Zeer uitgebreide en overzichtelijke samenvatting van het volledige boek dat is voorgeschreven voor mededingingsrecht (). Zelf mede met behulp van deze samenvatting in de eerste kans een 9 gehaald.
Boeksamenvatting Mededingingsrecht
Hoofdstuk 1 – beginselen van mededingingsrecht
1.1 De dolende ziel van het mededingingsrecht
- Dit boek bevat geen definitie van mededingingsrecht, maar hoopt helderheid te scheppen door het
proces van definiëring van mededingingsrecht te beschrijven.
- Mededinging is een begrip in zowel het recht als in de economie. Dit boek gaat ervan uit dat de ziel
van het mededingingsrecht van juridische aard moet zijn. Een consequentie daarvan is dat het
verzekeren van rechtszekerheid de belangrijkste onderliggende waarde is waartegen alle
mededingingsrecht gewogen wordt. Hiermee hangt het belang dat wordt gehecht aan categorisering
samen.
- Het is mogelijk enige structuur aan te brengen in alle onduidelijkheid rond het begrip
‘mededingingsrecht’, door het te analyseren vanuit een economisch perspectief. In de economische
wetenschap wordt mededinging bezien aan de hand van drie grootheden (SCP-paradigma):
De marktstructuur
Het marktgedrag
De uitkomsten of prestaties van de markt
1.2 Structuur, gedrag en prestaties van de markt
- Het SCP-paradigma ging ervan uit dat de marktstructuur het gedrag op de markt en daarmee de
prestaties zou bepalen. Dit klopt in de twee meest eenvoudige modellen: volledige concurrentie en het
perfecte monopolie.
- Volledig monopolie: er is maar één onderneming die een bepaald product maakt. In die wetenschap
zal hij niet meer proberen zo efficiënt mogelijk te produceren en de prijzen hoger vaststellen. Ook
innovatie zou achterwege kunnen blijven. Dit levert een slecht presterende markt op. Dat is
aanlokkelijk voor nieuwe ondernemingen. De monopolist kan zijn gedrag alleen volhouden als hij
markttoetreding kan tegengaan. Toetredingsbarrières zijn dus een belangrijk onderdeel van de
marktstructuur, naast het aantal en de omvang van de op die markt aanwezige ondernemingen.
- Voor volledige concurrentie is vereist: een zeer groot aantal kleine ondernemingen, afwezigheid van
toetredingsbarrières, volledige transparantie en hoge aanpassingssnelheid. Ondernemingen kunnen
de markt minder transparant maken, bijv. door productdifferentiatie door marketing of fysieke
aanpassingen. In deze perfect concurrerende markt zijn alle ondernemingen prijsnemers, ze hebben
geen invloed op de prijs en de marktprijs is gelijk aan de extra kosten om één extra product te maken.
Dan is de winst zo marginaal dat er niet geïnvesteerd kan worden. Degenen voor wiens ziekte nog
geen medicijn is, zou dit bijv. niet als een goed presterende markt ervaren.
- Prestaties kunnen worden gezien als efficiëntie, waarbij grofweg twee categorieën kunnen worden
onderscheiden. 1) productieve en allocatieve efficiëntie en 2) dynamische efficiëntie.
- In statische modellen ligt de nadruk op productieve en allocatieve efficiëntie: dit verzekert dat
productie plaatsvindt tegen de laagst mogelijke kosten en precies in die hoeveelheid die de vraag
beantwoordt.
- In dynamische modellen ligt de nadruk meer op de innovatie: dynamische efficiëntie. Er zijn IE-
rechten voor innovaties. Dit levert een perfect door de overheid gecreëerd monopolie op. Deze
monopoliepositie (marktstructuur) stimuleert
innovatief gedrag.
- Een economisch model is weinig anders dan een
algemeen geformuleerde regel die zelden 100%
toepasselijk is. Een nadere interpretatie is vrijwel
altijd noodzakelijk. Het is voor een jurist
belangrijk de basisregels goed te kennen, maar ook
om te weten welke verfijnde regels er zijn en hoe
die gevonden kunnen worden en kunnen worden
besproken.
1
,1.3 Het vaststellen van de marktstructuur: marktafbakening
- Het gaat om de relevante markt: de marktafbakening vindt altijd plaats vanuit het vertrekpunt van
een bepaald product ten aanzien waarvan mededingingsproblemen bestaan. Marktafbakening moet
plaatsvinden met betrekking tot het product en het geografisch gebied.
1.3.1 Productmarktafbakening
- Marktafbakening is het vaststellen van substitutierelaties tussen verschillende producten: welke
producten zijn onderling inwisselbaar voor de consument (vraagzijde) en de producent (aanbodzijde)?
- Inwisselbaarheid is voor iedereen verschillend, dus een objectief criterium is vereist. Een objectieve
(maar niet enige toegestane) methode om substitutierelaties vast te stellen is kijken naar de
kruislingse elasticiteit (met name prijselasticiteit): de mate waarin de prijs van één goed wordt
bepaald door de prijs van een ander goed. Hier wordt naar gekeken bij de SSNIP-test of
hypothetische monopolist test.
- Beide tests zijn een experiment waarbij een prijsverhoging van 5-10% gedurende een periode van 1 à 2
jaar plaatsvindt en wordt geprobeerd met empirische informatie te meten in welke mate deze
prijsverhoging lonend is voor de hypothetische monopolist. Het gaat hierbij niet om een vergelijking
van de prijzen als zodanig, maar om een vergelijking van de ontwikkeling van de prijzen.
- Nadelen aan de SNNIP-test: consumenten zijn volgens onderzoek niet in staat een rationele afweging
te maken tussen de prijs van een product in relatie tot de kwaliteit van dit product en het nut ervan.
Ondernemingen kunnen hierop bovendien invloed uitoefenen. Verder moet er bij de SSNIP-test
gewaakt worden voor cellophane fallacy. Als reeds hoge prijzen gelden door het uitoefenen van
marktmacht, kunnen de resultaten van de SSNIP-test misleidend zijn. Als bovenop die hoge prijzen
nog 5-10% komt, kan een overstap immers onterecht inwisselbaarheid suggereren.
- De cellophane fallacy roept daarnaast ook een meer fundamentele wetenschapsfilosofische vraag op:
bestaat de consument wel? Kunnen we de inwisselbaarheid van de markt wel vaststellen? Of creëren
we een beeld van de markt op basis van onze overtuigingen? Immers stapt de ene consument eerder
over dan de ander en kunnen we misschien geen gemiddeld nemen omdat we dan iemand negeren.
- United Brands: de centrale vraag hier was of bananen deel uitmaakten van een grotere fruitmarkt of
een zelfstandige relevante productmarkt vormden. De Commissie concludeerde tot een zelfstandige
productmarkt, UB voerde bewijs aan dat de bananenprijs daalde als in de EU-landen in de zomer
seizoensfruit op de markt kwam. Dit werd door het Hof afgewezen omdat alleen de inwisselbaarheid
gedurende een heel jaar relevant zou zijn. De risico’s van het creëren van een (alternatieve)
werkelijkheid worden kenbaar in r.o. 31 (een lofzang op de banaan).
- Substitutierisico’s bestaan ook aan de aanbodzijde van de markt, daar wordt geen SSNIP-test
gebruikt: de centrale vraag is of een producent winstgevend zou kunnen overstappen op de productie
van hetgeen waarvoor de markt moet worden afgebakend. Het antwoord hangt af van de hiervoor
benodigde investeringen en een inschatting van de terugverdientijd. Des te moeilijker het voor een
nieuwe aanbieder is om toe te treden tot een nieuwe markt, waar de prijzen eventueel duurzaam
verhoogd kunnen worden en er dus extra winst gemaakt kan worden, des te geringer is de substitutie
aan de aanbodszijde en des te meer redenen zijn er om aan te nemen dat het gaat om een aparte
productmarkt.
- Contesteerbaarheid/contestability is het gemak waarmee een potentiële concurrent kan
toetreden en concurrentiedruk kan uitoefenen.
1.3.2 Geografische marktafbakening
- Hierbij gaat het om het definiëren van een geografisch gebied waarbinnen de voorwaarden gelijk zijn
waaronder de concurrentie plaatsvindt, terwijl in het gebied daarbuiten de voorwaarden duidelijk
anders zijn.
- Het begint met het vaststellen van een beginpunt (bijv. verkooppunt). Vervolgens wordt het gebied
rondom het verkooppunt groter gemaakt waarbij wordt geanalyseerd of in het steeds groter wordende
gebied de concurrentievoorwaarden gelijk blijven, of gaan verschillen (bijv. door hogere
transportkosten of geografische/culturele verschillen).
- Een aaneengesloten gebied is niet noodzakelijk. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om het gebied waar
Nederlands wordt gelezen (tenzij bijzondere invoerregelingen gelden die het duurder maken). Voor
bijv. software is de geografische markt vaak de hele wereld.
- Elzinga-Hogarty test. Een rekenkundige methode waarbij de consumptie en productie in het
gebied zelf volgens twee criteria vergeleken met het gebied eromheen:
LIFO (Little In From Outside): wordt meer dan 10% van lokaal geconsumeerde goederen ergens
anders geproduceerd?
2
, LOFI (Little Out From Inside): wordt meer dan 10% van lokaal geproduceerde goederen ergens
anders geconsumeerd?
- Als bij één van de vragen met betrekking tot één van de gebieden het antwoord bevestigend luidt, dan
is er in dat gebied dus niet Little aan goederen dat de grenzen van het gebied overschrijdt. Dus is de
markt van dat gebied niet beperkt tot dat gebied zelf, maar groter. Het gebied moet worden vergroot
en dezelfde test moet worden gedaan, tot er een gebied is afgebakend waarbij de omvang aan
goederenstromen minder dan 10% bedraagt. Op dat moment heeft men de geografische markt
afgebakend.
- Ook bij deze test moet voorzichtigheid worden betracht. Overheidsregels kunnen er immers voor
zorgen dat de scores 9% bedragen, maar dat producenten toch in hoge mate worden belemmerd om
goederen naar het andere gebied te exporteren. De uitkomst van de test is dan afhankelijk van die
overheidskeuze. Dat is een externe factor ten opzichte van de markt en niet één van vraag of aanbod.
1.4 Het vaststellen van gedrag
- Het gedrag is vaak het aangrijpingspunt voor het mededingingsrecht. Het maken van afspraken en
misbruik is immers gedrag. Het vaststellen van het gedrag in het mededingingsrecht moet meer
omvatten dan het vaststellen van de prijzen (er kan bijv. ook sprake zijn van productievermindering/
vermeerdering, innovatievertraging, kwaliteitsverslechtering).
- Dat er iets aan de hand is met de prijzen is niet altijd voldoende reden voor interventie. Het gaat niet
zo zeer om de wijze waarop een prijs wordt vastgesteld, maar om de hoogte of verlieslijdendheid van
de prijs.
- Er zijn oneindig veel gedragingen die meer of minder concurrentie kunnen opleveren.
- Belangrijker dan het gedrag of de parameter zelf is de noodzaak dat het gedrag schadelijk moet zijn:
the Theory of Harm. De schadetheorie die moet uitleggen waarom bepaald gedrag t.a.v. een
bepaalde concurrentieparameter schadelijk zou zijn.
1.5 Het vaststellen van prestaties
- Er zijn meerdere manieren om de prestaties van markten te meten. Je kunt bijv. kijken naar de
consumentenwelvaart en de producentenwelvaart. En hogere prijs zal een vermindering van welvaart
voor de consument opleveren, maar meer welvaart voor de producent.
- Consumentensurplus: het verschil tussen de prijs van een goed en dat wat de consument bereid is
te betalen.
- Producentensurplus: de som van winsten in een industrie.
- De welvaartsstandaard bepaalt welk surplus zwaarder weegt. In het mededingingsrecht is
consumentenwelvaart de overheersende standaard. Daar staat tegenover dat het producentensurplus
ook bij consumenten kan komen (bijv. aandeelhouders die winst krijgen uitgekeerd zijn vaak
consumenten, bestuurders geven bonussen uit als consument etc.).
- De grootste gemene deler in alle opvattingen omtrent prestaties is dat deadweight loss moet
worden vermeden. Dat is ook een deel van de opvatting die het Hof hanteert om vast te stellen of er
sprake is van een bijzondere categorie van mededingingsbeperkingen. Het gaat daarbij om het
inefficiënt inzetten van middelen, waardoor welvaartsverlies optreedt.
- Een relevant voorbeeld van marktfalen is marktmacht. Dat bestaat als een onderneming in staat is
duurzaam de prijs van een goed te verhogen of het aanbod te verlagen. Een van de meest prominente
schadetheorieën in het mededingingsrecht is dan ook het voorkomen van marktmacht en het inperken
van de negatieve gevolgen ervan.
1.6 Een overzicht van de mededingingsregels
- In beginsel zijn er in juridische zijn op iedere markt twee manieren waarop de mededinging kan
worden beperkt of vervalst: misbruik van een economische machtspositie (102 VWEU) en
kartelvorming (101 VWEU).
- Daarnaast kan de mededinging worden beperkt doordat ondernemingen samenvloeien door
overname of fusie. Men zou dit samenvloeien ook kunnen zien als een zeer langdurige en structurele
vorm van samenwerking die valt onder de concentratiecontrole. Dit samengaan van voorheen
onafhankelijke ondernemingen is derhalve aan een mededingingsrechtelijke toetsing onderworpen.
- Betrokkenheid van de overheid kan relevant zijn in de zin van art. 106 VWEU, de nuttig effect regel of
staatssteun in de zin van art. 107 VWEU.
1.6.1 Normering, rechtszekerheid en nuancering in de schadetheorieën
- De normering heeft een gelaagde, hiërarchische structuur. Op Europees niveau zijn er het Verdrag,
verordeningen, richtlijnen, besluiten, richtsnoeren en bekendmakingen. Op nationaal niveau verschilt
het per lidstaat maar ook daar is voorzien in formele wetgeving, afgeleide regels en soft law.
3
, - Titel VII van het Werkingsverdrag bevat het Europese mededingingsrecht (art. 101-108).
- Concentratiecontrole is bij Verordening geregeld.
- In het Europees recht is het Verdrag een primaire rechtsbron die hiërarchisch boven secundaire
rechtsbronnen staat (bijv. verordeningen en richtlijnen).
- Verordening 1/2003 van de Raad regelt de procedures inzake de handhaving van art. 101 en 102
VWEU. Hieronder hangt Commissie Verordening 773/2004 in verband met de procedures van de
Commissie.
- Op lager niveau is sprake van meer rechtszekerheid. Het kartelverbod is bijvoorbeeld qua verbod en
rechtvaardiging heel breed opgezet. Meer rechtszekerheid kan worden ontleend aan Verordening
1/2003 en de groepsvrijstellingsverordeningen. Daarin verduidelijkt de Commissie haar behandeling
van bepaalde clausules en de gevolgen van de afwezigheid van een van die clausules. We zien dus een
steeds verdere verfijning van schadetheorieën, naarmate lagere niveaus van regelgeving worden
bestudeerd.
- Ultieme rechtszekerheid kan worden verkregen door middel van een besluit van de
mededingingsautoriteit dat kracht van gewijsde heeft gekregen.
1.6.2 Internationale samenwerking en uitwisseling
- Het is van belang welke autoriteit bevoegd is. Mededingingsautoriteiten streven soms verschillende
doelstellingen na.
- De International Competition Network is een samenwerkingsverband van meer dan 100
mededingingsautoriteiten. Die toezichthouders zullen veelal een lokale vorm van mededingingsrecht
toepassen, maar men hanteert soortgelijke regels. Er is daardoor veel sprake van uitwisseling, maar
ook van nationale eigenaardigheden.
- Het Europese mededingingsrecht komt terug in China en heeft deels Amerikaanse wortels. Ook heeft
Europa een vorm van overleg en/of samenwerking met 34 andere landen.
- Het Europese mededingingsrecht geldt in de EU, Ijsland, Liechtenstein en Noorwegen (EER-
akkoord).
- De lidstaten hebben allen ook nationaal mededingingsrecht en een eigen toezichthouder. Het
nationale mededingingsrecht vertoont vaak grote gelijkenissen met het Europese, maar er kunnen
belangrijke verschillen zijn. Een daarvan is de aanwezigheid van clausules die het voor (organen van)
de lidstaat mogelijk maken om besluiten van de mededingingsautoriteiten opzij te zetten in het
algemeen belang.
1.6.3 Brexit en het mededingingsrecht
- De functionele benadering geldt ook voor de toepasselijkheid van het recht: een
mededingingsbeperking waarbij Britse bedrijven zijn betrokken, maar die gevolgen heeft voor de
Europese markt, valt gewoon onder het EU-mededingingsrecht. De gevolgen zullen voor procedurele
regels en staatssteun ingrijpender zijn.
1.7 De werkingssfeer van het mededingingsrecht
- Naast de territoriale, personele en temporele afbakening is ook van belang dat de mededingingsregels
niet onverkort gelden in alle sectoren. Art. 42 VWEU bepaalt bijvoorbeeld dat deze regels alleen in
zoverre op de landbouw van toepassing zijn als de Uniewetgever dat heeft betaald.
- Met betrekking tot producentenorganisaties is geen sprake van een mededingingsvrije zone. Het
handelen van erkende producentenorganisaties is alleen onttrokken aan het kartelverbod voor zover
dit strikt noodzakelijk is voor het bereiken van de door de Uniewetgever vastgelegde doelstellingen
van die organisaties.
1.7.1 De geografische werkingssfeer van het mededingingsrecht
1.7.1.1 De territoriale werkingssfeer van art. 101 en 102 VWEU
- Het uitgangspunt van het Europese mededingingsrecht is, dat wil het van toepassing zijn, de te
beoordelen gedraging van invloed dient te zijn op de handel tussen de lidstaten (intracommunautaire
handel).
- Als de invloed slechts minimaal aanwezig is, zal Europees mededingingsrecht niet van toepassing zijn.
- Zodra een kartelgedraging in potentie in staat is de tussenstaatse handel te beperken, is het EU-
mededingingsrecht van toepassing. Het is dus niet noodzakelijk dat het effect daadwerkelijk aanwezig
is geweest.
- ‘In staat zijn’ wordt ruim geïnterpreteerd. ‘Met een voldoende mate van waarschijnlijkheid potentieel
in staat zijn’ is al genoeg om eraan te voldoen.
- Van een effect op tussenstaatse handel kan ook sprake zijn indien daar op het eerste gezicht geen
aanknopingspunten voor zijn. Een kartel dat een gehele (of een deel van een) lidstaat bestrijkt wordt
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kleinganseijm. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.