100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Sociale cognitie hoorcolleges $5.86
Add to cart

Class notes

Sociale cognitie hoorcolleges

3 reviews
 110 views  9 purchases
  • Course
  • Institution

Duidelijke, uitgebreide samenvatting van de hoorcolleges van dit jaar (2020) met de letterlijke omschrijving van de docent en veel voorbeelden. Uitstekende voorbereiding op het tentamen!

Preview 5 out of 103  pages

  • May 17, 2020
  • 103
  • 2019/2020
  • Class notes
  • Unknown
  • All classes

3  reviews

review-writer-avatar

By: ramonsalah • 3 year ago

review-writer-avatar

By: kimvandepasch • 4 year ago

review-writer-avatar

By: julesvankol • 4 year ago

avatar-seller

Available practice questions

Flashcards 5 Flashcards
$3.19 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

In an experiment participants filled in a questionnaire. Subsequently they received false feedback claiming that their score was 40%, with 100% being the highest possible score. Moreover, the participants received additional information or they heard that an average person in their age-category received a score of 30 % out of 50% or the person did not get this information. Who of the participants would not wish to receive about the scores of the others: A. The persons who did not receive additional information B. The persons who received the additional information that an average person in their age-category got a score of 30% C. The persons who received the additional information that an average person in their age-category got a score of 50% D. All participants will wish to receive information about the scores of others equally

Answer: B. The persons who received the additional information that an average person in their age-category got a score of 30% People do not wish to receive extra information if they are in a favorable position. The people with a score of 50% scored 10% higher than average. Therefore, they are less inclined to compare themselves with others.

2.

In an experiment participants engaged in a game together with a friend and a stranger. The outcome of the game got introduced as either relevant ( it is important to win) or irrelevant (it is just a game). In the game the participant had to collaborate with his friend or the stranger in order to get the right answer, despite everyone had to conclude their own answer. In which of the following situations, the subject will be most engaged to help the other get a good answer. A. The participant collaborated with a friend and the outcome was relevant B. The participant collaborated with a stranger and the outcome was relevant C. The participant collaborated with the friend and the outcome was irrelevant D. The participant collaborated with the stranger and the outcome was irrelevant

Answer: C. The participant collaborated with the friend and the outcome was irrelevant People felt more engaged to help their friend when thee outcome was irrelevant, because they felt less motivated to protect their position. This means that their self-concept got less threatened since their position in their friendship was not at sake.

3.

When will you have a higher tendency to produce a negative self-image while comparing upwards? So, when comparing with someone better than you. A. When comparing yourself to the other and you notice many similarities B. When comparing yourself with the other and you notice differences C. When comparing the other to yourself and you notice many similarities D. When comparing the other with yourself and you notice many differences

Answer: B. When comparing yourself with the other and you notice differences Because you are comparing yourself to the other, you are noticing many unique features. Because of this you experience less similarities (contrast). This is causing a negative self-image.

Social cognition
1. Intro, geschiedenis en concepten
How do people make sense to their social environment?
Sociale cognitie is het zinvol zijn voor onze social omgeving, een sociale waarde construeren.

 Hoe denken en voelen we ons bij onze sociale omgeving? Sociale omgeving zijn andere mensen
zoals vrienden, familie of groepen waar we bijhoren.
 Hoe vormen we impressies van die andere mensen?
 Hoe voelt de interactie met de ander voor ons?
 Hoe zorgt interactie ervoor dat ons gedrag verandert?
 Wat beïnvloed ons sociale gedrag?



Construeren van een sociale werkelijkheid (social reality)
Er zijn drie facetten die invloed hebben op het construeren van een sociale werkelijkheid:

 Situatie
Wat gebeurt er? Wie is betrokken in deze specifieke situatie?
 Persoon
Wie verwerkt de informatie? Welke persoonlijkheid heeft de persoon?
 Cognitief proces
Hoe wekt het denken en voelen?

Voorbeeld: iemand wil brood kopen in de supermarkt en wil afstand houden om de verspreiding van
het coronavirus te voorkomen. Als er een markering op de grond staan weet je hoe ver je van de
ander weg moet blijven. Als er iemand vlakbij je in de winkel loopt is het echter moeilijk in te
schatten hoe ver je afstand moet nemen. Het ligt aan persoon of je risico wilt lopen liever te ver weg
van die persoon wilt zijn of dat het je niet uitmaakt als je te dichtbij komt. Je gebruikt ook je
cognitieve processen om te bedenken of je naar de supermarkt gaat, wat je nodig hebt, berekenen
hoeveel het kost etc.



Sociale cognitie is een combinatie van ideeën
 Fenomenologie
Systematische beschrijving van hoe mensen zeggen dat ze zichzelf en hun omgeving ervaren in
een sociale omgeving.
Bijvoorbeeld lay theorie, everyday psychologie en mentale modellen
 Cognitieve psychologie
Bestuderen van verschillen en manieren van denken, leren, onthouden etc. Modellen van
informatie processen en onthouden. Hoe gaan mensen om met informatie?




1

,Wetenschappelijke vragen in sociale cognitie
 Hoe is sociale informatie geëncodeerd, gesorteerd en uit het geheugen opgehaald?
 Hoe is sociale kennis gestructureerd en weergeven?
 Hoe worden sociale vooroordelen en beslissingen gemaakt?



Toepassing van sociale cognitie
 Marketing
Promoten van producten en service
 Publiek beleid
Organiseren van de bevolking
 Management
Condities voorzien voor een hoge productiviteit
 Publieke relaties
Engaging publieke meningen
 Journalistiek
Effectief communiceren
 NGOs
Mobiliseren van supporters en services effectief laten verlopen
 In het leven
Begrijpen van jezelf en anderen in sociale contexten



Theorieën van de roots (oorsprong) van sociale cognitie
Welke theorieën zijn er?


Maken van rationele keuzes
1. Rational
Mensen kijken naar hun omgeving op een rationele manier.
2. Maximizing utility
Mensen doen wat het beste voor hun is.
3. Objective
Vrij van emoties.
4. Logisch
Vrij van cognitieve proces fouten en biassen.




2

,5. 2. Geheugen
Quote: We don’t replay events as they happen, but we reconstruct them.

Geheugen is moeilijk om te bestuderen. Mensen zijn gemotiveerd om dingen te vertellen die niet
echt gebeurt zijn. Soms is de informatie die ons geheugen zit niet echt, maar is het zo opgeslagen
in je geheugen. Je kunt dit testen met een polygrafie test. Een leugen zorgt namelijk automatisch
voor arousal, wat met deze test gemeten wordt. Echter als iemand zegt dat hij het zo herinnerd
(ook al is he niet zo), hoeft niet te betekenen dat iemand opzettelijk liegt. Als er een gebeurtenis
plaatsvindt sla je het op een bepaalde manier op, je reconstrueert het. Ons geheugen is niet
compleet en accuraat.


Hoe is informatie georganiseerd in ons geheugen?




1. Je ontvangt de informatie door een soort filter, onze perceptie. Je kunt je niet alles herinneren
wat er gebeurt is, omdat je je niet kunt realiseren wat er allemaal gebeurt.
2. In je hersenen wordt deinformatie die je ontvangt geëncodeerd. Je representeert de informatie
die je ontvangt vanuit de wereld
3. Deze informatie wordt opgeslagen (storage), het verleden wordt hier levend gehouden.
4. Vanuit deze opslag kun je de informatie ophalen (retrieval).

Deze weg die informatie aflegt is bidirectioneel, dus twee kanten op. Het type geheugen wat je hebt
opgeslagen, kan beïnvloeden wat je encodeert. Als je bijvoorbeeld gisteren iets gegeten hebt en
iemand stelt voor om hetzelfde vandaag te eten beïnvloed elkaar. Je haalt herinneringen op wat met
dat specifieke eten te maken heeft.




3

,Onderzoek Ebbinghaus (1855)
Ebbinghaus probeerde het geheugen te bestuderen zonder ‘meaning’ erbij te betrekken. Dus zonder
invloed van eerdere herinneringen en zonder invloed van triggers of associaties. Als je bijvoorbeeld
aan de kleur bruin denkt kun je aan een teddybeer denken en daardoor een positieve associatie met
de kleur bruin hebben.

Ebbinghaus onderzocht het geheugen door onzinwoorden te onthouden. Hierbij was de volgorde
altijd medeklinker (consonant), klinker (vowel) en dan weer een medeklinker. Hij onthield steeds
minder, waarvan hij in een forgetting curve heeft gemaakt die er als volgt uitziet:




Om iets niet te vergeten moet je actief recallen. Je herhaalt de dingen die je onthouden moet zodat
ze beter blijven hangen. Hierdoor vergeet je minder informatie.




Flashbulb memory
Er zijn ook andere factoren die beïnvloeden hoe goed we dingen onthouden. Bijvoorbeeld hoe
belangrijk de informatie is die we willen onthouden, zoals wanneer het gerelateerd is aan een
belangrijke gebeurtenis. Dit heet flashbulb memory: een zeer gedetailleerde snapshot die in je
geheugen gebrand staat. Dit is vaak zo bij verrassende, shockerende, emotionele betekenisvolle
(meaningful) momenten. Meaning kan een trigger zijn waarom specifieke gebeurtenissen
makkelijker onthouden kunnen worden.




4

, Lange termijn geheugen




Het korte termijngeheugen is voor alles dat je je kunt herinneren een paar minuten nadat het
gebeurt is en daarna vergeet je het weer.

Het lange termijngeheugen is voor wat je je voor een langere tijd herinnerd, bijvoorbeeld twee jaar.
Het lange termijngeheugen bestaat uit een expliciet/declarative geheugen en uit een impliciet
geheugen, die zelf ook weer uit te splitsen zijn.

Expliciet/declarative geheugen
 Episodisch
Context specifieke herinneringen, zoals over situaties
 Autobiografisch
Herinneringen over je eigen leven
 Semantisch
Herinneringen over algemene gebeurtenissen in je omgeving



Impliciet geheugen
 Priming
Activatie van netwerken in ons geheugen door externe invloeden. Dit wordt soms ook gezien als
een proces dat op het geheugen inwerkt in plaats van een geheugenfunctie.
 Procedureel
Motorische vaardigheden, zoals hoe loop je.
 Perceptueel
Je ervaring van de wereld om je heen.




5

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller PsychologieUniTilburg. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.86. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.86  9x  sold
  • (3)
Add to cart
Added