Schenk-, Erf-, Overdrachtsbelasting en Estate Planning (RF49)
Institution
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Zeer uitgebreide samenvatting van de stof van het vak, inclusief voorbeelden. Zowel stof uit het hoorcollege, werkcollege als de literatuur is erin verwerkt.
Schenk-, Erf-, Overdrachtsbelasting en Estate Planning (RF49)
All documents for this subject (42)
1
review
By: tivonaax • 3 year ago
Seller
Follow
afgestudeerdfiscaalrecht2020
Reviews received
Content preview
Overdrachtsbelasting – week 9
Algemeen
Schenk- en erfbelasting is gebaseerd op het verdelingseffect en het buitenkansbeginsel
o Buitenkansbeginsel: rechtvaardigingsgrond successiewet verkrijgen van vermogen
zonder dat daar enige inspanning tegenover staat;
o Denk hier bv. aan de discussie van Piketty.
WBR Algemeen
Wet Belastingen op Rechtsverkeer bestaat uit overdrachtsbelasting, assurantiebelasting (en vroeger
ook kapitaalsbelasting en beursbelasting). Dit staat in artikel 1 van de wet BRV.
Rechtsgrond overdrachtsbelasting:
- Aanvulling op de omzetbelasting;
- Maatschappelijke en economische verwevenheid;
- Internationale vergelijkbaarheid: het buitenland kent vaak een registratiebelasting;
- Budgettair belang: gering, is 1% van de begroting.
In de literatuur zijn er bezwaren tegen het cumulatief effect van de overdrachtsbelasting. Er wordt
namelijk over iedere verkrijging geheven en over de volle waarde.
Systeem van de WBR
Afdeling 1 gaat over het belastbare feit. Afdeling 2 gaat over de maatstaf van heffing. Afdeling 3 gaat
over het tarief en de vrijstellingen. Afdeling 4 gaat over de wijze van heffing.
Stappenplan Overdrachtsbelasting (volgt het systeem van de wet):
1) Controleer het feitencomplex. Zit hier een belastbaar feit in?
2) Indien er een belastbaar feit in zit, de maatstaf van heffing toepassen;
3) Vervolgens controleren of er vrijstellingen zijn en het tarief erop loslaten;
4) Ten slotte de wijze van heffing toepassen.
Art. 2 WBR: Belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting
Het belastbaar feit staat in artikel 2 lid 1 WBR: “onder de naam overdrachtsbelasting wordt belasting
geheven ter zake van de verkrijging van de in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten
waaraan deze zijn onderworpen.”
Lid 1 gaat over de verkrijging van de juridische eigendom;
Juridisch eigendom verkrijg je civielrechtelijk door inschrijving van een akte van overdracht
in de openbare registers (zie art. 3:89 BW);
o Slechts een koopovereenkomst of het opmaken van een akte is dus níet voldoende
voor het verkrijgen van de juridische eigendom. Hierom wordt een
koopovereenkomst vaak een ‘voorlopige koopovereenkomst genoemd’; hij is immers
pas helemaal afgerond als de akte is ingeschreven;
o Is de akte wel opgemaakt, maar schrijft de notaris hem niet in, dan is er
civielrechtelijk ook geen verkrijging;
o Let op: het tijdstip van verkrijging voor de overdrachtsbelasting is niet het moment
van het inschrijven van de akte, maar het tijdstip waarop de akte wordt opgemaakt
(zie art. 8 lid 1 WBR). Dit verschilt dus van de civielrechtelijke verkrijging!
Art. 2 lid 2 WBR bevat een antimisbruikbepaling: “voor de toepassing van deze wet wordt onder
verkrijging mede begrepen de verkrijging van de economische eigendom”. Onder economisch
eigendom wordt verstaan: een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot de in het
,eerste lid bedoelde onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, dat een belang bij
die zaken of rechten vertegenwoordigt. Het belang omvat ten minste enig risico van
waardeverandering en komt toe aan een ander dan de eigenaar of beperkt gerechtigde.
De verkrijging van uitsluitend het recht op levering wordt niet aangemerkt als verkrijging van
economisch eigendom (dit staat in art. 2 lid 2 laatste volzin WBR). Waarom?
Economisch eigendom is een ruim begrip en omvat ook belangen in
personenvennootschappen. Als een vennoot een belang heeft in een CV waartoe een
onroerende zaak behoort en de CV verkoopt deze onroerende zaak met winst, dan heeft de
vennoot immers een belang bij de waardeverandering.
o Er zijn uitzonderingen hierop opgenomen in 3. “Het tweede lid is niet van toepassing
bij verkrijging van rechten van deelneming in:”
Een beleggingsfonds;
Een fonds voor collectieve beleggingen in effecten
Beiden als bedoeld in art. 1:1 Wft.
o Er zijn uitzonderingen op lid 3 opgenomen in lid 4.
Het economisch eigendom staat sinds 1995 in de wet, en vanaf 31 december 1999 staat het
in zijn huidige vorm in de wet (de zinsnede ‘en tenietgaan’ is geschrapt).
Economisch eigendom kent geen definitie in het burgerlijk wetboek.
Art. 3:3 lid 1 BW definieert wat een onroerend is: “Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen
delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die
duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere
gebouwen of werken.”
Art. 5:20 lid 1 (sub a t/m f) BW geeft aan wat er onder de eigendom van de grond (onroerend)
wordt verstaan. De eigendom van grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt: de
bovengrond, de daaronder zich bevindende aardlagen, het grondwater dat door een bron, put of
pomp aan de oppervlakte is gekomen, het water dat zich op de grond bevindt en niet in open
gemeenschap met water op eens anders erf staat, gebouwen en werken die duurzaam met de grond
zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover
ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak, en met de grond verenigde beplantingen.
Waterwoning een waterwoning die niet duurzaam is verenigd met de bodem en
bevestigd is aan twee palen met dubbele beugels die langs deze palen vrij op en neer kunnen
bewegen met de waterstand, roerend is (dus geen onroerende zaak!), volgens de HR;
Stacaravan een stacaravan die bestemd is om duurzaam ter plaatse de functie van
recreatiewoning te vervullen moet als onroerend worden aangemerkt. Deze is immers
bestemd om daar duurzaam te blijven, volgens de HR.
Vergoedingsrecht tussen echtgenoten
Art. 1:87 lid 1 BW bepaalt: “Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere
echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het
vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend
goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot
vergoeding.”
Voor het terugbetalen van een vergoedingsrecht moet de beleggingsleer worden toegepast;
Lid 2 bepaalt: “De vergoeding beloopt een gedeelte van de waarde van het goed op het
tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan” en dient evenredig/naar rato te gebeuren;
De waardeontwikkeling moet dus worden meegeteld;
Doordat de waardeontwikkeling wordt meegeteld valt een vergoedingsrecht ook onder de
term ‘economisch eigendom’;
, Art. 5e lid 1 AWR lost dit op en bepaalt dat er “geen voor de belastingwet relevant belang
bij het onderliggende goed of een bestanddeel daarvan aanwezig (wordt) geacht.”
Beperkte rechten
Op basis van artikel 2 WBR vormen rechten waaraan in Nederland gelegen onroerende zaken zijn
onderworpen ook een belastbaar feit. Het gaat om de volgende beperkte rechten:
Art. 5:85 BW: recht van erfpacht;
Art. 5:70 BW: recht van erfdienstbaarheid;
Art. 5:101 BW: recht van opstal;
Art. 3:201 BW: vruchtgebruik.
Het gaat dan om zakelijke beperkte rechten. Art. 5 WBR bepaalt nog dat grondrente, pand en
hypotheek niet in de heffing van overdrachtsbelasting worden betrokken. Dit zijn zekerheidsrechten.
Art. 3 WBR: uitgezonderde verkrijgingen
Op basis van art. 3 lid 1 sub a t/m c WBR wordt niet als verkrijging aangemerkt een verkrijging
krachtens:
a) Boedelmenging, erfrecht of verjaring.
- Boedelmenging vindt plaats wanneer twee mensen trouwen en er een
huwelijksgemeenschap ontstaat;
- De ratio hierachter is dat je in principe niets verkrijgt en er liquiditeitsproblemen
kunnen ontstaan als er belasting betaald zou moeten worden.
b) Verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap;
- Hier wordt immer al erfbelasting over geheven (nalatenschap).
c) Natrekking.
- Iets wordt verbonden met een onroerende zaak, zoals zonnepanelen, en gaan dan
tot die onroerende zaak behoren (naar aard en nagel vast).
- Uitzondering hierop is te vinden in art. 15 lid 4 WBR.
Hier hoort jurisprudentie bij:
HR BNB 1993/201 en 202: man en vrouw waren getrouwd onder huwelijkse voorwaarden
(koude uitsluiting). Het huis is eigendom van de man. De vrouw moest in dit huis gaan
wonen. Net voor de scheiding zijn ze een gemeenschap van goederen aangegaan.
Boedelmening is een uitgezonderde verkrijging, dus over deze verkrijging hoeft een
overdrachtsbelasting te worden betaald (de vrouw verkrijgt immers de helft van de woning).
Vervolgens wordt de huwelijksgemeenschap verdeeld, dat is ook vrijgesteld. Zo kom je niet
toe aan het heffen van overdrachtsbelasting.
o De inspecteur zei dat hier sprake is van fraus legis, maar de HR vindt géén fraus legis.
De wetgever was namelijk gewezen op dit mogelijk effect en heeft hier niets mee
gedaan. De wetgever had dit maar moeten regelen.
HR 15 maart 2013 (flitspartnerschap): twee mannen bezitten tien onroerende zaken en zijn
ieder voor de onverdeelde helft eigenaar. Om overdrachtsbelasting te besparen gaan zij voor
één dag een geregistreerd partnerschap aan waarbij alleen de onroerende zaken in de
gemeenschap zitten. Zij doen beroep op de vrijstelling(en) van art. 3 lid 1 sub a en sub b.
o Hier is wél sprake van fraus legis volgens de HR: het geregistreerd partnerschap was
van zo’n korte periode dat de door de wet aan dit partnerschap verbonden plichten
geen reële betekenis konden hebben. Ook druist dit zodanig in tegen doel en
strekking van de wet dat sprake is van fraus legis.
o Dit is dus een nuance op BNB 1993/201. Het verschil zit hem in dat de mensen in het
eerst behandelde arrest al langere tijd gehuwd waren en dat het huwelijk zelf niet
was aangegaan met het oog op belastingbesparing.
, Art. 6 WBR: fictieve verkrijgingen
In art. 6 WBR staan fictieve verkrijgingen:
1. Opzegging van een beperkt recht voorbeeld: de ouders wonen in een huis. Zij dragen het
bloot eigendom van het huis alvast over naar de zoon, maar behouden het recht van
vruchtgebruik, zo lang zij in dat huis leven. Als ze ouders overlijden, vindt er aanwas plaats:
het blote eigendom van de zoon wast aan naar volledig eigendom. Dit kan ook tijdens leven
als de ouders dit beperkt recht opzeggen;
2. Wijzigen van een beperkt recht wordt beschouwd als afstand van dat recht tegen
verkrijging van een nieuw recht. Bijvoorbeeld als het vruchtgebruik van beide ouders
verandert naar het vruchtgebruik van één ouder.
3. Door gebruiker aangebrachte onroerende zaken indien bij het einde van een beperkt
recht tot gebruik van een onroerende zaak door de gebruiker daarop aangebrachte zaken ten
goede komen aan een andere gerechtigde tot die onroerende zaken, worden die zaken
geacht door die gerechtigde te zijn verkregen.
Art. 7 WBR: verdeling
Art. 7 WBR zegt: “hetgeen bij een verdeling wordt toegedeeld, wordt geacht voor het geheel te zijn
verkregen.”
De term verdeling wordt civielrechtelijk uitgelegd (in art. 3:182 BW) Als verdeling wordt
aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten medewerken en krachtens
welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van
overige deelgenoten verkrijgen. Het is geen verdeling indien zij strekt tot nakoming van een
voor rekening van de gemeenschap komende schuld aan een of meer deelgenoten.
o Voorwaarden verdeling:
Rechtshandeling betreffende de gemeenschap;
Medewerking alle deelgenoten;
Één deelgenoot houdt op deelgenoot te zijn.
o Voorbeeld: A, B en C hebben met zijn drieën een pand gekocht (dit kan ook d.m.v.
bijv. een maatschap) en hebben dus elk 1/3 e eigendom. C wordt uitgekocht,
waardoor A en B nu 1/2e eigendom hebben. Dit is een verdeling. Op basis van art. 7
WBR worden A en B geacht voor het geheel het pand te hebben verkregen.
o Dit kan ook plaatsvinden bij bijv. een nalatenschap: drie kinderen (erfgenamen)
hebben ruzie en kind 1 en 2 besluiten kind 3 uit te kopen. Hier geldt art. 7 WBR ook.
Stel dat later de onroerende zaak toch aan kind 3 willen verdelen, wordt dit niet meer
als verdeling van de nalatenschap aangemerkt.
Dit moet (doorgaans) in samenhang worden gelezen met art. 12 WBR. Art. 12 lid 1 bepaalt namelijk
dat bij verkrijging krachtens verdeling de waarde wordt verminderd met die van het aandeel van de
verkrijger. Dit gebeurt (op basis van lid 2) naar rato. In het voorbeeld van A, B en C werkt dat zo uit: A
en B verkrijgen op basis van art. 7 WBR allebei ‘geheel’, dus voor 1/2 e per persoon, maar mogen daar
1/3e vanaf halen, omdat zij dit al hadden: 1/2 e – 1/3e = 1/6e.
Lid 2?
Art. 9 jo. art. 52 WBR: Maatstaf van Heffing
Art. 9 WBR bepaalt dat de belasting wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak of het
recht waaraan deze is onderworpen, waarop de verkrijging betrekking heeft. De waarde is ten
minste gelijk aan de tegenprestatie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller afgestudeerdfiscaalrecht2020. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.94. You're not tied to anything after your purchase.