SAMENVATTING ONTSTAAN EN ONTWIKKELING
VAN CRIMINEEL GEDRAG
WEEK 2
In deze week staan de prenatale fase en de voorschoolse ontwikkeling centraal. Prenataal houdt in
dat het om de periode voor de geboorte gaat. In het kader van dit vak wordt er gekeken naar welke
risicofactoren voor crimineel of antisociaal gedrag op latere leeftijd aanwezig zijn. Die risicofactoren
kunnen tussen personen enorm verschillen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen statische en
dynamische risicofactoren. Statische risicofactoren zijn risicofactoren die niet veranderbaar zijn,
zoals het geslacht of de genetica van een persoon. Dynamische risicofactoren zijn daarentegen wel
veranderbaar, voorbeelden hiervan zijn de opleiding of de mate van zelfcontrole van een individu.
De genetica is de wetenschap die erfelijkheid probeert te beschrijven en te verklaren. Het gaat er
hier om dat levende wezens eigenschappen van hun ouders erven. Een mens krijgt 50% van zijn
genen van de moeder en 50% van de genen van zijn vader. Elke cel in het lichaam bevat
chromosomen in de celkern. In totaal heeft een persoon 46 chromosomen en bestaan uit DNA, dit
bevat de erfelijke informatie van een individu. Deze 46 chromosomen zijn verdeeld in 23 basenparen
van twee. De basenparen zijn twee tegenover elkaar liggende nucleotiden in DNA of RNA die met
elkaar gepaard zijn door waterstofbruggen. Genen bestaan uit de combinaties van die basenparen,
dus uit DNA. De verschillende basenparen bepalen verschillende onderdelen van de genen,
bijvoorbeeld de oogkleur, de lengte of het gedrag van een persoon. Ieder persoon kent ook
genetische variatie, er bestaan verschillen in coderingen van basenparen. Die genetische variatie kan
volledig bepalend of deels bepalend voor een onderdeel van het lichaam. Bij een volledig bepalende
vorm van genetische variatie bepalen de genen alles, men kan hier dan ook niks aan veranderen.
Voorbeelden hiervan zijn oogkleur of geslacht, de omgeving kan geen invloed uitoefenen op de
uitkomst. Dit is echter wel zo bij deels bepalende genen, dit zijn de meeste genen dan ook. Er
bestaat dan aan aanleg in het lichaam en het ligt aan de omgeving hoe dit zich zal ontwikkelen, een
voorbeeld hiervan is agressief gedrag.
Genen zijn de bouwstenen van biologische processen die ons gedrag bepalen. Het gaat hier om
hormonen en neurotransmitters, receptoren en enzymen, dit zijn allemaal eiwitten. De vorm van
een eiwit bepaalt de functie hiervan, maar wat bepaalt dan de vorm van een eiwit? Een eiwit wordt
opgebouwd uit aminozuren, waarvan er 20 soorten zijn. Een eiwit is gemiddeld 300 aminozuren
lang, en de volgorde van die aminozuren bepaalt de vorm en dan ook de functie van het eiwit. Maar
dan is het de vraag wat die volgorde van de aminozuren bepaalt, dit zijn de genen. Alle informatie
over hoe een eiwit gemaakt wordt is gecodeerd in het DNA.
Er zijn twee processen van belang bij het gaan van genetische informatie naar een eiwit. Dit is ten
eerste de transcriptie. Het eiwit RNA leest het DNA af, kijkt naar welke volgorde van lettertjes deze
tegenkomt en maakt daar RNA van. Dit RNA wordt afgelezen en gekopieerd tot een eiwit, dat is de
translatie. RNA is dus eigenlijk gekopieerd DNA materiaal wat naar een andere cel wordt gestuurd
waar de jusite aminozuren bij die informatie wordt gezocht, en al die aminozuren samen vormen
1
, een eiwit.
Wat bepaalt er dan of een bepaald eiwit wel of niet wordt aangemaakt? In het begin ging men uit
van het genetic determinism, men dacht dat het de genen zelf waren die dat besloten. Maar
tegenwoordig gaat men er van uit dat of een gen wel of niet wordt geactiveerd erg afhankelijke is
van de omgeving.
Onderzoek naar genetica in verband met criminaliteit richt zich vooral op antisociaal gedrag,
antisociale persoonlijkheidsstoornissen en agressie. Hier wordt gekeken naar een algemeen effect
van de genetische variatie en daarnaast wordt er ook gekeken naar specifieke genen. Bij het eerste
soort onderzoek wordt er gekeken naar de verschillen en overeenkomsten in gedrag en genen
tussen familieleden.
Een onderzoeksmethode die wordt toegepast bij het onderzoeken van individuele genetische
verschillen en de invloed van deze op individuele uiterlijke verschillen of verschillen in gedrag zijn de
erfelijkheidsstudies. Hier wordt er gekeken naar het overdragen van eigenschappen binnen families.
Deze nemen vaak de vorm van de tweeling- en adoptiestudies aan. Tweelingstudies zijn ideaal voor
dit onderzoek omdat zij genetische informatie met elkaar delen, eenzelfde gedeelde omgeving
hebben en daarnaast ook nog een unieke omgeving kennen. Men zou een formule voor
eigenschappen kunnen opstellen, namelijk:
Twee-eiige tweelingen delen 50% van het DNA, maar eeneiige tweelingen delen daarentegen 100%
van het DNA. Toch zijn die tweelingen nooit volledig identiek aan elkaar, aangezien ook de omgeving
invloed heeft op het gedrag. De gedeelde omgeving wordt gevormd door alle omgevingsfactoren die
invloed hebben en die bij beide personen hetzelfde zijn, zoals de familie. De unieke omgeving
bestaat uit de omgevingsfactoren die verschillen, men kan verschillende vrienden hebben of naar
een verschillende school gaan. Broers en zusjes delen net als de twee-eiige tweelingen slechts de
helft van het DNA, maar toch zijn er meer verschillen te vinden in hun omgeving dan bij de
tweelingen. Zo kunnen ouders bij latere kinderen een andere opvoedingsstijl hanteren of in een
andere omgeving wonen.
Wat tweelingstudies doen is het verzamelen van informatie over veel tweelingen en kijken naar in
welke mate ze eigenschappen delen. Stel dat er gevonden wordt dat eeneiige tweelingen vaker
beiden agressief zijn dan twee-eiige tweelingen, dan kan er gesteld worden dat er een grote
genetische invloed bestaat in de mate van agressie. Het enige verschil in de twee soorten tweelingen
is hier namelijk het DNA, aangezien ze beiden dezelfde omgeving delen en slechts de eeneiige
tweelingen volledig het DNA delen.
Echter noemt Sapolsky in Behave ook enkele kritiekpunten op tweelingstudies. De assumptie van
een identieke gedeelde omgeving tussen de monozygote en dizygote tweelingen klopt niet
helemaal. Wanneer er een sekseverschil is in deze tweeling kan het zeker zo zijn dat de ouders het
meisje anders opvoeden dan de jongen. Daarnaast wordt het feit dat er in de baarmoeder al een
groot aantal processen een rol spelen die niet worden meegenomen in dit soort studies.
Adoptiestudies zijn studies naar tweelingen die na de geboorte worden opgesplitst en in
verschillende gezinnen opgroeien. Dit is interessant om te onderzoeken omdat eeneiige tweelingen
genetisch gelijk zijn en tegelijkertijd in compleet andere omgevingen opgroeien, door hier naar te
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elianneverhelst. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.60. You're not tied to anything after your purchase.