Dit document bevat een samenvatting van de hoofdstukken 2, 3, 5, 6 van het boek 'Zorg om dyslexie' van L. Verhoeven e.a. (2010). Het is onderdeel van de tentamenstof van het vak Leer- & Onderwijsproblemen van het schakelprogramma Orthopedagogiek.
Samenvatting boek ‘Zorg om dyslexie’ – L. Verhoeven, F. Wijnen, K. van den Bos
& R. Kleijnen
Hoofdstuk 2: Definitie van dyslexie
De eerste gevalbeschrijvingen van kinderen met ernstige leesproblemen werden rond
1900 gegeven. Kenmerkend voor deze kinderen: intelligent, nieuwsgierig, op geen
enkel ander terrein onderdeden van leeftijdsgenoten. Leesproblemen konden niet
toegeschreven worden aan verworven neurologisch defect. Dat weerhield artsen er niet
van om dyslexie in verband te brengen met disfunctioneren van hersengebieden. Het
verband tussen hersenen en gedrag is echt minder rechtstreeks dan wordt aangenomen
en wordt gemedieerd door cognitieve processen. Vandaar dat het cognitieve niveau
vaak wordt meegenomen in definities van dyslexie.
Er zijn verschillende niveaus van de ontwikkeling van dyslexie, en in elk niveau kan een
onderscheid gemaakt worden tussen omgevingsoorzaken & interne oorzaken. De
verschillende niveaus vormen een causale keten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen
een biologisch, cognitief en gedragsniveau. Biologisch: voeding/slaap/zuurstof
(omgeving), genetisch potentieel, breinstructuur en functie (intern). Cognitief: kwaliteit
van instructie (omgeving), cognitieve processen en leessysteem(intern). Gedrag:
leesachterstand (intern). 2 subsystemen cognitieve niveau:
Lees- of spellingsysteem: kenmerken van het lezen op gedragsniveau worden
verklaard uit stoornissen in de verschillende processen (die direct van belang zijn
voor het lezen/spellen). Bijv. moeite het lezen van lange woorden
Oorzaken en stoornissen die verantwoordelijk zijn voor problemen
ontwikkeling leessysteem: cognitieve stoornissen die algemener van aard zijn.
2 subsystemen biologische niveau:
Genetisch potentieel: verklaringen en stoornissen die verwijzen naar genetisch
potentieel (dyslexie heeft sterk erfelijk component)
Breinstructuur en functie: bovenstaande genen manifesteren zich door hun
invloed op de structurele en functionele ontwikkeling van het brein.
Definitie IDA: een specifieke leerstoornis van neurobiologische oorsprong die wordt
gekenmerkt door moeilijkheden met accurate en/of vlotte woordherkenning en door
geringe spelling- en decodeervaardigheden. Deze moeilijkheden zijn doorgaans het
gevolg van een stoornis in de fonologische component van taal, en veelal onverwacht in
het licht van andere cognitieve vaardigheden en aanbod van effectieve instructie in de
klas. Secondaire consequenties omvatten problemen met begrijpend lezen en een
geringere leeservaring, die de ontwikkeling van de woordenschat en achtergrondkennis
kunnen belemmeren. Definitie SDN: een stoornis die gekenmerkt wordt door een
hardnekkig probleem met het aanleren en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen
op woordniveau.
Verschil tussen definities: het opnemen van een verklaring op cognitief niveau bij de
IDA-definitie, hierdoor worden andere oorzaken uitgesloten terwijl niet alle oorzaken
bekend zijn. Een tweede verschil: de uitwerking van het begrip onverwachtheid. Het
gaat over de vraag in hoeverre een discrepantie tussen lees- en spellingsproblemen en
de ontwikkeling van de overige vaardigheden noodzakelijk is voor het vaststellen van
dyslexie (deze discrepantie zit niet in de SDN-definitie). Overeenkomsten definitie:
dyslexie wordt beschreven als een verschijnsel op biologische, cognitief en gedrags-
niveau. Beide definities stellen dat een adequate instructie een voorwaarde is om
dyslexie vast te kunnen stellen. Beide definities bespreken de consequenties van dyslexie
voor de ontwikkeling van andere vaardigheden.
Hoofdstuk 3: De neurocognitieve basis van dyslexie
De meest bekende en gebruikelijke beschrijving van dyslexie is die op gedragsniveau:
moeilijk leren lezen en spellen. Dit leerprobleem vindt zijn grondslag in afwijkingen in de
bouw en functie van de hersenen.
, 3.1 fonologische verwerking: de waarneming, opslag (lange- en korte termijn),
productie en manipulatie van spraakklanten waaruit woorden zijn opgebouwd. Dyslexie
gaat gepaard met een probleem in deze verwerking: veelheid aan fouten bij nazeggen
onbekende woorden, moeite om woordvormen snel uit geheugen halen bij benoemen
plaatjes, letters en cijfers. Deze moeilijkheden zijn soms alvast te stellen voor de
diagnose dyslexie, wat aantoont dat het fonologisch probleem niet het gevolg is van
leesmoeilijkheden. Fonologische-tekorthypothese: representaties van spraakklanken
van moedertaal(fonemen) zijn in het brein onvoldoende ontwikkeld. Hierdoor zijn
spraakklanken minder goed op te roepen en dit heeft een negatief gevolg voor
basisproces in het leren lezen van een alfabetisch schift.
Afwijkingen in de onderscheiding en herkenning van spraakklanken lijken af te nemen
naarmate iemand ouder wordt. Volwassen dyslectici presteren niet slechter in
spraakwaarnemingstaken dan niet-dyslectische leeftijdsgenoten. Een verklaring hiervoor
zou kunnen zijn dat niet de fonologische representaties zelf slecht ontwikkeld zijn, maar
de mechanismen die mensen in staat stellen om toegang te krijgen tot deze
representaties.
3.2 de functionele neuroanatomie van dyslexie: een eerste observatie is die van het
planum temporale (PT) -> bovenvlak van de temporaalkwab. Gewoonlijk is het PT in
de linkerhersenhelft groter dan in de rechter. Bij dyslectici is deze asymmetrie afwezig of
veel kleiner. Het linker PT is niet kleiner, maar het rechter PT is groter. Gebied van
Broca (linker hemisfeer): gewoonlijk is het gebied van Broca groter dan het gebied in de
rechterhemisfeer, bij dyslectici lijkt het andersom. Toch geven studies geen consistente
resultaten.
Naast studies naar anatomische verschillen, richt recenter onderzoek zich op de
activiteit van hersengebieden tijdens taal en spraak gerelateerde taken. Over het
algemeen wordt gevonden dat de activatiepatronen in de hersenen van dyslectici bij
taaltaken anders zijn dan bij niet-dyslectici. Dyslectici vertonen onderactivatie in
gebieden in de linker hemisfeer die geassocieerd zijn met fonologische verwerking. Over
het algemeen lijken de gerapporteerde resultaten in lijn met de fonologische-
tekorthypothese. Er zijn bij dyslectici anatomische afwijkingen gevonden in delen van de
hersenen die evident een rol spelen in de spraakverwerking. Deze afwijkingen correleren
met de geobserveerde spraakwaarnemingsproblemen. Daarnaast: bij taken waarin op
gesproken taalstimuli gereageerd moet worden, reageren de hersenen van dyslectici
anders dan die van niet-dyslectici.
3.3 dyslexie en de ontwikkeling van de hersenen. Kinderen met dyslectische ouders
hebben ongeveer 10x een hogere kans om dyslexie te krijgen. Er zijn 4 genen
geïdentificeerd die met dyslexie geassocieerd zijn. Dit suggereert dat er verschillende
subtypen van dyslexie zijn. 3 van deze genen lijken een rol te spelen bij de migratie van
neuronen, het 4e gen is betrokken bij de uitlopers van neuronen naar de cellen waarmee
ze verbinding moeten maken. Er zijn aanwijzingen dat micro-anatomische
misvormingen (cellen op verkeerde plek) vaker voorkomen bij dyslectici. Het
fonologisch tekort zou kunnen ontstaan door deze misvormingen. Kanttekeningen:
ander onderzoek bevestigt dit niet & het verband kan niet met zekerheid vastgesteld
worden.
3.4 alternatieven voor de fonologische-tekorthypothese:
Magnocellulaire hypothese: er is een specifieke fysiologische afwijking
aanwezig in een bepaald type zenuwcellen. Deze cellen worden magno-cellen
genoemd. Als gevolg van deze afwijking ontstaan er tekorten in de waarneming
van visuele en auditieve prikkels, door een complexe interactie van deze tekorten
ontstaan de typerende symptomen van dyslexie
Cerrebellaire hypothese: er zijn omstreden aanwijzingen dat dyslexie gepaard
gaat met een meer algemenere leerstoornis, die met name betrekking heeft op
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller joscavdwey. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.80. You're not tied to anything after your purchase.