100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Algemene economie_Volledige woordenlijst $3.71
Add to cart

Summary

Samenvatting Algemene economie_Volledige woordenlijst

 29 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Volledige woordenlijst van alle begrippen van het vak Algemene economie gegeven in het 1e jaar makelaardij

Preview 3 out of 16  pages

  • No
  • H0 tem h9
  • May 30, 2020
  • 16
  • 2019/2020
  • Summary
avatar-seller
Hoofdstuk 0: Inleiding
 Behoefte: aanvoelen van een tekort (subjectief karakter)
 Primaire of levensnoodzakelijke behoefte: voeding, kleding en huisvesting
 Immateriële behoefte: onderwijs, ontspanning, geneeskundige verzorging
 Collectieve of gemeenschappelijke behoefte: onderwijs, wegen, bejaardenzorg,
recreatiezones
 Individuele behoefte: ontspanning
 Schaars middel: een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid
zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond
 Nut: goederen en diensten zijn nuttig wanneer ze behoeften bevredigen.(subjectief karakter)
 Economisch principe: de mens tracht met zijn beschikbare middelen zo te kiezen, dat hij
volgens zijn schatting een maximale behoeftebevrediging bereikt
 Economie: de economie kunnen we definiëren als de studie van het menselijke streven naar
bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen
 Welvaart: de mate waarin de mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun
behoeften kunnen voorzien noemt men de welvaart
 Welzijn: je gevoel van ‘welbevinden’ en betekent ook bevrediging van verlangens die geen
beslag leggen op schaarse middelen (vriendschap, liefde)
 Vrije goederen: in de natuur overvloedig aanwezig (lucht)
 Economische goederen: schaarse middelen, dit slaat op goederen als diensten, we
onderscheiden: zuiver individuele goederen, zuiver collectieve goederen en quasicollectieve
goederen
 Zuiver individuele goederen: sprake van rivaliteit onder consumenten en de producent kan
consumenten uitsluiten van gebruik (geproduceerd door bedrijven: brood/auto)
 Zuiver collectieve goederen: de diensten van brandweer en politie (worden aan de
samenleving geleverd. Kostendekking door belasting)
 Quasicollectieve goederen: consumptie en investeringsgoed (onderwijs, wegennet)
 Consumptiegoederen: bevredigen onmiddellijk de behoeften van gezinshuishoudingen.
Bepaalde consumptie goederen kan men slecht eenmaal verbruiken (brood), andere
daarentegen kan men andere goederen meermaals gebruiken (cd)
 Verbruiksgoederen: brood, chips
 Gebruiksgoederen: cd, stoel
 Investeringsgoederen: dienen om andere goederen te produceren
 Kapitaal goederen: een levensduur van tenminste 1 jaar
 Vlottende investeringsgoederen: worden tijdens het productieproces verwerkt of vernietigd
 Consumptie: de aanwending van economische goederen voor niet productieve doeleinden
 Productie: het scheppen of toevoegen van waarde aan de economische goederen
 Productiefactoren: productie ontstaat door de samenwerking van 3 categorieën
productiefactoren: natuur, arbeid en kapitaal
 Natuur: omvat de natuurlijke rijkdommen, is belangrijk als leverancier van grondstoffen en
van energie
 Arbeid: omvat alle mogelijke arbeidsprestaties, zowel van fysieke als van intellectuele aard
 Kapitaal: omvat de reële kapitaalgoederen, d.w.z. het geheel van door mensen
geproduceerde productiemiddelen (machines, fabrieksgebouwen, infrastructuur van een
land)
 Omwegproductie: kapitaalgoederen die slechts via indirecte manier bijdragen tot de
uiteindelijke behoeftebevrediging
 Inductieve methode: gebaseerd op feiten, ervaringen en vaststellingen (wetmatigheid)

,  Deductieve methode: gebaseerd op een beginsel of axioma waaruit men nieuwe besluiten
trekt
 Ceteris paribus clausule: economisch verschijnsel bestuderen afhankelijk van 1 variabele,
terwijl de andere factoren constant worden verondersteld
 Micro-economie: het gedrag van een individuele huishouding bestuderen of beschrijven
 Meso-economie: een bepaalde bedrijfstak, sector of regio (alle producten van muesli, of alle
bierfabrikanten in België)
 Macro-economie: de economische grootheden voor een heel land bij elkaar opgeteld
(nationaal inkomen, de totale consumptie van alle gezinnen, de totale investeringen,…)


Hoofdstuk 1: Consumenten
 Eerste wet van Gossen of wet van het dalend grensnut: naarmate men meer beschikt over
een aantal eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat de laatste
eenheid aan het totale nut toevoegt
 Marginale nut of grensnut: het nut van de laatst toegevoegde eenheid
 Nominaal inkomen: inkomen in geldeenheden
 Reëel inkomen: de hoeveelheid goederen en diensten die we voor een bepaald inkomen
kunnen kopen
 Koopkracht: de koopkracht wordt gevormd door het reële inkomen
 Individuele vraagcurve: geeft weer welke hoeveelheden van een bepaald goed de
consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen
 Complementaire goederen: deze goederen bevredigen samen een behoefte waarbij men ze
enkel in bepaalde verhoudingen benut (auto’s en benzine)
 Substitueerbare goederen: zij kunnen elkaar in bepaalde verhoudingen vervangen zonder
dat het niveau van de behoeftebevrediging verandert (appelen en peren)
 Collectieve of marktvraag: de totale hoeveelheid die alle consumenten in de markt vragen
tegen een reeks van prijzen
 Bandwagoneffect: soms stijgt de hoeveelheid die men van een bepaald goed vraagt omdat
men bemerkt dat andere consumenten het kopen
 Snobeffect: soms daalt de hoeveelheid die men van een bepaald goed vraagt omdat men
bemerkt dat andere consumenten het kopen
 Pigou-effect: door een daling van het algemeen prijsniveau da reële waarde van de liquide
middelen toeneemt waardoor de consumptie stijgt
 Prijselasticiteit van de vraag: de verhouding tussen de procentuele verandering van de
gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van de prijs van het
goed
 Unitair prijselastische vraag: een bepaalde prijsverandering leidt tot een evenredige
verandering van de gevraagde hoeveelheid
 Prijselastische vraag: een bepaalde prijsverandering leidt tot een meer dan evenredige
verandering van de gevraagde hoeveelheid
 Prijsinelastische vraag: een prijsverandering leidt tot een minder dan evenredige
verandering van de gevraagde hoeveelheid
 Volkomen prijsinelastische vraag: een verandering in de prijs die geen verandering in de
gevraagde hoeveelheid veroorzaakt

,  Volkomen prijselastische vraag: de consument is uiterst gevoelig voor prijsveranderingen en
past onmiddellijk zijn vraag aan
 Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag: de verhouding tussen de procentuele verandering
van de gevraagde hoeveelheid van en bepaald goed x en de procentuele verandering van de
prijs van een goed
 Wet van Engel: bij een stijging van het inkomen dalen de uitgaven voor voeding procentueel
en die van luxegoederen nemen procentueel toe
 Engelkromme: als het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en het
inkomen van de consument grafisch wordt voorgesteld




 Inkomenselasticiteit van de vraag: naar analogie met de prijselasticiteit van de vraag is de
inkomenselasticiteit van de vraag gelijk aan de verhouding tussen de procentuele
verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van
het inkomen van de consumenten
 Inkomenselastische vraag: als het inkomen stijgt, neemt de gevraagde hoeveelheid van het
goed meer dan evenredig toe (luxegoederen)
 Inkomensinelastische vraag: als het inkomen stijgt, neemt de gevraagde hoeveelheid van
het goed minder dan evenredig toe
 Inferieur goed: hangt af van consument tot consument (bv. Minderwaardig vlees)
 Reële rente: het rentepercentage waarvan het inflatiepercentage is afgetrokken
 Beschikbare inkomen: het inkomen van de particulieren waarvan de directe belastingen
werden afgetrokken
 Sparen: het gedeelte van het beschikbaar inkomen dat overblijft nadat de consumptieve
uitgaven voldaan werden
 Vermogensmarkt: de markt waar vraag en aanbod van vermogen tot uiting komen. Op deze
markt worden vermogenstitels geruild tegen liquiditeiten
 Beleggen: spaargeld aan bieden op de vermogensmarkt
 Spaarquote: het meetinstrument om de spaarneiging van de particulieren weer te geven

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller verstuyftmerel. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.71. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

48072 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$3.71
  • (0)
Add to cart
Added