100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Oefenvragen sociologie (open en meerkeuze) antwoorden $3.23
Add to cart

Other

Oefenvragen sociologie (open en meerkeuze) antwoorden

 235 views  14 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit document bevat 88 oefenvragen met betrekking tot de stof van sociologie. Het bevat vragen over zowel alle stof te kennen uit het boek en de hoorcolleges als vragen over de extra literatuur. De oefenvragen bestaan uit open vragen en meerkeuze vragen. De antwoorden staan aan het einde van het doc...

[Show more]

Preview 3 out of 18  pages

  • May 26, 2020
  • 18
  • 2019/2020
  • Other
  • Unknown
avatar-seller
Oefententamen sociologie


1. Wat houdt het structureel functionalisme in? Gebruik in je antwoord de termen sociale
structuur en sociale functies.

2a. Wat houdt de conflictsociologie in?
b. Leg uit was de klassenstrijd van Karl Marx inhoud. Gebruik de termen kapitalisten, proletariërs
en vervreemding.
c. Leg uit wat de sekseconflictbenadering en de rassenconflictbenadering inhouden.

3a. Wat houdt het symbolisch interactionisme in?.
b. Wat is het centrale idee van de rationelekeuzebenadering?

4. Welke onderzoeker legde de nadruk op eros en thanatos?
a. Jean Piaget
b. George Herbert Mead
c. Sigmund Freud
d. Lawrence Kohlberg

5. Wat onderzocht Carol Gilligans?
a. psychoanalyse
b. sekse verschillen voor goed en verkeerd
c. de cognitieve ontwikkeling van de mens
d. het morele denken van de mens

6. Waarmee krijgen we volgens Erikson gedurende de levensloop te maken?
a. uitdagingen
b. sublimering
c. socialisatie
d. cultuurlag

7. Wie ontwikkelde een sociaalbehavioristische theorie waarmee hij wilde verklaren hoe onze
sociale ervaringen aan de ontwikkeling van onze persoonlijkheid bijdragen?
a. Sigmund Freud
b. Erik H. Erikson
b. Jean Piaget
c. George Herbert Mead

8. Wat houdt het begrip anomie in?

9. Hoe wordt een sociale stratificatie genoemd die allen op persoonlijke verdienste gebaseerd is?
a. meritocratie
b. klassenstelsel
c. kastenstelsel
d. socialisatie

10. Wat waren de drie belangrijkste ideeën van Marx en Engels?

,11. Wat is het verschil tussen een kastenstelsel en een klassenstelsel?
a. een klassenstelsel is gebaseerd op afkomst en een kastenstelsel is gebaseerd op prestatie
b. een klassenstelsel is gebaseerd op prestatie en een kastenstelsel is gebaseerd op afkomst
c. een kastenstelsel is gebaseerd op zowel afkomst als prestatie en een klassenstelsel alleen op
afkomst
d. een klassenstelsel is gebaseerd op zowel afkomst als prestatie en een kastenstelsel alleen op
afkomst

12. Welke term werd er door Marx en Engels gebruikt voor de oproep dat arbeiders het recht in
eigen handen moesten nemen?
a. het klassenconflict
b. het communistisch manifest
c. het supersocialisme
d. klasse für sich

13. Leg uit wat de centralisatiehypothese van Marx inhoudt.

14. Deze vraag komt uit werkcollege 3, waarin oefenvragen voor het tentamen werden behandeld.
Wanneer sociologen onderzoek doen naar ongelijkheid in samenlevingen spreken zij vaak van
stratificatie en klassensamenlevingen.
a. Beschrijf wat sociologen verstaan onder stratificatie.
b. Leg uit welke twee klassen Marx onderscheidt.
c. Wat bedoelde Marx met vervreemding, leg dit begrip uit en gebruik voorbeelden bij uw
uitleg.
d. Leg uit waarom de tweedeling van Marx in de loop van de twintigste eeuw niet meer
voldeed.

15. Wat waren de dimensies die Weber onderscheidde als het gaat over het veroorzaken van
sociale conflicten door sociale stratificatie?

16. Welk van onderstaande antwoorden is juist?
a. Klasse an sich = mentaliteitsklasse, Klasse für sich = toestandsklasse
b. Klasse an sich = toestandsklasse, Klasse für sich = mentaliteitsklasse
c. Klasse an sich = vals klassenbewustzijn, Klasse für sich = klassenbewustzijn
d. Klasse an sich = klassenbewustzijn, Klasse für sich = vals klassenbewustzijn

17. Welke stelling is volgens de Davis-Moorethese is juist? Kies het beste antwoord.
a. gelijkheid bevordert de efficiëntie en productiviteit
b. gelijkheid verslechterd de efficiëntie en productiviteit
c. ongelijkheid bevordert de efficiëntie en productiviteit
d. ongelijkheid verslechterd de efficiëntie en productiviteit

, 18. Stelling I: Meike kan niet deelnemen aan het online tentamen van sociologie, want zij kan zich
geen laptop veroorloven die voldoet aan de eisen van Proctorio, het programma dat wordt
gebruikt om het tentamen af te nemen.
Stelling II: Imani kan haar kinderen soms dagenlang geen eten geven, omdat zij zich dit niet kan
veroorloven.
Welk antwoord is juist?
a. Stelling I is een voorbeeld van absolute armoede, Stelling II is een voorbeeld van relatieve
armoede.
b. Stelling I is een voorbeeld van relatieve armoede, Stelling II is een voorbeeld van absolute
armoede.
c. Stelling I en II zijn allebei voorbeelden van absolute armoede
d. Stelling I en II zijn allebei voorbeelden van relatieve armoede



19a. Wat houdt de moderniseringstheorie in?
b. Wat houdt de afhankelijkheidstheorie in?

20. Deze vraag komt uit werkcollege 3, waarin oefenvragen voor het tentamen werden behandeld.
De Franse socioloog Emile Durkheim onderscheidt twee vormen van solidariteit.
a. Welke twee vormen van solidariteit onderscheidt Durkheim?
b. Wat is het verschil tussen beide vormen van solidariteit?
c. Hoe kwam Durkheim bij dit onderscheid?
d. Beschrijf vanuit Durkheim hoe het begrip deviantie wordt gezien, en geef daarbij een
voorbeeld.

21. Wat is volgens Durkheim een sociaal feit?

22. Wat voor soort recht komt er voor in een mechanische samenleving?
a. strafrecht
b. repressief recht
c. civiel recht
d. restitutief recht

23. Naar welk thema heeft Durkheim geen onderzoek gedaan?
a. het cognitief geheugen
b. misdaad
c. suïcide
d. solidariteit

24. Onder wat voor type zelfdoding past zelfdoding ten gevolge van te veel regulatie?
a. anomische zelfdoding
b. fatalistische zelfdoding
c. altruIstische zelfdoding
d. egoïstische zelfdoding

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller diewertjesmidt. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.23  14x  sold
  • (0)
Add to cart
Added