toont codering BOWN aan (onderzoek met vierkantje links of rechts,
Heydt grijs of wit)
V2-cellen in corex vn aap knn ondersch maken en rekening houden
met context buiten receptief veld
Kleur vierkant maakt nt uit, mr cel vuurt meer wnr zich in dat
receptief veld (ellips) eeen rand bevindt met linkse figuur en rechts
achtergrond
Müller-Lyer-illusie centraal lijnstuk met vinnen nr buiten lijkt
langer dan vinnen nr binnen moet
losgetrokken w van context, basislijnstukken
individueel bekijken
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jokenijs06. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.
