Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk spellen
Dit document bevat een samenvatting van de hoofdstukken 1 t/m 5 van het boek 'Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk spellen' van A.J.C. Struiksma, Van der Leij & J.P.M. Vieijra (2012). Het is onderdeel van de tentamenstof van het vak Leer- & Onderwijsproblemen van het schakelprogramma Ort...
Samenvatting boek ‘Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk spellen’ –
A.J.C. Struiksma, A. van der Leij & J.P.M. Vieijra
Hoofstuk 1: Inleiding en verantwoording
1.1 technisch lezen is een middel om toegang te krijgen tot informatie. Als het niet goed
gaat en de techniek blijft zwak, dan wordt het een belangrijk doel in het primaire
onderwijs. Een zwakke technische leesvaardigheid belemmert de leerling in vrijwel
alles. Het zwaartepunt voor technisch lezen ligt in groepen 3 t/m 6. Een leesachterstand
is in de bovenbouw vrijwel niet meer weg te werken, zwakke lezers kunnen zich nog wel
verder ontwikkelen in de bovenbouw.
Begin deze eeuw was het niveau van kinderen onder de maat, 10% van de
schoolverlaters waren functioneel ongeletterd (dit heeft niks te maken met etnische of
sociale achtergrond, de school maakt het verschil).
1.2 referentieniveau: leerstof waarvan we als samenleving vinden dat leerlingen die op
een bepaald moment moeten beheersen. Een inhoudelijk gedefinieerd eindresultaat.
Leerstandaard: de weg naar dit eindresultaat. De ordening van concrete tussendoelen
die de leerlijn vormen, uitkomend op het geformuleerde referentieniveau. Een school is
vrij om zelf vast te stellen wat ze met de leerlingen bereikt willen hebben, maar het ligt
voor de hand om voor technisch lezen een genormeerde toets te gebruiken. Voldoende
standaard: niveau dat een school met driekwart van haar leerlingen wil bereiken
(ondergrens C-niveau). Leerlingen met score op D-niveau hebben achterstand, leerlingen
met een score op E-niveau vallen onder uitval.
1.3 voor de toets procedure van DTLAS zijn 2 toetsen uit het Cito-LeerlingVolgSysteem
van belang: DMT en AVI-toetskaarten. Hiermee kan de technische leesvaardigheid
van leerlingen worden gevolgd. AVI-niveaus verwijzen naar kenmerken van teksten
die opklimmen in moeilijkheidsgraad. Het vaststellen van de 10% zwakste lezers is
noodzakelijk voor DTLAS. Er zijn inmiddels nieuwe indelingen maar in DTLAS wordt de
oude indeling aangehouden, omdat daarmee de groep risicoleerlingen iets ruimer wordt
gedefinieerd en de kans dus kleiner is dat een risicoleerling wordt gemist.
1.4 centraal begrip DTLAS: didactische leeftijd equivalent (DLE). Daarmee worden
prestaties van individuele leerlingen vergeleken met de gemiddelde ontwikkeling van alle
leerlingen. DLE geeft aan na hoeveel maanden onderwijs gemiddeld de helft van
de leerlingen een bepaald niveau beheerst. Functioneringsniveau: wordt bepaald
door de vaardigheidscore van de leerling te vergelijken met de gemiddelde scores van de
landelijke normgroep op elk afnamemoment. De nieuwe generatie LOVS-toetsen meten
binnen een leerstofgebied in alle jaren dezelfde onderliggende vaardigheid. Daardoor is
het mogelijk om leerlingen met een achterstand een toets te geven op hun
functioneringsniveau. De vaardigheidsscore die zij halen zijn nu toch te vergelijken met
de norm voor (didactische) leeftijdsgenoten.
Didactische leeftijdsequivalent voldoende standaard (DLV): in plaats van de
vergelijking met een gemiddelde ontwikkeling (DLE), wordt er gekeken naar de
vergelijking met de ontwikkeling van leerlingen die nog net voldoen aan de voldoende
standaard. DLV geeft aan na hoeveel maanden onderwijs gemiddeld driekwart
(of 80%) van de leerlingen bepaalde leerstof of een bepaald niveau beheerst.
DLM: parallel aan het DLV is het didactische leeftijdsequivalent minimum standaard.
DLM geeft aan na hoeveel maanden onderwijs gemiddeld 90% van de leerlingen
bepaalde leerstof of een bepaald niveau beheerst. Het DLV geeft aan welke scores
leerlingen aan het eind van de basisschool moeten halen voor een soepele overgang naar
het vervolgonderwijs. Als dat niet lukt, geeft het DLM aan welke scores leerlingen
minimaal moeten halen om aan het eind van de basisschoolperiode nog net voldoende
leesvaardigheid te hebben om zich te kunnen redden in onze samenleving (niveau van
, functionele geletterdheid). Voordeel gebruik DLV & DLM: het berekenen van het
leerrendement om te bepalen aan welke standaard een leerling voldoet, is overbodig
geworden.
1.5 model van planmatig handelen: onderscheid 5 fasen (probleem signaleren,
analyseren, oplossingen voorbereiden, toepassen, evalueren), zijn uitgewerkt op
schoolniveau, groepsniveau en het niveau van de individuele leerling. DTLAS-
procedure: is geen leerlingvolgsysteem. Het is bedoeld voor fase 3 (individueel
diagnostisch onderzoek) en fase 5 (evalueren uitgevoerde behandelingen) uit het model
planmatig handelen.
Hoofdstuk 2: Kwantificeren van leervorderingen
2.1 normreferentie: individuele score vergelijken met leeftijdsgenoten. De ernst
van een achterstand wordt dan bepaald door de mate waarin een leerling afwijkt van het
gemiddelde van zijn leeftijdsgenoten. Nadeel: er blijven altijd per definitie 10%
uitvallers (omdat de norm wordt bijgesteld als het niveau over de hele linie verbetert).
Criteriumreferentie: vergelijken van individuele score met criterium. Vaak wordt de
gemiddelde prestatie van een normgroep als criterium gekozen. De mate van
achterstand is dan niet de mate waarin de leerling afwijkt van leeftijdsgenoten, maar het
verschil in tijd tussen het moment waarop leerlingen gemiddeld een bepaalde score
halen en het moment waarop de onderzochte leerling deze haalt.
2.2 de schalen van het Cito-leerlingvolgsysteem worden geleverd met groepsnormen, de
niveaus binnen een leergroep worden aangeduid met de letter A t/m E of I t/m V.
Mogelijkheid normreferentie: globale (lange termijn) ontwikkeling van een leerling
vergelijken met klasgenoten, leeftijdsgenoten of zichzelf & op klassen- en schoolniveau
de effectiviteit van het onderwijs evalueren door te kijken of leerlingen die aan voldoende
standaard voldoen niet te veel afwijkt van 75%.
2.3 didactische toets: procedure waarmee wordt vastgesteld in welke mate een
leerling kan beschikken over een verzameling kennis en/of vaardigheden. Hierbij gaat het
om kennis en vaardigheden waarvan algemeen aangenomen wordt, dat deze door middel
van onderwijs bij de leerlingen aangebracht kunnen worden. Een absolute
norm/criterium- referentie ligt voor de hand. Leerlijn technisch lezen: de AVI-niveaus.
Didactische leeftijd: het aantal maanden onderwijs dat een leerling gehad heeft. Het
nulpunt ligt op het moment dat systematisch onderwijs begint, dus begin groep 3
(voorbeeld: DL van 5 betekent dat de leerling halverwege groep 3 is, want schooljaar is
10 maanden). Kleutergroepen tellen af naar nul, de DL van een leerling begin groep 2 is
-10. De DL van leerlingen die blijven zitten telt door: belangrijk om leesniveau
correct te kunnen beoordelen & vaststellen of er extra hulp nodig is. Didactische
leeftijdsequivalent: vaardigheidsniveau (DLE gemiddeld functioneringsniveau, DLV-
ondergrens voldoende, DLM minimaal niveau). Kritiekpunten op DLE:
A. Er wordt uitgegaan van een lineaire toename in scores
B. Er wordt vanuit gegaan dat leerstofinhoud in de tijd vergelijkbaar blijft
C. Het doorberekenen van scores aan begin of eind waarvoor geen ruwe gegevens
zijn en bodem- en plafondeffecten vertekenen het scoreverloop waardoor DLE-
scores van individuele leerlingen over- of onderschat worden
D. Als gemiddelden over de tijd niet (meer) zo sterk toenemen geven kleine
verschillen in ruwe scores aanzienlijke DLE-verschillen aan (bijv. leeftijd-lengte)
E. Gebruikers van DLE-scores gaan ervanuit dat er geen standaardmeetfout is,
die is er wel en bedraagt 2 à 3 maanden
F. Landelijke representativiteit van de normering is een vereiste waaraan niet
alle toetsen waarvoor DLE’s berekend worden voldoen.
De bezwaren hebben vooral betrekking op de kwaliteit van gebruikte toetsen en de
manier waarop DLE’s gebruikt worden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller joscavdwey. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.