Dood: als een organisme geen levensverschijnselen meer vertoont
Levenloos: dingen die in natuur nooit hebben geleefd
Individuen behoren tot dezelfde soort als zij zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare
nakomelingen kunnen voortbrengen
Levenscyclus van een soort: hoewel de individuen van een soort sterven, blijft een soort
voortbestaan
Organismen zijn georganiseerd in biologische eenheden:
• Molecuul: bouwstenen stoffen (bijv DNA)
• Cel (weefsel = samenhangend geheel van gelijksoortige cellen met dezelfde bouw en functie)
• Orgaan, gevormd door veel verschillende cellen bij elkaar die samenwerken
• Organisme (eencellig of meercellig)
• Organismen behoren tot populatie: groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald
gebied leeft en zich onderling voortplant
• Populaties leven in een ecosysteem: min of meer begrensd gebied met bepaalde
eigenschappen (zowel levende als niet-levende natuur)
• Biosfeer / systeem aarde: geheel aan ecosystemen op aarde
Emergente eigenschap: als er op een hoger organisatieniveau een nieuwe eigenschap ontstaat
die er op het lagere organisatieniveau niet is
§1.2 Organen en weefsels
Orgaanstelsel: bestaat uit een aantal organen dat samen een bepaalde functie uitoefent
Organen zijn opgebouwd uit weefsels
Weefsels = samenhangend geheel van gelijksoortige cellen met dezelfde bouw en functie.
Voorbeelden:
• Dekweefsel (epitheel): bekleedt en beschermt inwendige en uitwendige lichaamsoppervlakten
• Zenuwweefsel: in de organen van je zenuwstelsel: geven informatie door -> zenuwcellen
bezitten sterk vertakte uitlopers die netwerk vormen
• Spierweefsel: langgerekte cellen die kunnen samentrekken
• Bindweefsel: geeft steun en vorm aan het organisme en aan afzonderlijke organen. Het verbindt
de lichaamsdelen onderling en vult ruimten tussen organen op. Bij bindweefsel liggen cellen
verder uit elkaar met daartussen vezels en tussencelstof. De vezels kunnen stevig of elastisch
zijn, of een netwerk vormen. Het type vezel, de dichtheid ervan en de tussencelstof bepalen de
functie van het bindweefsel
Bij veel weefsels liggen de cellen niet direct tegen elkaar aan, maar komt tussencelstof voor.
Soort hiervan hangt samen met functie weefsel. In beenweefsel bevinden zich tussen de cellen
kalkzouten (stevigheid) en collageenvezels (lijmvormende vezels die zorgen voor samenhang van
het weefsel). Beencellen in beenweefsel hebben uitlopers die in contact staan met andere
beencellen waardoor transport van stoffen mogelijk is. In de kanaaltjes in het beenweefsel
bevinden zich bloedvaten en zenuwen.
In kraakbeenweefsel liggen groepje van twee of drie cellen tegen elkaar aan en daartussen
bevindt zich de tussencelstof. Die bevat bij kraakbeen minder kalkzouten maar meer
collageenvezels -> elastisch en buigzaam.
Bij organismen is er een verband tussen de vorm en de functie van de biologische eenheden.
, §1.3 Plantaardig en dierlijke cellen
Plantaardige cel heeft een celwand
Celmembraan (bestaand uit vetmoleculen) scheidt het inwendige van de cel (cytoplasma) van
het milieu buiten de cel. Cytoplasma bestaat uit grondplasma, bestaand uit water met opgeloste
stoffen. Ook celkern in cytoplasma. Veel plantaardige cellen bevatten een grote centrale vacuole,
gevuld met vocht en omgeven door het vacuolemembraan. Cytoplasma ligt dan in een dunne
laag tegen celmembraan aan. Vacuole (belangrijk voor stevigheid) kan kleurstoffen bevatten. Bij
planten kunnen ook plastiden voorkomen in cytoplasma: chloroplasten, chromoplasten, en
leukoplasten. Chloroplasten bevatten groene kleurstoffen (chlorofyl). In chromoplasten komen
gele, oranje en rode kleurstoffen foor. Leukoplasten dienen om stoffen als vet, zetmeel en eiwit in
op te slaan. Sommige plastiden kunnen overgaan in andere: chloroplast -> chromoplast (rijping
tomaat). Op plaatsen waar plantaardige cellen niet helemaal op elkaar aansluiten ontstaan
intercellulaire ruimten, gevuld met vocht of lucht.
Vergroting microscoop: vergroting oculair x vergroting objectief
Elektromicroscopen: elektronenbundel gericht op object.
Transmissieelektronenmicroscoop (TEM): elektronenbundel gaat net als licht bij een
lichtmicroscoop, door het object. Onder in de microscoop ontstaat een speciaal beeld van het
object.
Scanning elektronenmicroscoop (SEM): het object af te tasten met een elektronenbundel. Het
object weerkaatst elektronen waardoor een beeld ontstaat.
Bij een TEM en een lichtmicroscoop krijgt het beeld geen diepte, bij SEM wel.
§1.4 Celorganellen
Celkern omgeven door het kernmembraan, bevat kernplasma (hier liggen chromosomen). In het
kernplasma kun je nucleolus onderscheiden: waar delen van ribosomen worden gemaakt. Deze
delen verlaten celkern via kernporiën en vormen ribosomen in cytoplasma. Een kernporie is een
opening in het kernmembraan met eiwitten die het transport van stoffen in en uit het kernplasma
regelen.
In het cytoplasma bevindt zich een uitgebreid netwerk van dubbele membranen dat is
aangesloten op het kernmembraan: het endoplasmatisch reticulum. De membranen liggen bijna
tegen elkaar aan en vormen afgeplatte holten en kanaaltjes. Twee typen ER. Op de membranen
van ruw endoplasmatisch (RER) bevinden zich ribosomen (organellen die eiwitten produceren).
Ribosomen op het RER geven de eiwitten af in de holten van de membranen. De eiwitten worden
in blaasjes verder getransporteerd voor bewerking. Deze blaasjes worden door het ER van de
membranen afgevoerd. Het RER maakt meer membraan om het afsnoeren van blaasjes mogelijk
te maken.
Glad endoplasmatisch reticulum heeft geen ribosomen. Functie verschilt per celtype.
In golgisysteem krijgen eiwitmoleculen uiteindelijke vorm. Bestaat uit opeengestapelde platte
membranen in het cytoplasma van de cel. Het golgisysteem neemt deze blaasjes op en bewerkt
de eiwitmoleculen totdat ze hun definitieve vorm hebben. Dan snoert het golgisysteem de eiwitten
in blaasjes af.
Sommige blaasjes versmelten vervolgens met het celmembraan en geven de eiwitten buiten de
cel af. Exocytose = afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de cel
te transportere. Secretie = afgeven van stoffen door cellen. Andere blaasjes die van het
golgisysteem afsnoeren, blijven in de cel, zoals lysosomen. De eiwitten in lysosomen zijn
enzymen.
Mitochondriën hebben dubbele membranen waarvan het binnenmembraan sterk geplooid is. In
het cytoplasma van mitochondriën worden eiwitten, vetten en koolhydraten zoals glucose
afgebroken (O2 nodig, energie komt vrij). Energie wordt tijdelijk opgeslagen in de moleculen van
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lloydmartens2002. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.88. You're not tied to anything after your purchase.