Deze samenvatting voor het vak Organisatie en Omgeving bevat alle stof voor het tentamen, namelijk alle hoofdstukken (1 t/m 13) van het boek 'Economics of Strategy' (Besanko et al., 2017) van de 7e editie.
,Hoofdstuk 1: De kracht van principes: een historisch perspectief
Waarom is de manier waarop ondernemingen zijn georganiseerd veranderd?
→ Door veranderingen in de omgeving!
- Transport
- Communicatie
- Financieel
- Productietechnologie
- Overheid
Zakendoen in 1840
Voornamelijk familiebedrijven: het is moeilijk om groot te worden wanneer coördinatie
tussen verschillende plaatsen gebrekkig is.
Gebrekkige infrastructuur op alle domeinen:
• Transport= schip, paard en wagen. Reizen duurt lang, bovendien is er veel risico.
• Communicatie= vooral via de post. Kost veel en duurt lang.
• Financiering= er zijn wel banken, maar die verlenen vaak beperkt krediet, vooral op
basis van relaties.
Zakendoen in 1910
Opkomst massaproductie en grote ondernemingen (> veel risico’s), georganiseerd als M-
structuur. Er komt ook steeds meer horizontale en verticale integratie.
• Transport= steeds meer nadruk op treindverkeer, de logistieke peiler van deze tijd.
• Communicatie= vaker per telefoon, post wordt minder van belang.
• Financiering= toegankelijker, aandelen van grote bedrijven worden verhandeld.
Zakendoen vandaag
Niet meer zo groot mogelijke ondernemingen, maar samenwerkingen en allianties. Steeds
meer focus en terug naar de kerntaken!
• Transport= naast treinen voor vervoer van middelen en mensen is ook vlieg- en
wegverkeer belangrijk.
• Communicatie= informatie is toegankelijk, snel beschikbaar en in overdaad aanwezig;
je moet het wel slim gebruiken.
• Financiering= volwassen financiële markten.
• Overheid= heeft een regulerende en sturende rol, zodat een eerlijk speelveld wordt
gecreëerd.
,Hoofdstuk 2: Horizontale grenzen van het bedrijf
Schaaleconomieën (→ Outputvolume)
Een schaaleconomie betekent dat er kostenvoordelen ontstaan door de grootte van de
productieoutput. De gemiddelde kosten per unit dalen, doordat je vaste kosten kunt
uitspreiden.
U-vormige gemiddelde kostencurve
De gemiddelde kosten per unit dalen omdat constante kosten over een
groter outputvolume worden gedeeld. Uiteindelijk stijgen de
gemiddelde kosten per unit weer door capaciteitsproblemen.
(Laagste punt in de ‘U’= beste outputvolume voor het bedrijf)
L-vormige gemiddelde kostencurve
In werkelijkheid komt deze curve vaker voor, omdat grote
bedrijven meestal geen kostennadeel hebben t.o.v. kleine
bedrijven.
De MES (Minimum Efficient Size)= waarná de gemiddelde
kosten per unit identiek zijn voor elk bedrijf.
Lange termijn gemiddelde kostencurve
Soms moet je voor de lange termijn
investeringen maken!
Trade-offs tussen technologieën
Vaak zorgen nieuwe technologieën voor lagere kosten per unit, omdat ze bijv.
efficiënter/effectiever werken mogelijk maken. Echter, technologieën hebben verschillende
kostencurves. De ene domineert de andere pas bij bepaalde volumes! Je moet als bedrijf
o.b.v. je outputvolume de technologie kiezen die het beste voor jou is (hoeft dus niet altijd
de nieuwste te zijn!).
Schaaleconomieën en specialisatie
,Adam Smith: ‘Arbeidsdeling is gelimiteerd door de marktgrootte’.
Hiermee wordt bedoeld: als markten in grootte toenemen (dus er meer vraag ontstaat),
maken schaaleconomieën specialisatie mogelijk! (Bedrijven die zich specialiseren, richten
zich dan vaak op 1 onderdeel uit de verticale keten).
Bronnen van schaaleconomieën
(De grootste bron is het spreiden van vaste kosten over een groter outputvolume. Vaste
kosten doen zich voor wanneer er ondeelbaarheden in het productieproces zijn: dat
betekent dat een input niet afgeschaald kan worden onder een bepaalde minimumgrootte,
zelfs niet wanneer een outputniveau erg laag is).
• Economieën van (geografische) dichtheid.
Kostenbesparingen die ontstaan binnen een transportnetwerk door een grotere
geografische dichtheid van klanten. Dit gebeurt wanneer het aantal klanten in een
gegeven netwerk wordt vergroot, of wanneer de grootte van het gebied afneemt
(waardoor de kosten van het netwerk dalen) terwijl het klanten aantal gelijk blijft.
• Inkopen.
Bulkaankopen leiden tot korting. Waarom zou een verkoper die geven?
- Het is goedkoper om aan 1 klant te verkopen.
- Een bulkkoper kan meer besparen door de beste prijs te krijgen, en daarom is hij
prijsgevoeliger.
- De verkoper is afhankelijk van de koper voor zijn voortbestaan.
Soms hebben kleine bedrijven echter inkoopvoordelen t.o.v. grote. Doordat zij maar 1
soort product aanbieden (en niet een hele lijn) kunnen ze aanbieders tegen elkaar
opstoken.
• Adverteren
Kostenvoordeel ontstaat door lagere kosten per potentiële klant om berichten te sturen,
of omdat het bereik groter is. Bovendien kan er sprake zijn van ‘umbrella branding’.
• R&D*.
Grote bedrijven kunnen deze kosten spreiden. Kleine bedrijven hebben echter meer
incentive om te innoveren en een grotere range van onderzoeks-ideeën na te streven.
• Fysieke eigenschappen van de productie.
Vierkante-meterregel: wanneer het volume van een vessel (tank of pijp) toeneemt,
neemt het grondoppervlak met minder dan deze proportie toe. Waarom leidt dit tot
schaalvoordelen? In veel productieprocessen is de productiecapaciteit proportioneel met
het VOLUME, terwijl de totale kosten van het produceren op capaciteit proportioneel
zijn aan het GRONDOPPERVLAK van de vessel. Dus: wanneer de capaciteit toeneemt,
dalen de gemiddelde kosten omdat de ratio van grondoppervlak tot volume afneemt.
(Fysieke eigenschappen v.d. productie maken capaciteitsuitbreiding mogelijk zonder
vergelijkbare kostentoenames).
• Voorraden.
Voorraadkosten zijn vaak proportioneel aan de ratio van gehouden voorraad tot
verkopen. De noodzaak om voorraden aan te houden creëert schaalvoordelen, omdat
bedrijven met hoge business volumes vaak een lagere inventory-to-salesratio hebben
terwijl ze hetzelfde niveau van stock-outs kennen.
Dus waarom bestaan schaaleconomieën?
, - Product-specifieke vaste kosten veranderen niet op korte termijn en MOETEN wél
gemaakt worden om een bepaald product voort te kunnen brengen.
- Als de output toeneemt, kunnen de vaste kosten worden gespreid, wat leidt tot
lagere gemiddelde kosten.
- Kapitaalintensieve industrieën hebben substantiële schaaleconomieën (veel
productiekapitaal is immers ondeelbaar. Wanneer de productie materiaal- of
arbeidsintensief is, zijn schaalvoordelen vaak veel minder groot omdat deze kosten
vaak wel deelbaar zijn).
Bronnen van diseconomie of scale
• Arbeidskosten en bedrijfsgrootte.
Grote bedrijven betalen vaak hogere lonen dan kleine. Redenen:
- Grote bedrijven zijn meer verenigd.
- Het compensation differential: de premium die betaald moet worden om
werknemers naar minder aantrekkelijke banen te lokken (medewerkers in kleine
bedrijven hebben doorgaans meer werkplezier, en grote bedrijven moeten hun
personeel aantrekken van grotere geografische afstanden). Wanneer de reden voor
de premium moeilijk meetbare aspecten van kwaliteit zijn, is grootte geen handicap.
Dan zou het meer zo zijn dat grote bedrijven de premium betalen voor personeel met
unieke en waardevolle vaardigheden.
Twee factoren werken echter in het voordeel van grote bedrijven:
- Turnover is lager, dus minder wervings- en trainingkosten.
- Grote bedrijven kunnen beter gekwalificeerd personeel aantrekken dat voor
doorgroeimogelijkheden gaat zonder van baan te switchen.
• Gespecialiseerde resources te dun spreiden. Als een gespecialiseerde input een bron
van voordeel is voor een bedrijf, en het probeert de operaties uit te breiden zonder
de input te vergroten, kan de uitbreiding de gespecialiseerde input overbelasten (in
geval van een U-vormige curve kan dit leiden tot stijging van gemiddelde kosten,
omdat het MES wordt overschreden).
• Bureaucratie.
Economies of scope (→ Diversificatie)
Dit bestaat wanneer het bedrijf kosten bespaart door de variëteit aan goederen/diensten die
het produceert te vergroten. Formule: TC(Qx,Qy) zijn de totale kosten voor een bedrijf die
Qx units van product X maakt en Qy units van product Y. Een productieproces kent
economies of scope, wanneer: TC(Qx,Qy) < TC(Qx,0) + TC(0,Qy)
Bronnen van economies of scope
• Vaste kosten kunnen over meerdere producten worden gespreid (bijvoorbeeld
distributiekosten).
• Er bestaat de mogelijkheid om unieke resources toe te passen op meerdere
producten (bijvoorbeeld de designcapaciteiten van Apple).
• Synergy: 1 + 1=3 (Voorbeeld: acquisities van biotech- en farmaceutische bedrijven
zorgen ervoor dat complementaire capabilities bijeengebracht worden).
Complementaries zijn ook wel bekend als de strategische fit. Hierdoor is het geheel
meer waard dan de som van de losse onderdelen. Dit is essentieel voor bedrijven die
een lange-termijn competitief voordeel willen behalen ten opzichte van hun
, concurrenten. Het maakt het ook moeilijker voor andere bedrijven om de strategie te
kopiëren, omdat ze dan alle individuele processen zouden moeten nadoen.
Learning curve (→ Ervaring)
Learning economies zijn anders dan schaaleconomieën. Ze
hangen namelijk af van de CUMULATIEVE OUTPUT i.p.v. van
de outputrate.
Leren leidt tot: lagere kosten, hogere kwaliteit en
effectievere pricing en marketing!
Learning curve versus schaaleconomieën
Leren vermindert de unitkosten door ERVARING.
- Kapitaalintensieve technologieën kunnen schaaleconomieën bieden, zelfs wanneer
er geen sprake is van ‘leren’.
- Complexe arbeidsintensieve processen kunnen learning economies bieden, zelfs
wanneer er geen sprake is van een schaaleconomie.
Over het algemeen zijn de marginale kosten van het laten toenemen van de huidige
productie de verwachte MK van de laatste eenheid van de productie die een bedrijf
verwacht te verkopen, wanneer er wordt geprofiteerd van het leereffect. De impliceert dat
lerende bedrijven bereid moeten zijn om onder de korte-termijnkosten te prijzen. Ze kunnen
hierdoor op korte termijn negatieve accountingwinsten boeken, maar profiteren op de lange
termijn. Managers die worden beloond o.b.v. deze kortetermijnwinsten kunnen weigeren de
voordelen van het leereffect te exploiteren. Bedrijven kunnen dit probleem oplossen door
de voordelen mee te nemen bij het bepalen v.d. accountingwinsten.
Leren in de organisatie
Hoe kan leren gestimuleerd worden? Door het delen van informatie aan te moedigen,
werkregels op te richten die nieuwe ideeën omvatten, en turnover de reduceren. De laatste
twee kunnen behoud van kennis faciliteren, maar ook creativiteit belemmeren echter. In
sommige gevallen kan kennis die 1 medewerker heeft te complex zijn om op anderen over te
brengen. Voor managers is het van belang kansen voor leren op te pakken en te zorgen voor
een balans tussen stabiliteit en verandering. Ook moeten ze onderscheid maken tussen
bedrijfsspecifiek en taakspecifiek leren. Bij die laatste vorm is er gevaar dat medewerker hun
talent vergroten en de waarde zelf gebruiken om een hoger loon te krijgen (soms elders).
Waarom doen bedrijven aan diversificatie?
Efficiëntie-gebaseerde redenen voor diversificatie
• Scope economieën.
Het spreiden van underutilized resources kan voordelig zijn (bijvoorbeeld talenten van
het management. Dat heet ‘dominant general management logic’).
• Interne kapitaalmarkten.
, Op de interne kapitaalmarkt gebruiken bedrijven winst
uit de cashcows om in de productie van de rising stars
en problem child te investeren.
De BCG-strategie voor het succesvol managen van het
productportfolio is gebaseerd op het nemen van
voordelen van de leercurves en de PLC.
Het meest controversiële element van het BCG-raamwerk is de rol van het bedrijf als
‘bankier’. Het centrale kantoor moet dus beslissen waar het geld in moet worden
geïnvesteerd. Waarom moeten bedrijven de interne kapitaalmarkt toch gebruiken?
- Bedrijven vinden het lastig externe investeerders aan te trekken door asymmetrische
informatie.
- Buitenstandaanders willen geen kapitaal verschaffen als er al een schuld bestaat.
- Externe financiën zorgen voor opoffering van resources m.b.t. monitoring, omdat
investeerders zeker moeten weten dat managers acties uitvoeren die in hun belang
zijn.
Interne kapitaalmarkten kunnen zich zelfs uitbreiden naar menselijk kapitaal!
Problematische rechtvaardigingen voor diversificatie
• Diversifiëren van de portfolio’s van aandeelhouders. Dit kunnen zij zelf doen.
• Identificeren van ondergewaardeerde bedrijven. Dit is alleen een goede
rechtvaardiging wanneer de marktwaarde van het betreffende bedrijf inderdaad
incorrect is èn geen andere investeerders dat hebben ontdekt.
Redenen om niet te diversifiëren
Met name aandeelhouders houden niet van (ongerelateerde) diversificatie, omdat:
• Succesvolle zaken kunnen minder succesvolle zaken ‘cross-subsidizen’: de winst van
het ene product wordt opgeslokt in de kosten van het andere product via de interne
kapitaalmarkt. Dit zorgt voor lagere koerswaardes en minder motivatie bij managers
van de verliesgevende onderdelen.
• Interne kantoorpolitiek (elke manager wil zoveel mogelijk interne resources, hoewel
dat onnodig is).
• Bureaucratie.
• Gelimiteerde aandacht voor kritieke resources (van managers).
• Moeilijk te monitoren (zowel intern als extern).
• Diversificatie zorgt voor een uniform organisatieontwerp, terwijl sommige business
units misschien meer zouden profiteren van een andere organisatiestructuur.
Redenen van managers voor diversificatie
Voordelen van managers van acquisities
• Ze vinden het leuker grotere bedrijven te runnen (sociale prominentie, publieke
prestige en politieke macht).
• Het kan leiden tot meer compensatie.
• Ze willen minder risico. Door diversificatie wordt bijvoorbeeld het risico van hele
slechte profitabiliteit gereduceerd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller businessstar. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.