De subjectieve zijde van een strafbaar feit
Leerdoelen
De verschillende betekenissen van het schuldbegrip binnen het strafrecht.
Subjectieve zijde v.h. strafbaar feit
= de schuldvormen:
- Opzet
- Oogmerk
- Voorbedachten rade
- Schuld als element/ de verwijtbaarheid
- Culpa met inbegrip v.d. roekeloosheid
Bij misdrijven is de vereiste schuldvorm vrijwel altijd expliciet in de do
opgenomen. In andere gevalle is er sprake van ingeblikt opzet en is het opzet
geïmpliceerd in de als bestanddeel opgenomen delictshandeling. ‘Valselijk
opmaken’ en ‘vervalsen’ en ‘mishandeling’ en ‘dwingen’. Zij laten zich moeilijk
niet-opzettelijk denken, en veronderstellen dus opzet.
Bij overtredingen ontbreekt de schuldvorm vaak in de do. Maar ook daar dient –
wil sprake kunnen zijn van strafbaarheid – de gedraging of het nalaten de
verdachte te kunnen worden verweten.
De verschillende betekenissen v.h. begrip ‘schuld’ binnen het strafrecht
1. Schuld in de betekenis van daderschap (‘het gedaan hebben’
- In o.a. 27 Sv (redelijk vermoeden van schuld) en 310 Sr (als schuldig
aan) wordt het begrip schuld in deze betekenis gebruikt. Ook 6 lid 2
EVRM waarin het beginsel ‘praesumptio innocentiae’ wordt verwoord,
gaat uit van deze betekenis.
2. Schuldbestanddelen
- = de verzamelnaam voor de subjectieve bestanddelen en hun
verschillende verschijningsvormen in delictsomschrijvingen
- Verschijningsvorm van opzet: opzettelijk (350 Sr) en allerlei
verbuigingen v.h. werkwoord ‘weten’: ‘weet’, ‘wetende dat’ en ‘wist’
- Bijkomend oogmerk (andere betekenis dan andere verschijningsvormen
van opzet): ‘met het oogmerk om’.
- Culpa: ‘redelijkerwijs had moeten vermoeden’, ‘aan wiens schuld te
wijten’ en ‘ernstige reden hebben te vermoeden’. Deze bestanddelen
zeggen iets over de geestgesteldheid die de dader moet hebben gehad
op het moment v.h. plegen v.d. delictsgedraging.
3. Schuld als bestanddeel (culpa)
4. Schuld in de zin van verwijtbaarheid en als ongeschreven
voorwaarde voor strafbaarheid (element)
- Actus non facit reum nisi mens sit rea: de daad is niet strafbaar als de
geest niet schuldig is.
- HR: Melk en water.
- Niemand mag veroordeeld worden ter zake van een gedraging of een
nalaten, indien hem/haar daaromtrent geen verwijt kan worden
gemaakt. Ook al is aan alle bestanddelen v.d. do voldaan, dan nog heft
het ontbreken van verwijtbaarheid (in de vorm van aanwezigheid van
een schulduitsluitingsgrond) de strafrechtelijke aansprakelijkheid op.
Subjectieve bestanddelen: schuldbestanddelen
,Verwijtbaarheid: schuld als element
Culpa: schuld als bestanddeel.
Doleuze delicten: strafbare feiten waarbij in de delictsomschrijvingen een
verschijningsvorm van opzet als bestanddeel is opgenomen.
Culpoze delicten: strafbare feiten waarbij in de delictsomschrijvingen een
verschijningsvorm van culpa als bestanddeel is opgenomen.
Pro parte doleus, pro pare culpoos: deel doleuze, deels cuploze delicten. (vb.
139g lid 1 sub a Sr)Het opzet in die bepaling zit ingeblikt in de
delictsgedraging )het verwerven of voorhanden hebben), terwijl de culpa gelegen
is in het ‘redelijkerwijs moeten vermoeden’ v.d. criminele herkomst v.d.
gegevens.
Schuld en het beslissingsmodel van art. 350 Sv
Ook als schuld (culpa) niet in de do staat, moet – om tot een veroordeling
te komen – hoe dan ook sprake zijn van verwijtbaarheid.
Schuld niet in do
- Bij de 3e hoofdvraag wordt getoetst of er sprake is van schuld. Die
toetsing vindt dat plaats in het kader van een beroep door de
verdediging op een schulduitsluitingsgrond. Als schuld blijkt te
ontbreken, dan volgt o.g.v. 352 lid 2 Sv OVAR.
Schuld wel in do
- Dan vindt te toets of sprake is van verwijtbaarheid plaats bij de 1 e
hoofdvraag van 350 Sv, te weten de vraag of hetgeen ten laste is
gelegd kan worden bewezen. Verwijtbaarheid is een onderdeel van
culpa, en als verwijtbaarheid niet kan worden bewezen dan kan
daarmee ook de culpa niet worden bewezen. Daaruit volgt dat ook een
mogelijk beroep op een schulduitsluitingsgrond in die situatie al bij de
1e hoofdvraag aan de orde komt. Kan ten laste gelegde schuld (culpa)
niet worden bewezen, dan volgt op grond van art. 352 lid 1 Sv
vrijspraak.
,De juridische betekenis, verschijningsvormen, gerichtheid en gradaties van het
opzet.
Strafrechtelijke opzet
= willens en wetens
- De wil: (het voltitief element)
- Het wezen (het intelectueel element)
- Beide aspecten moeten aanwezig zijn om van opzet te kunnen spreken
- Uit het weten en desondanks handelen wordt de wilsgerichtheid
afgeleid.
Is normatief gekleurd: er hoeft geen kwade bedoeling aan ten grondslag te
liggen. Opzettelijk iemand een duw geven wil in strafrechtelijke zin slechts
zeggen dat de dader zich ervan bewust is dat hij die ander een duw geeft
en dat hij dat niet per ongeluk heeft gedaan. Niet nodig is dat hij die duw
geeft met een kwade bedoeling.
Het opzet v.d. verdachte hoeft niet gericht te zijn op het overtreden v.d.
wet, maar moet enkel gericht zijn op het handelen en de overige
bestanddelen die in de do door het opzet worden beheerst.
3 varianten opzet
1. Volkomen of direct opzet
- = het klassieke willens en wetens.
- De verdachte wil iemand doden en haalt de trekker over van een
geladen op die andere persoon gericht persoon.
2. Indirect opzet (ook wel opzet bij zekerheids- of
waarschijnlijkheidsbewustzijn)
- De verdachte beoogt iets anders dan het specifieke delictsgevolg, maar
hij beseft zich dat het niet anders kan (zekerheidsbewustzijn) of
waarschijnlijk is (waarschijnlijkheidsbewustzijn) dat door zijn handelen
het delictsgevolg zal intreden. Ondanks dat besef, handelt hij toch.
- het door het veroorzaken van een ontploffing tot zinken brengen van
een schip om verzekeringsgeld op te strijken. De dood van de
opvarenden wordt niet direct beoogd, maar is wel het waarschijnlijk of
zelfs onvermijdelijk gevolg van het tot zinken brengen van een schip.
Ondanks die wetenschap wordt door de verdachte de ontploffing tot
stand gebracht.
- De bewijsconstructie is in dit soort zaken dezelfde als die van het direct
of volkomen opzet.
3. Voorwaardelijke opzet
- Vormt de ondergrens van opzet, waarbij de verdachte handelt met een
mogelijkheidsbewustzijn.
- De verdachte aanvaardt met diens handelen bewust de aanmerkelijke
kans op een gevolg en neemt het intreden van dat gevolg op de koop
toe. Het maakt de verdachte dus niet uit of het gevolg intreedt; hij staat
onverschillig of cynisch ten opzichte van het al dan niet intreden van
dat delictgevolg. Dit is van belang voor het onderscheid met culpa. De
Hoge Raad zegt hierover het volgende: Van degene die weet heeft van
de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de
rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel
worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld
maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht
is geweest.’ (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 (HIV I))
De bewijsconstructie van het voorwaardelijk opzet.
, Voorwaardelijke opzet
- Vormt de ondergrens van opzet, waarbij de verdachte handelt met een
mogelijkheidsbewustzijn.
- Het gaat niet om het willen van een gevolg, maar slechts om
aanvaarden v.d. mogelijkheid van effectuering daarvan.
- De verdachte aanvaardt met diens handelen bewust de aanmerkelijke
kans op een gevolg en neemt het intreden van dat gevolg op de koop
toe. Het maakt de verdachte dus niet uit of het gevolg intreedt; hij staat
onverschillig of cynisch ten opzichte van het al dan niet intreden van
dat delictgevolg. Dit is van belang voor het onderscheid met culpa. De
Hoge Raad zegt hierover het volgende: Van degene die weet heeft van
de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de
rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel
worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld
maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht
is geweest.’ (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 (HIV I))
- Heeft 3 bouwstenen die bewezen moeten worden
1) Wetenschap van
De verdachte moet wetenschap hebben gehad van de
aanwezigheid van een aanmerkelijke kans dat diens
gedraging het delictgevolg zou veroorzaken. Vaak wordt
deze wetenschap geobjectiveerd waarbij het
criteriumfiguur van de gemiddelde mens wordt gebruikt:
wat de gemiddelde mens weet onder dergelijke
omstandigheden, dat moet de verdachte ook hebben
geweten. Ook wordt hierbij vaak gewerkt met feiten van
algemene bekendheid. De Hoge Raad zegt over dit
wetenschapsvereiste – en over het onderscheid met het
vereiste van de bewuste aanvaarding – het volgende:
‘Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet
alleen vereist dat (1) de verdachte wetenschap heeft
van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal
intreden, maar ook (2) dat hij die kans ten tijde van
de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop
toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat
die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij
hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer
volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook
bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die
wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste
schuld.’(arrest HIV I, r.o. 3.6)
2) De aanmerkelijke kans en
De kans op het intreden van het gevolg moet aanmerkelijk
zijn. Volgens de Hoge Raad – zie het HIV I arrest – dient het
te gaan om ‘een kans die naar algemene ervaringsregels
aanmerkelijk is te achten’. Dit betreft een juridisch
oordeel. Hoewel een kans statistisch groot genoeg moet
zijn om het predicaat ‘aanmerkelijk’ te kunnen krijgen,
gaat het bij de term ‘aanmerkelijke kans’ om een juridisch
begrip dat door de rechter wordt beoordeeld, waarbij voor
de invulling daarvan ook de aard van de gedraging van
belang kan zijn. Het volledige criterium dat de Hoge Raad
in het arrest HIV I (in r.o. 3.6) geeft om vast te stellen of
Leerdoelen
De verschillende betekenissen van het schuldbegrip binnen het strafrecht.
Subjectieve zijde v.h. strafbaar feit
= de schuldvormen:
- Opzet
- Oogmerk
- Voorbedachten rade
- Schuld als element/ de verwijtbaarheid
- Culpa met inbegrip v.d. roekeloosheid
Bij misdrijven is de vereiste schuldvorm vrijwel altijd expliciet in de do
opgenomen. In andere gevalle is er sprake van ingeblikt opzet en is het opzet
geïmpliceerd in de als bestanddeel opgenomen delictshandeling. ‘Valselijk
opmaken’ en ‘vervalsen’ en ‘mishandeling’ en ‘dwingen’. Zij laten zich moeilijk
niet-opzettelijk denken, en veronderstellen dus opzet.
Bij overtredingen ontbreekt de schuldvorm vaak in de do. Maar ook daar dient –
wil sprake kunnen zijn van strafbaarheid – de gedraging of het nalaten de
verdachte te kunnen worden verweten.
De verschillende betekenissen v.h. begrip ‘schuld’ binnen het strafrecht
1. Schuld in de betekenis van daderschap (‘het gedaan hebben’
- In o.a. 27 Sv (redelijk vermoeden van schuld) en 310 Sr (als schuldig
aan) wordt het begrip schuld in deze betekenis gebruikt. Ook 6 lid 2
EVRM waarin het beginsel ‘praesumptio innocentiae’ wordt verwoord,
gaat uit van deze betekenis.
2. Schuldbestanddelen
- = de verzamelnaam voor de subjectieve bestanddelen en hun
verschillende verschijningsvormen in delictsomschrijvingen
- Verschijningsvorm van opzet: opzettelijk (350 Sr) en allerlei
verbuigingen v.h. werkwoord ‘weten’: ‘weet’, ‘wetende dat’ en ‘wist’
- Bijkomend oogmerk (andere betekenis dan andere verschijningsvormen
van opzet): ‘met het oogmerk om’.
- Culpa: ‘redelijkerwijs had moeten vermoeden’, ‘aan wiens schuld te
wijten’ en ‘ernstige reden hebben te vermoeden’. Deze bestanddelen
zeggen iets over de geestgesteldheid die de dader moet hebben gehad
op het moment v.h. plegen v.d. delictsgedraging.
3. Schuld als bestanddeel (culpa)
4. Schuld in de zin van verwijtbaarheid en als ongeschreven
voorwaarde voor strafbaarheid (element)
- Actus non facit reum nisi mens sit rea: de daad is niet strafbaar als de
geest niet schuldig is.
- HR: Melk en water.
- Niemand mag veroordeeld worden ter zake van een gedraging of een
nalaten, indien hem/haar daaromtrent geen verwijt kan worden
gemaakt. Ook al is aan alle bestanddelen v.d. do voldaan, dan nog heft
het ontbreken van verwijtbaarheid (in de vorm van aanwezigheid van
een schulduitsluitingsgrond) de strafrechtelijke aansprakelijkheid op.
Subjectieve bestanddelen: schuldbestanddelen
,Verwijtbaarheid: schuld als element
Culpa: schuld als bestanddeel.
Doleuze delicten: strafbare feiten waarbij in de delictsomschrijvingen een
verschijningsvorm van opzet als bestanddeel is opgenomen.
Culpoze delicten: strafbare feiten waarbij in de delictsomschrijvingen een
verschijningsvorm van culpa als bestanddeel is opgenomen.
Pro parte doleus, pro pare culpoos: deel doleuze, deels cuploze delicten. (vb.
139g lid 1 sub a Sr)Het opzet in die bepaling zit ingeblikt in de
delictsgedraging )het verwerven of voorhanden hebben), terwijl de culpa gelegen
is in het ‘redelijkerwijs moeten vermoeden’ v.d. criminele herkomst v.d.
gegevens.
Schuld en het beslissingsmodel van art. 350 Sv
Ook als schuld (culpa) niet in de do staat, moet – om tot een veroordeling
te komen – hoe dan ook sprake zijn van verwijtbaarheid.
Schuld niet in do
- Bij de 3e hoofdvraag wordt getoetst of er sprake is van schuld. Die
toetsing vindt dat plaats in het kader van een beroep door de
verdediging op een schulduitsluitingsgrond. Als schuld blijkt te
ontbreken, dan volgt o.g.v. 352 lid 2 Sv OVAR.
Schuld wel in do
- Dan vindt te toets of sprake is van verwijtbaarheid plaats bij de 1 e
hoofdvraag van 350 Sv, te weten de vraag of hetgeen ten laste is
gelegd kan worden bewezen. Verwijtbaarheid is een onderdeel van
culpa, en als verwijtbaarheid niet kan worden bewezen dan kan
daarmee ook de culpa niet worden bewezen. Daaruit volgt dat ook een
mogelijk beroep op een schulduitsluitingsgrond in die situatie al bij de
1e hoofdvraag aan de orde komt. Kan ten laste gelegde schuld (culpa)
niet worden bewezen, dan volgt op grond van art. 352 lid 1 Sv
vrijspraak.
,De juridische betekenis, verschijningsvormen, gerichtheid en gradaties van het
opzet.
Strafrechtelijke opzet
= willens en wetens
- De wil: (het voltitief element)
- Het wezen (het intelectueel element)
- Beide aspecten moeten aanwezig zijn om van opzet te kunnen spreken
- Uit het weten en desondanks handelen wordt de wilsgerichtheid
afgeleid.
Is normatief gekleurd: er hoeft geen kwade bedoeling aan ten grondslag te
liggen. Opzettelijk iemand een duw geven wil in strafrechtelijke zin slechts
zeggen dat de dader zich ervan bewust is dat hij die ander een duw geeft
en dat hij dat niet per ongeluk heeft gedaan. Niet nodig is dat hij die duw
geeft met een kwade bedoeling.
Het opzet v.d. verdachte hoeft niet gericht te zijn op het overtreden v.d.
wet, maar moet enkel gericht zijn op het handelen en de overige
bestanddelen die in de do door het opzet worden beheerst.
3 varianten opzet
1. Volkomen of direct opzet
- = het klassieke willens en wetens.
- De verdachte wil iemand doden en haalt de trekker over van een
geladen op die andere persoon gericht persoon.
2. Indirect opzet (ook wel opzet bij zekerheids- of
waarschijnlijkheidsbewustzijn)
- De verdachte beoogt iets anders dan het specifieke delictsgevolg, maar
hij beseft zich dat het niet anders kan (zekerheidsbewustzijn) of
waarschijnlijk is (waarschijnlijkheidsbewustzijn) dat door zijn handelen
het delictsgevolg zal intreden. Ondanks dat besef, handelt hij toch.
- het door het veroorzaken van een ontploffing tot zinken brengen van
een schip om verzekeringsgeld op te strijken. De dood van de
opvarenden wordt niet direct beoogd, maar is wel het waarschijnlijk of
zelfs onvermijdelijk gevolg van het tot zinken brengen van een schip.
Ondanks die wetenschap wordt door de verdachte de ontploffing tot
stand gebracht.
- De bewijsconstructie is in dit soort zaken dezelfde als die van het direct
of volkomen opzet.
3. Voorwaardelijke opzet
- Vormt de ondergrens van opzet, waarbij de verdachte handelt met een
mogelijkheidsbewustzijn.
- De verdachte aanvaardt met diens handelen bewust de aanmerkelijke
kans op een gevolg en neemt het intreden van dat gevolg op de koop
toe. Het maakt de verdachte dus niet uit of het gevolg intreedt; hij staat
onverschillig of cynisch ten opzichte van het al dan niet intreden van
dat delictgevolg. Dit is van belang voor het onderscheid met culpa. De
Hoge Raad zegt hierover het volgende: Van degene die weet heeft van
de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de
rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel
worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld
maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht
is geweest.’ (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 (HIV I))
De bewijsconstructie van het voorwaardelijk opzet.
, Voorwaardelijke opzet
- Vormt de ondergrens van opzet, waarbij de verdachte handelt met een
mogelijkheidsbewustzijn.
- Het gaat niet om het willen van een gevolg, maar slechts om
aanvaarden v.d. mogelijkheid van effectuering daarvan.
- De verdachte aanvaardt met diens handelen bewust de aanmerkelijke
kans op een gevolg en neemt het intreden van dat gevolg op de koop
toe. Het maakt de verdachte dus niet uit of het gevolg intreedt; hij staat
onverschillig of cynisch ten opzichte van het al dan niet intreden van
dat delictgevolg. Dit is van belang voor het onderscheid met culpa. De
Hoge Raad zegt hierover het volgende: Van degene die weet heeft van
de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de
rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel
worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld
maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht
is geweest.’ (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 (HIV I))
- Heeft 3 bouwstenen die bewezen moeten worden
1) Wetenschap van
De verdachte moet wetenschap hebben gehad van de
aanwezigheid van een aanmerkelijke kans dat diens
gedraging het delictgevolg zou veroorzaken. Vaak wordt
deze wetenschap geobjectiveerd waarbij het
criteriumfiguur van de gemiddelde mens wordt gebruikt:
wat de gemiddelde mens weet onder dergelijke
omstandigheden, dat moet de verdachte ook hebben
geweten. Ook wordt hierbij vaak gewerkt met feiten van
algemene bekendheid. De Hoge Raad zegt over dit
wetenschapsvereiste – en over het onderscheid met het
vereiste van de bewuste aanvaarding – het volgende:
‘Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet
alleen vereist dat (1) de verdachte wetenschap heeft
van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal
intreden, maar ook (2) dat hij die kans ten tijde van
de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop
toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat
die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij
hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer
volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook
bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die
wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste
schuld.’(arrest HIV I, r.o. 3.6)
2) De aanmerkelijke kans en
De kans op het intreden van het gevolg moet aanmerkelijk
zijn. Volgens de Hoge Raad – zie het HIV I arrest – dient het
te gaan om ‘een kans die naar algemene ervaringsregels
aanmerkelijk is te achten’. Dit betreft een juridisch
oordeel. Hoewel een kans statistisch groot genoeg moet
zijn om het predicaat ‘aanmerkelijk’ te kunnen krijgen,
gaat het bij de term ‘aanmerkelijke kans’ om een juridisch
begrip dat door de rechter wordt beoordeeld, waarbij voor
de invulling daarvan ook de aard van de gedraging van
belang kan zijn. Het volledige criterium dat de Hoge Raad
in het arrest HIV I (in r.o. 3.6) geeft om vast te stellen of