Sociale psychologie
1 ) G E BI E D S O M S CH R I J V I N G
Definitie sociale psychologie van Gordon Allport :
• De wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en handelingen van de mensen beïnvloed
worden door de feitelijke, vooropgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van andere mensen
Aspecten van de definitie :
een wetenschappelijke studie
• In tegenstelling tot intuïtieve kennis of het gezond verstand
• Beweringen die empirisch getoetst kunnen worden
= geen mensenkennis
Drie onderzoeksmethodes om te zoeken naar samenhang binnen bepaald fenomeen (zie meer uitgebreid in algemene
psychologie)
• De begrijpende methode
• Vaak gebruik gemaakt van gevalstudie → situatie analyseren
• Nauwgezetter en systematischer dan de intuïtieve benadering.
• Beperking: subjectiviteit → het blijft de onderzoeker zelf die een keuze maakt van wat hij als meest
waarschijnlijke verklaring ziet
positief ? = nieuwe onverwachte hypotheses
• Maakt geen gebruik van cijfermateriaal dat statistisch verwerkt kan worden maar beperkt zich tot
verbale beschrijvingen
Situatie die niet vaak voorkomt analyseren = je gaat unieke situaties onderzoeken maar niet bewijzen
• De correlationele methode (of vergelijkende)
• Drukt uit hoe de veranderingen in de ene variabele samenhangen met veranderingen in de andere
• Toont geen oorzakelijk verband aan.
• Nulcorrelatie : als er geen enkel verband is met 2 variabelen
• Via correlatieonderzoek kunnen we precies berekenen hoe groot de eventuele samenhang is tussen
onderzochten variabelen → “wat is de kans dat iemand hoog scoort op de andere variabelen als die
op de ene een hoge score had” → maar niet duidelijk wat de oorzaak is
Positieve correlatie = iemand kijkt veel agressieve films en toont ook meer agressief gedrag
Negatieve correlatie = iemand kijkt veel agressieve films maar toont minder agressief gedrag
• Verband tussen a en b maar niet in staat om ze te manipuleren → onderzoek studenten die sigaretten roken beter of
slechter op school ? = als je dat echt wil bewijzen moet je experiment hebben→ je moet ze forceren om sigaretten te
roken
o De experimentele methode
▪ Maakt het mogelijk om te onderzoeken of een bepaalde variabele invloed heeft op een andere
▪ De afhankelijke variabele: te meten variabele
▪ De onafhankelijke variabele: variabele die gemanipuleerd wordt of verandert
▪ De experimentele en de controle groep
▪ Causaal verband aantonen
1
,Je kan uw kennis na experiment niet alleen gebruiken om te zeggen hoe groot de kans nu is maar ook kan je gebruik maken om het
gedrag in een meer wenselijke richting te sturen.
Vb je kan niemand forceren om sigaretten te roken
• Je beïnvloed een variabelen (element in onderzoek)
1 vd variabelen manipuleren → onafhankelijke is waar je effect op wilt zien
Causale relatie = oorzaak gevolg
Afhankelijke → waardoor situatie beïnvloed wordt
onafhankelijke → invloed heeft op de afhankelijke
• De empirische cyclus
Wetenschappelijk onderzoek → moet getest zijn en herhaald kunnen worden
ABC-model : niet het zichtbare gedrag meer het denken en voelen
In onderzoek 3 dingen te observeren = de gedachten, gevoelens en handelingen van mensen
De gedachten, gevoelens en handelingen van mensen
Om wetenschappelijk te zijn moeten ook de innerlijke gedragsaspecten objectief observeerbaar zijn
Kan via :
• Directe weg: bijvoorbeeld een feitelijke keuze laten maken
• Indirecte weg: bijvoorbeeld het laten beoordelen van uitspraken (meeste aangewezen )
Bijvoorbeeld “autoritarisme” = wat heeft een autoritair persoon van invloed op een groep → hoe op indirecte methode dit
onderzocht
Indirecte methode = niet door vragen maar de persoon in bepaalde situatie zetten om bv stress gehalte te onderzoeken
SRS → self response service = vragen aan mensen in onderzoek hoe ze zich voelen → directe methode
2
,De feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van anderen
• Feitelijke of directe aanwezigheid
uw gedrag en emoties → gedrag wordt beïnvloed door iemand in de kamer = ongemakkelijk dat iemand blijft kijken, geen
dutje doen omdat lector van voor staat
• Voorgestelde aanwezigheid
gedrag laten beïnvloeden door mensen die op dat moment niet in uw buurt zijn. BV nadenken over wat aandoen voor 1st
schooldag
• Impliciete aanwezigheid
gedrag wordt mee gestuurd door onzichtbare instanties
Iemand wilt invloed hebben op uw gedrag bv reclames → knappe vrouw bij BMW= wilt aantrekkelijkheid koppelen aan
bmw met kopen tot gevolg
Bewust voor iemand anders
Aanvullingen op de definitie van Allport
Ook hoe we zelf actief inspelen op anderen
Bewuste (intentionele) beïnvloeding en onbewuste beïnvloeding→ worden niet gescheiden van elkaar in definitie = we kijken niet
naar specifiek gedrag maar gedrag binnen sociale context
Conclusie: het gaat niet om een specifiek gedrag, elk gedrag kan sociaal zijn. Het gaat om de wijze waarop naar het gedrag wordt
gekeken.
We kunnen er nog aan toevoegen dat het niet enkel gaat om de manier waarop mensen beïnvloed worden door anderen, maar
ook hoe ze zelf actief inspelen op die anderen
2) de eigen invalshoek van de sociale psychologie
Onderscheid met de sociologie :
• Sociologie : aandacht voor de meer globale groepskenmerken van het gedrag
→ studie van een groep
• Sociale psychologie : kijken naar gedragingen, gedachten van individu in een groep
• Psychologen : kijken naar het individu
➔ Sociale psychologen zitten daar dus ergens tussen
Bv hoe kunnen mensen bij elkaar agressie veroorzaken
2. 1 ) KE N ME R KE N V A N B I J H E T ON T S T A A N
Een sterke experimentele traditie
• Op een eenduidige manier aantonen welke factoren invloed hebben.
• Storende variabelen kunnen onder controle worden gehouden
Eerste gepubliceerde sociaal psychologische experimenten dateren van het einde van de 19de eeuw van Norman Triplett (1898) →
die vroeg aan kinderen om apart of met 2 naast elkaar, zo goed mogelijk te presteren bij het uitvoeren van een eenvoudige
motorische taak. → hun prestaties waren duidelijk beter in de sociale conditie dan dat ze apart stonden.
Storende variabelen = altijd semi opgeleiden mannen middelbare leeftijd die ze gebruikten voor experiment
Nauwe band tussen theorie en praktijk
Invloed van de WO II
Praktische problemen die moesten worden opgelost:
• Hoe het moreel van de troepen op peil houden?
• Hoe de burgerbevolking mobiliseren?
• Hoe de burgerbevolking aanzetten om zuinig om te springen met voedsel en grondstoffen?
3
, Waarom heb je dat gedaan? ‘omdat ik dat moest’ → nu nog steeds onderzoek
Kurt Lewin: veldtheorie
Vanaf 1950: explosie aan uiteenlopende theorieën die aanleiding gaven om voor nieuw onderzoek om de houdbaarheid ervan te
toetsen
→ periode na WOII een ware doorbraak voor de sociale psychologie
Hij stelt dat gedrag van mensen afhankelijk is van hun persoonlijkheid of karakter en de omgeving of de situatie waarin ze zitten.
Veel van de klassieke theorieën stammen uit de jaren ‘50 en ‘60
2. 2) L A T E RE A A N D A CH T S PU N T E N
Ethische aandachtspunten
• Mensen werden soms blootgesteld aan ethisch betwistbare handelingen (bijv. Toedienen van electroschoks –
Gevangenisexperiment van Zimbardo)
• Internationaal werd een deontologische code opgesteld na dit voorval
• Informeren van de deelnemer
• Schriftelijke bevestiging van deelname voor iemand kan deelnemen
• Na het experiment informeren→ als het van belang was dat ze niet van het experiment afwisten
Zimbardo → vroegtijdig stop gezet want te heftig voor deelnemers
→ Nu veel strengere regels
Nu proefpersoon eerst informeren maar uitzonderingen → tenzij dat het weten van deelname invloed heeft op resultaat van
onderzoek
→ Bv exp kijken hoe sociaal je bent
REGEL : achteraf wel zeggen dat ze hebben deelgenomen aan experiment
Informt consent → document dat je aanduid dat je gegevens worden gebruikt → elke deelnemer moet dat handtekenen voor
experiment
De culturele verscheidenheid
De culturele verscheidenheid
• Veralgemeenbaarheid van conclusies? – vaak onderzoek met studenten.
→ bekomen we dan wel hetzelfde resultaat als we het bv bij advocaten hadden onderzocht ?
• Belang van replicatieonderzoek → om tegen te gaan dat het experiment te westers of Amerikaans zou zijn. = bij
ieder experiment moeten de onderzoekers nauwkeurig aangeven wat ze onderzocht hebben, bij welke soort
mensen en concreet aangeven hoe ze te werk zijn gegaan. → voor iedereen mogelijk om hetzelfde experiment
te doen
• Crossculturele psychologie: hoe worden bepaalde gedragsaspecten beïnvloed door de cultuur
Geert Hofstede : de eerste die onderscheid maakte tussen wat hij Individualistische en collectivistische culturen noemde
• Individualistische cultuur = mensen die erg gesteld zijn op hun onafhankelijkheid → hebben van eigen opinie en individuele
prestaties
• Collectivistische cultuur = gericht op gemeenschap, meer belang aan inspanningen die de groep ten goede komen
4
1 ) G E BI E D S O M S CH R I J V I N G
Definitie sociale psychologie van Gordon Allport :
• De wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en handelingen van de mensen beïnvloed
worden door de feitelijke, vooropgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van andere mensen
Aspecten van de definitie :
een wetenschappelijke studie
• In tegenstelling tot intuïtieve kennis of het gezond verstand
• Beweringen die empirisch getoetst kunnen worden
= geen mensenkennis
Drie onderzoeksmethodes om te zoeken naar samenhang binnen bepaald fenomeen (zie meer uitgebreid in algemene
psychologie)
• De begrijpende methode
• Vaak gebruik gemaakt van gevalstudie → situatie analyseren
• Nauwgezetter en systematischer dan de intuïtieve benadering.
• Beperking: subjectiviteit → het blijft de onderzoeker zelf die een keuze maakt van wat hij als meest
waarschijnlijke verklaring ziet
positief ? = nieuwe onverwachte hypotheses
• Maakt geen gebruik van cijfermateriaal dat statistisch verwerkt kan worden maar beperkt zich tot
verbale beschrijvingen
Situatie die niet vaak voorkomt analyseren = je gaat unieke situaties onderzoeken maar niet bewijzen
• De correlationele methode (of vergelijkende)
• Drukt uit hoe de veranderingen in de ene variabele samenhangen met veranderingen in de andere
• Toont geen oorzakelijk verband aan.
• Nulcorrelatie : als er geen enkel verband is met 2 variabelen
• Via correlatieonderzoek kunnen we precies berekenen hoe groot de eventuele samenhang is tussen
onderzochten variabelen → “wat is de kans dat iemand hoog scoort op de andere variabelen als die
op de ene een hoge score had” → maar niet duidelijk wat de oorzaak is
Positieve correlatie = iemand kijkt veel agressieve films en toont ook meer agressief gedrag
Negatieve correlatie = iemand kijkt veel agressieve films maar toont minder agressief gedrag
• Verband tussen a en b maar niet in staat om ze te manipuleren → onderzoek studenten die sigaretten roken beter of
slechter op school ? = als je dat echt wil bewijzen moet je experiment hebben→ je moet ze forceren om sigaretten te
roken
o De experimentele methode
▪ Maakt het mogelijk om te onderzoeken of een bepaalde variabele invloed heeft op een andere
▪ De afhankelijke variabele: te meten variabele
▪ De onafhankelijke variabele: variabele die gemanipuleerd wordt of verandert
▪ De experimentele en de controle groep
▪ Causaal verband aantonen
1
,Je kan uw kennis na experiment niet alleen gebruiken om te zeggen hoe groot de kans nu is maar ook kan je gebruik maken om het
gedrag in een meer wenselijke richting te sturen.
Vb je kan niemand forceren om sigaretten te roken
• Je beïnvloed een variabelen (element in onderzoek)
1 vd variabelen manipuleren → onafhankelijke is waar je effect op wilt zien
Causale relatie = oorzaak gevolg
Afhankelijke → waardoor situatie beïnvloed wordt
onafhankelijke → invloed heeft op de afhankelijke
• De empirische cyclus
Wetenschappelijk onderzoek → moet getest zijn en herhaald kunnen worden
ABC-model : niet het zichtbare gedrag meer het denken en voelen
In onderzoek 3 dingen te observeren = de gedachten, gevoelens en handelingen van mensen
De gedachten, gevoelens en handelingen van mensen
Om wetenschappelijk te zijn moeten ook de innerlijke gedragsaspecten objectief observeerbaar zijn
Kan via :
• Directe weg: bijvoorbeeld een feitelijke keuze laten maken
• Indirecte weg: bijvoorbeeld het laten beoordelen van uitspraken (meeste aangewezen )
Bijvoorbeeld “autoritarisme” = wat heeft een autoritair persoon van invloed op een groep → hoe op indirecte methode dit
onderzocht
Indirecte methode = niet door vragen maar de persoon in bepaalde situatie zetten om bv stress gehalte te onderzoeken
SRS → self response service = vragen aan mensen in onderzoek hoe ze zich voelen → directe methode
2
,De feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van anderen
• Feitelijke of directe aanwezigheid
uw gedrag en emoties → gedrag wordt beïnvloed door iemand in de kamer = ongemakkelijk dat iemand blijft kijken, geen
dutje doen omdat lector van voor staat
• Voorgestelde aanwezigheid
gedrag laten beïnvloeden door mensen die op dat moment niet in uw buurt zijn. BV nadenken over wat aandoen voor 1st
schooldag
• Impliciete aanwezigheid
gedrag wordt mee gestuurd door onzichtbare instanties
Iemand wilt invloed hebben op uw gedrag bv reclames → knappe vrouw bij BMW= wilt aantrekkelijkheid koppelen aan
bmw met kopen tot gevolg
Bewust voor iemand anders
Aanvullingen op de definitie van Allport
Ook hoe we zelf actief inspelen op anderen
Bewuste (intentionele) beïnvloeding en onbewuste beïnvloeding→ worden niet gescheiden van elkaar in definitie = we kijken niet
naar specifiek gedrag maar gedrag binnen sociale context
Conclusie: het gaat niet om een specifiek gedrag, elk gedrag kan sociaal zijn. Het gaat om de wijze waarop naar het gedrag wordt
gekeken.
We kunnen er nog aan toevoegen dat het niet enkel gaat om de manier waarop mensen beïnvloed worden door anderen, maar
ook hoe ze zelf actief inspelen op die anderen
2) de eigen invalshoek van de sociale psychologie
Onderscheid met de sociologie :
• Sociologie : aandacht voor de meer globale groepskenmerken van het gedrag
→ studie van een groep
• Sociale psychologie : kijken naar gedragingen, gedachten van individu in een groep
• Psychologen : kijken naar het individu
➔ Sociale psychologen zitten daar dus ergens tussen
Bv hoe kunnen mensen bij elkaar agressie veroorzaken
2. 1 ) KE N ME R KE N V A N B I J H E T ON T S T A A N
Een sterke experimentele traditie
• Op een eenduidige manier aantonen welke factoren invloed hebben.
• Storende variabelen kunnen onder controle worden gehouden
Eerste gepubliceerde sociaal psychologische experimenten dateren van het einde van de 19de eeuw van Norman Triplett (1898) →
die vroeg aan kinderen om apart of met 2 naast elkaar, zo goed mogelijk te presteren bij het uitvoeren van een eenvoudige
motorische taak. → hun prestaties waren duidelijk beter in de sociale conditie dan dat ze apart stonden.
Storende variabelen = altijd semi opgeleiden mannen middelbare leeftijd die ze gebruikten voor experiment
Nauwe band tussen theorie en praktijk
Invloed van de WO II
Praktische problemen die moesten worden opgelost:
• Hoe het moreel van de troepen op peil houden?
• Hoe de burgerbevolking mobiliseren?
• Hoe de burgerbevolking aanzetten om zuinig om te springen met voedsel en grondstoffen?
3
, Waarom heb je dat gedaan? ‘omdat ik dat moest’ → nu nog steeds onderzoek
Kurt Lewin: veldtheorie
Vanaf 1950: explosie aan uiteenlopende theorieën die aanleiding gaven om voor nieuw onderzoek om de houdbaarheid ervan te
toetsen
→ periode na WOII een ware doorbraak voor de sociale psychologie
Hij stelt dat gedrag van mensen afhankelijk is van hun persoonlijkheid of karakter en de omgeving of de situatie waarin ze zitten.
Veel van de klassieke theorieën stammen uit de jaren ‘50 en ‘60
2. 2) L A T E RE A A N D A CH T S PU N T E N
Ethische aandachtspunten
• Mensen werden soms blootgesteld aan ethisch betwistbare handelingen (bijv. Toedienen van electroschoks –
Gevangenisexperiment van Zimbardo)
• Internationaal werd een deontologische code opgesteld na dit voorval
• Informeren van de deelnemer
• Schriftelijke bevestiging van deelname voor iemand kan deelnemen
• Na het experiment informeren→ als het van belang was dat ze niet van het experiment afwisten
Zimbardo → vroegtijdig stop gezet want te heftig voor deelnemers
→ Nu veel strengere regels
Nu proefpersoon eerst informeren maar uitzonderingen → tenzij dat het weten van deelname invloed heeft op resultaat van
onderzoek
→ Bv exp kijken hoe sociaal je bent
REGEL : achteraf wel zeggen dat ze hebben deelgenomen aan experiment
Informt consent → document dat je aanduid dat je gegevens worden gebruikt → elke deelnemer moet dat handtekenen voor
experiment
De culturele verscheidenheid
De culturele verscheidenheid
• Veralgemeenbaarheid van conclusies? – vaak onderzoek met studenten.
→ bekomen we dan wel hetzelfde resultaat als we het bv bij advocaten hadden onderzocht ?
• Belang van replicatieonderzoek → om tegen te gaan dat het experiment te westers of Amerikaans zou zijn. = bij
ieder experiment moeten de onderzoekers nauwkeurig aangeven wat ze onderzocht hebben, bij welke soort
mensen en concreet aangeven hoe ze te werk zijn gegaan. → voor iedereen mogelijk om hetzelfde experiment
te doen
• Crossculturele psychologie: hoe worden bepaalde gedragsaspecten beïnvloed door de cultuur
Geert Hofstede : de eerste die onderscheid maakte tussen wat hij Individualistische en collectivistische culturen noemde
• Individualistische cultuur = mensen die erg gesteld zijn op hun onafhankelijkheid → hebben van eigen opinie en individuele
prestaties
• Collectivistische cultuur = gericht op gemeenschap, meer belang aan inspanningen die de groep ten goede komen
4