Dit is een document met een uitgebreide samenvatting van Biologie 4Havo van de methode Biologie voor jou.
De samenvatting bestaat uit hoofdstuk 1 t/m 7
Het is een samenvatting met aantekeningen van mijn leraar en dingen die ik uit het boek heb gehaald.
§1 wat is biologie?
Organisatieniveau = het niveau waarop leven kan worden bestudeerd.
Organisatieniveaus van klein naar groot;
1. Molecuul = kleinste biologische eenheid.
2. Organel = onderdeel van de cel met eigen vorm en functie.
3. Cel = kleinste levende eenheid.
4. Weefsel = groep cellen met dezelfde vorm en functie.
5. Orgaan = onderdeel van het lichaam met een eigen vorm en functie.
6. Orgaanstelsel = samenwerkende organen met een gezamenlijke hoofdfunctie.
7. Organisme = een levend wezen.
8. Populatie = groep individuen van eenzelfde soort in een begrensd gebied.
9. Levensgemeenschap = alle populaties ( meerdere soorten ) in een begrensd
gebied.
10. Ecosysteem = alle levende (biotische) en niet-levende (abiotische) factoren in een
begrensd gebied.
11. Biosfeer = alle ecosystemen bij elkaar (aarde).
Emergente eigenschap = eigenschap of een proces die verschijnt in een hoger
organisatieniveau.
1
,§2 organen, weefsels en cellen
Je hebt verschillende weefsels;
● Dekweefsel;
- Op de huid en aan de binnenkant van sommige organen
- Functie = bescherming tegen omgeving
- Vorm = dicht tegen elkaar.
● Zenuwweefsel;
- In het zenuwstelsel
- Functie = snelle signaaloverdracht
- Vorm = cel met uitlopers
● Spierweefsel;
- in de spieren
- functie = korter worden of samentrekken
- vorm = langgerekte cellen
Tussencelstof = stof tussen de cellen in
● Kraakbeenweefsel = tussencelstof met veel collageenvezels (flexibiliteit) en minder
kalkzouten (stevigheid)
- Functie = schokdempers en beweging van ribben
● Beenweefsel = tussencelstof met veel kalkzouten en minder collageenvezels
- Functie = stabiliteit, maar breken niet meteen
2
,§3 plantaardige en dierlijke cellen
Dierlijke cel;
Plantaardige cel;
3
, BEGRIPPEN + UITLEG
Organel Aanwezig bij Aanwezig Meestal Beschrijving/ functie
dierlijke bij aanwezig bij
cellen plantaardig plantaardige
e cellen cellen
celmembraan x x Dun vlies rondom cel dat de binnenkant van de cel, van het milieu
scheidt.
celwand x Stevige laag om de cel heen, zorgt voor stevigheid
cytoplasma x x Stroperige vloeistof in de cel die bestaat uit water met allerlei
opgeloste stoffen en organellen
celkern x x Gevuld met kernplasma waarin DNA zit .
kernmembraan x x dun vlies om de kern heen.
Grote centrale vacuole x Blaasje gevuld met vocht in de cel.
Chromoplast (plastide) x Kleurstofkorrels. Deze kunnen kleur geven aan de cel.
Leukoplast (plastide) x Kleurstofkorrels. Deze kunnen kleur geven aan de cel.
Endoplasmatisch reticulum x x Netwerk van membranen. Het ER is te onderscheiden in:
(ER) 1. ruw ER (RER): heeft de ribosomen en heeft daardoor een rol
bij transport van eiwitten.
2. glad ER (GER): dient (voornamelijk) om stoffen vanuit het
RER te vervoeren naar het Golgi-systeem via een blaasje.
Ribosomen x x Bolletjes, op het RER of vrij in het cytoplasma, die eiwitten maken
(=eiwitsynthese)
Golgi-systeem x x Opeengestapelde platte membranen die eiwitten bewerken tot hun
uiteindelijke vorm, als ze de eiwitten;
- afgeven buiten de cel (=exocytose),
- afgeven binnen de cel, zoals lysosomen
Lysosoom x x Blaasje dat enzymen bevat, die helpen bij het verteren van
voedingsstoffen in de cel.
Mitochondriën x x Bolvormig organel met dubbel membraan. Functioneert als
energiecentrales binnen de cel. Ze maken energie vrij met behulp
van zuurstof (=verbranding). Energie wordt tijdelijk opgeslagen in
ATP-moleculen.
Twee soorten microscopen;
● Licht microscoop (400x);
- Er valt licht door het preparaat heen
- Vergroting = oculair x objectief
● Elektronen microscoop
- Werkt met elektronen
- TEM (2500x) = door preparaat heen → geen diepte
- SEM (2200x) = terugkaatsing elektronen → wel diepte (3D)
4
,§4 celorganellen
Zie de begrippen; endoplasmatisch reticulum (ER) , ribosomen, golgi-systeem, lysosoom en
mitochondriën.
Stappenplan van het produceren van eiwitmoleculen (eiwitsynthese);
1. Celkern geeft opdracht aan de ribosomen.
2. Ribosomen maken onafgemaakte eiwitten.
3. Via afsnoering (blaasjes maken) gaat het eiwit via het RER of GER in een blaasje
naar het golgi-systeem.
4. Het golgi-systeem geeft het eiwit zijn uiteindelijke vorm.
5. Dan heb je een blaasje met eiwitten die;
- Of de cel verlaat (exocytose)
- Of in de cel blijft , dat heet dan een lysosoom met enzymen.
Plantaardige cellen bevatten bladgroenkorrels. Tijdens de fotosynthese zetten
bladgroenkorrels lichtenergie van de zon om in glucose.
5
,§5 transport door membranen
Permeabel = volledig doorlaatbaar voor alle stoffen.
Semi-Permeabel = alleen watertransport door membraan, dus geen opgeloste stoffen.
Concentratie = geeft de hoeveelheid opgeloste stof in bepaalde hoeveelheid oplossing aan.
Concentratieverschil is de drijvende kracht voor de volgende processen:
1. Diffusie
2. Osmose
↓
1. Diffusie
= Verplaatsing van een stof van een plaats met hoge concentratie naar een plaats
met lage concentratie van die stof.
● Diffusiesnelheid is sneller wanneer;
- ↑ Concentratieverschil
- ↑ Temperatuur
- Oplos medium
2. Osmose
= Diffusie van water door een selectief permeabel membraan.
● osmotische waarde = aantal deeltjes in een oplossing.
- hoge osmotische waarde → veel opgeloste stoffen.
- lage osmotische waarde → weinig opgeloste stoffen.
Overeenkomst;
Beide processen worden veroorzaakt door een concentratieverschil van een bepaalde stof.
Verschillen;
- Diffusie; opgeloste stof verplaatst van hoge naar lage concentratie
- Osmose; diffusie van water; van lage osmotische waarde naar hoge osmotische
waarde, oftewel van hoge water concentratie naar een lage water concentratie.
Netto verplaatsing water;
- van lage osmotische waarde naar een hoge osmotische waarde.
- van een hoge concentratie naar een lage concentratie.
6
,Osmose bij dierlijke cellen ;
- Omgeving heeft een lagere osmotische waarde dan in de cel → hypotoon.
- De osmotische waarde is gelijk → isotoon.
- De omgeving heeft een hogere osmotische waarde dan in de cel → hypertoon.
7
,Osmose bij plantaardige cel;
- Omgeving heeft een lagere osmotische waarde dan in de cel
→ hypotoon / turgor.
- De osmotische waarde is gelijk
→ isotoon.
- De omgeving heeft een hogere osmotische waarde dan in de cel →
hypertoon / plasmolyse.
8
,Membraantransport;
● Passief transport
- Het kost geen energie.
- Het gaat met het concentratieverval mee van hoog naar laag.
- Bijvoorbeeld; osmose en diffusie.
1. Door het membraan heen; vet oplosbare, kleine en ongeladen deeltjes
(O2 en CO2)
2. Door porie-eiwitten = transport van water (aquaporine en ionen)
3. Door transporteiwitten = veranderen van vorm specifiek bepaalde
stof
● Actief transport
- Het kost energie.
- Het gaat meestal tegen het concentratieverval in ( laag naar hoog ).
4. Het kan via transporteiwitten.
5. Het kan via blaasjes:
- exocytose = afsnoering van stoffen door stoffen af te geven
(secretie)
- endocytose = afsnoering van stoffen, door stoffen op te
nemen
- fagocytose = opnemen van voedsel via blaasjes,
voedselvacuole
9
, HOOFDSTUK 2
§1 ongeslachtelijke voortplanting
= uit een ouder komen dochtercellen met hetzelfde DNA.
- De nakomelingen zijn identiek aan ouders.
- Het vindt plaats via normale celdeling (mitose).
- De natuurlijke manier = bacteriën, poliepen en uitlopers.
- De kunstmatige manier = klonen.
Geslachtelijke voortplanting = uit twee ouders, waarbij geslachtscellen met elkaar fuseren.
- Nakomeling eigenschappen van beide ouders.
- Het vindt plaats via meiose.
Celdeling = proces waarbij uit een moeder cel, twee dochtercellen ontstaan die identiek zijn
aan elkaar.
De celdeling bestaat uit twee periodes:
- M-fase = periode van kerndeling (mitose) en celdeling.
- Interfase = periode tussen de celdelingen in.
Celcyclus;
1. G1-fase
- De cel groeit 20%
- De enzymen die nodig zijn voor de replicatie van DNA (S-fase) worden aangemaakt.
- Deze fase duurt gemiddeld 8 uur.
2. S-fase
- DNA wordt verdubbeld.
- De chromosomen bestaan aan het eind van deze
fase uit 2 chromatiden
- Deze fase duurt gemiddeld 8 uur.
3. G2-fase
- De cel groeit verder
- De enzymen die nodig zijn voor de mitose
worden aangemaakt
- Organellen worden bijgemaakt.
- Deze fase duurt gemiddeld 3 uur.
4. M-fase
- Er vindt kerndeling plaats.
- Vlak voor de anafase en na de celdeling is er een
controle
- Deze fase duurt gemiddeld 1 uur.
5. G0-fase
- De cellen kunnen opnieuw delen of in de rust gaan en eventueel specialiseren.
- De meeste gespecialiseerde cellen kunnen opnieuw vanuit de G0-fase naar de G1-
fase en zo weefsel herstellen (bijv. levercellen). Dit kan niet bij bijvoorbeeld
zenuwcellen en rode bloedlichaampjes).
10
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller laurastuvia123. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.40. You're not tied to anything after your purchase.