100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Wetenschapsfilosofie van de sociale wetenschappen (SOBA304A) $7.28   Add to cart

Summary

Samenvatting Wetenschapsfilosofie van de sociale wetenschappen (SOBA304A)

3 reviews
 106 views  13 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van de colleges, de leerteksten uit het boek en de leesstof/teksten van Nestor.

Last document update: 4 year ago

Preview 4 out of 36  pages

  • Unknown
  • June 17, 2020
  • June 27, 2020
  • 36
  • 2019/2020
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: jediaeljones • 4 year ago

review-writer-avatar

By: alageweg • 4 year ago

review-writer-avatar

By: emmahoek • 4 year ago

avatar-seller
Wetenschapsfilosofie van de sociale wetenschappen

We proberen vaak gedrag van mensen te verklaren door middel van de oorzaak/reden van dat gedrag. Er is een
verschil tussen oorzakelijk verklaren (verklaren door een oorzaak te noemen), intentioneel verklaren (verklaren door een
motief/intentie/bedoelingen te noemen) en functioneel verklaren (verklaren door in te gaan op functies).


Voorbeelden
Intentionele verklaring I bought the product because I wanted to.
Causale verklaring Maria opens the window, because of an incentive produced by her motoric nerve system.
Functionele verklaring Plants grow toward light, because this increases the amount of sunlight they receive in this way.


Een probleem met het voorbeeld van de functionele verklaring hierboven is dat het lijkt alsof planten bewust naar
het licht groeien. Daarentegen gaan we ervan uit dat planten geen bewustzijn hebben. De intentionele verklaring
Plants grow toward sunlight, because they choose to do so klinkt daardoor heel raar.
De functionele verklaring uit het voorbeeld verklaart het waarom (de functie), maar niet het hoe. Bij deze
verklaring gaat het beoogde effect vooraf aan de oorzaak. Toch is dit een geaccepteerde verklaring in de biologie.
Bij biologen is de verklaring altijd een functionele verklaring, omdat de theorie van de evolutie er achter zit.
Bovendien kunnen we deze verklaring gewoon omdraaien. De verklaring Plants with this property happened
to increase their chances of being selected and reproduced, due to which the property came to dominate lijkt causaal, maar
de oorzaak gaat nog steeds aan het effect vooraf. Dit is dus een functionele verklaring.
Er bestaat wel een diepere causale verklaring: Plants grow toward sunlight, as an effect of their growth-enzymes
in the peripheral stem cells being less active under the influence of light. Deze causale verklaring vertelt het ‘hoe’. Er
kunnen voor een fenomeen dus zowel functionele als causale verklaringen gegeven worden.
De strekking is dat oorzaak en reden dus twee heel verschillende zaken zijn. Een van de meest irritante
problemen in de filosofie van de sociale wetenschappen is het begrijpen van causale verklaringen van menselijk
gedrag. Vaak worden redenen (menselijke overtuigingen of verlangens) aangeroepen als oorzaken van gedrag.

Aggregatieniveaus: Levels van verklaringen
Eén molecuul water is niet nat. Water wordt pas nat als er zes moleculen opeengestapeld worden. Dus 'natheid'
is een eigenschap die naar voren komt vanaf een bepaald aggregatieniveau. Aggregeren is het stapelen van
eigenschappen, waardoor een nieuwe eigenschap emergeert. Emergente eigenschappen zijn eigenschappen die
voortkomen uit een lager aggregatieniveau en die optreden als er zoveel zijn samengevoegd dat er een nieuw
aggregatieniveau ontstaat. Er is pas echt sprake van aggregatie als er zoveel opeengestapeld is dat er een nieuwe
eigenschap verschijnt. Dit is van belang voor de sociologie, omdat de sociologie een vakgebied is met vele
karaktereigenschappen die kunnen emergeren.
Het hoogste aggregatieniveau is die van de maatschappij (groepen mensen die met elkaar samenleven op een
georganiseerde manier). Die maatschappij bestaat uit individuen. Er is een causale feedbackloop tussen het niveau van
een enkel individu naar de groep en terug van de groep naar het individu. Een individu bestaat weer uit organen.
Organen bestaan weer uit cellen. Cellen bestaan weer uit organellen, die zijn opgebouwd uit eiwitten. Die eiwitten
bestaan weer uit moleculen. Moleculen bestaan weer uit atomen, die weer uit
subanatomische deeltjes bestaat. Een politieke partij, bijvoorbeeld, kan je op deze
manier zien als een grote verzameling van subanatomische deeltjes. De stoffen leven zelf
niet, maar als ze op een bepaalde manier gestapeld en geordend worden tot
bijvoorbeeld een cel, dan gaat het leven. Het leven is dus zelf een emergente eigenschap.
De scheikunde en natuurkunde verklaar eigenlijk alleen causaal. Biologen
verklaren causaal en functioneel. De psychologie houdt zich bezig met individuen. Ze
verklaren op causaal, intentioneel en functioneel niveau. Het aggregatieniveau van
groepen is het vakgebied van de sociologie.

Deductie, Inductie, Reductie
Deductie is redeneren vanuit een of meer uitspraken om tot een logisch (via een inferentiepatroon/redeneerpatroon)
bepaalde conclusie te komen. Bij inductie wordt er op grond van een aantal waarnemingen gegenereerd tot een
algemene regel, zoals een natuurwet. De conclusie die bij inductie wordt getrokken wordt niet getrokken met
noodzakelijkheid. Het kan zijn dat je veel witte zwanen tegenkomt, maar toch een keer een zwarte. Op basis van
de observaties is het redelijk om te concluderen dat alle zwanen wit zijn, maar de conclusie staat niet onomstotelijk
vast. De conclusies van deductie staan altijd wel onomstotelijk vast, op voorwaarde de premissen waar zijn.

1

, Deductie: Inductie:
All swans are white Here’s a white swan
This is a swan There’s a white swan
There’s yet another
This swan is white. All swans are white


Reductie is een vorm van deductie, in het geval dat één van de premissen ontbreekt. Reductie is een soort
achterwaartse deductie: met een soort van terugwerkende kracht zoek je uit welke verklaring nodig is voor de
conclusie. Dus stel, je hebt een bepaalde wetmatigheid L. Dan heb je om L te verklaren een theorie T nodig. Dus
je zoekt T om je conclusie geldig te maken en het bestaan van de wetmatigheid te verklaren. We laten dan zien
dat de wet, die we al hadden, afleidbaar is uit de theorie.
Reductie van een wetmatigheid naar een meer omvattende theorie leidt tot unificatie van onze kennis.
Bij unificatie heb je steeds minder informatie van buitenaf nodig om een coherent verhaal te vertellen over hoe
de wereld werkt. Met minder principes kunnen we meer fenomenen verklaren. Sommige natuurkundigen hopen
alle kennis te generaliseren naar het laagste (micro) niveau. Een soort theorie van ‘ALLES’ (Theory of Everything; TOE).
Bij Sociologie in Groningen wordt veel gebruik gemaakt van microreductie. Microreductie is een speciaal
geval van reductie. Bij microredutie wordt een verschijnsel gegeven op een hoog aggregatieniveau en willen iets
verklaren vanuit een lager individueel niveau. We doen dit op basis van Coleman’s Boat en methodologisch
individualisme. Methodologisch individualisme is een onderzoeksmethode waarbij de analyse van het collectief
handelen is gebaseerd op een analyse van de gedragingen van de individuen waaruit de collectiviteit ontstaat. Om
macroverschijnselen te verklaren gebruiken we dus het gedrag van individuen op microniveau.

Drogredenen in het reductionisme-holisme debat
Een drogredenering (fallacy) is een verkeerde redenering. Holisten zijn tegen microreductie, aangezien er
uitgegaan wordt individuen en daarmee praat over individuen die niet door de sociale context worden verklaard.
Holisten zijn bang dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de context. Daarmee is er een
reductionisme-holisme debat. Reductionisten stellen dat er te weinig inzichten is in het sociale mechanisme als je
niet begrijpt hoe individuen handelen. Het argument van microreductionisten is dat er wordt gekeken naar de
manier waarop we de wereld kunnen begrijpen (epistemologie) uit uitspraken van hoe de wereld is (ontologie).
Dit is echter een denkfout (het argument wordt te snel gegeven), aangezien je niet direct kan afleiden vanuit wat
je waarneemt hoe de wereld is. Er wordt dan te snel een conclusie getrokken. Stel, het sociale bestaat uit
individuen, dus de beste sociologische verklaringen bestaan uit individuen. Het is goed mogelijk dat een
sociologische verklaring in termen van individuen een goede verklaring is. Echter, het volgt niet enkel en slechts
uit het voorgaande, dus dit is een drogreden.

Causale verklaringen van gedrag (Salmon, 2003)
Of en in welke zin redenen oorzaken zijn, is een oud filosofisch probleem dat diepe meningsverschillen over de
aard van oorzakelijk verband blootlegt. Naturalisten, zoals John Stuart Mill (1874), beschrijven gebeurtenissen als
oorzakelijk verband wanneer er een regelmatig verband bestaat tussen deze gebeurtenissen. Empirische
observatie en historische studies ondersteunen volgens Mill het bestaan van regelmatige verbindingen tussen
individuele redenen (overtuigingen en verlangens) en gedrag. Voor Mill begint de logica van de
menswetenschappen met deze low-level regularities. In de volgende fase verbinden aanvullende regelmatigheden
verschillende soorten menselijk karakter met specifieke gedragspatronen. Uiteindelijk bepalen de
regelmatigheden hoe de menselijke geest de ervaring organiseert. Ook Durkheim (1897) accepteert de
oorzakelijke kracht van individuele redenen, maar benadrukt dat niet al het menselijk gedrag vatbaar is voor deze
vorm van verklaring. Sociale feiten (social facts) vereisen ook sociale oorzaken (social causes). Sociale oorzaken
zijn mechanismen die eerder op sociaal dan op individueel niveau opereren. Hoewel Durkheim werkte om de
mechanismen van sociale veroorzaking te identificeren was hij van mening dat de verklarende kracht van sociale
oorzaken onafhankelijk was van een dergelijk begrip. Bij gebrek aan plausibele mechanismen verwees hij naar een
'collectieve impuls' die niet slechts een samenvatting was van verschillende individuele bedoelingen.
Interpretivisten benadrukken dat de relatie tussen redenen en gedrag niet causaal is: het logische
verband tussen intenties en gedrag is een 'kwestie van rede' dat anders is dan elke 'feitelijke kwestie'. Het
toeschrijven van redenen als oorzaken van menselijk gedrag houdt een categoriefout in (Collingwood).
Interpretivisten en naturalisten zijn het erover eens dat de zorg van de sociale wetenschappen het
menselijk handelen is (in plaats van fysiologische processen). Collingwood karakteriseert menselijk handelen als
gebeurtenissen waarvan de volledige beschrijving een verwijzing naar de gedachte van een agent vereist; Mill was
bezorgd over het uitleggen van gedrag dat voortkwam uit de overtuigingen en verlangens van agenten.

2

,De karakteristieken van menselijk gedrag door Mill en Collingwood zijn echter niet nauwkeurig. Ze richten zich
allebei op bewust uitgevoerde acties, terwijl deze eigenlijk een relatief klein deel uitmaken van wat we normaal
gesproken menselijke acties noemen. Een groot deel van ons sociale leven is automatisch. Ondanks het grote
belang ervan vormt bewust gedrag een relatief klein onderdeel van de menselijke activiteit. Het lijkt er dus op dat
een theorie over de verklaring van menselijk gedrag niet beperkt moet zijn tot bewust gedrag.
Het kan ook gaan over vrijwillige acties (acties die de agent had kunnen weigeren). Daarentegen is het vreemd
om sociaal gedrag te karakteriseren als vrijwillig, terwijl de meeste mensen zich niet bewust zijn en zich er nooit
van bewust waren dat ze zich bezighouden met het gedrag. Een andere reden om ons niet te beperken tot de
studie van vrijwillig gedrag is dat gedwongen gedrag een legitieme zorg is van de sociale wetenschappen.
Hedendaagse interpretivisten hebben voorgesteld om het relevante gedrag te typeren als zinvol in de zin
van door regels bestuurd. Naar aanleiding van Wittgensteins analyse van taalgedrag als regelgestuurd, breidt
Winch (1958) het begrip regels uit tot ‘sociale instellingen, gebruiken, conventies en dergelijke, evenals wetten en
voorschriften’. Net zoals taalactiviteit zowel wordt gevormd als gereguleerd door de regels van de grammatica,
wordt volgens Winch al het andere sociale gedrag gevormd en gereguleerd door sociale regels. Dit idee van een
sociale regel lijkt breed genoeg om verschillende soorten gedrag te omvatten die sociale wetenschappers willen
verklaren. Deze categorisering is acceptabel voor zowel naturalisten als interpretivisten. Belangrijke kenmerken
van regelgestuurd gedrag zijn onder meer: (1) Er zijn correcte en onjuiste manieren om dingen te doen volgens de
bestaande regels; (2) leden van een samenleving onderhandelen vaak en wijzigen de regels van die samenleving;
(3) Regels - in tegenstelling tot natuurwetten - kunnen worden overtreden; en (4) Regels koppelen redenen niet
aan acties op dezelfde manier als natuurwetten terloops gerelateerde gebeurtenissen koppelen.

Zelfs als we het eens zijn met de bewering van de interpretivisten dat het verband tussen de redenen van een
persoon en haar gedrag niet oorzakelijk is, kunnen we nog steeds de oorzakelijke aspecten van zinvol gedrag
onderzoeken. Het is bijvoorbeeld legitiem om te proberen causale verklaringen te vinden waarom bepaalde regels
worden aangenomen, of waarom regels in de loop van de tijd veranderen, of waarom sommige regels wijdverbreid
of buitengewoon stabiel zijn. Dergelijke verklaringen hoeven geen reden te zijn, maar zijn cruciaal om menselijk
gedrag te begrijpen. Salmon onderzoekt drie verschillende pogingen om dit probleem aan te pakken:
1. Historische taalkunde. Alle levende talen veranderen constant. De verklaringen van fonetische verandering
kunnen naturalistische causale verklaringen worden genoemd. Deze verklaringen zijn niet-reductionistisch:
het wordt niet herleid tot geluidspatronen. We moeten op zijn minst impliciet volhouden dat de betekenis
van een woord stabiel blijft wanneer we constateren dat er een verandering in de uitspraak heeft
plaatsgevonden. Hoewel taalkundige innovaties onvoorspelbaar kunnen zijn volgen veranderingen, zodra ze
in een taal zijn geïntroduceerd, regelmatige patronen. Terwijl historisch taalkundigen erkennen dat redenen
een rol spelen bij taalverandering, roepen hun eigen causale verklaringen van taalverandering geen redenen
op. Een grote en belangrijke verklaring van menselijk gedrag is dus onweerlegbaar oorzakelijk, terwijl het niet
relevant is voor het debat over de vraag of redenen oorzaken kunnen zijn.
2. Antropologie. Sperber (1985) gelooft dat een wetenschappelijke antropologie kan worden ontwikkeld zonder
de overtuigingen en verlangens van individuen te interpreteren. Hij identificeert overtuigingen met mentale
representaties en die representaties zijn hersentoestanden/processen. Sperber onderscheidt daarbij privé-
overtuigingen (die nooit mogen worden overgedragen aan een andere persoon) van openbare vertegenwoordigingen
(algemeen gedeelde, openbare soorten dingen). Het is de verspreiding van (openbare) overtuigingen in plaats van hun
inhoud die causaal moet worden verklaard. Twee belangrijke bronnen van overtuigingen zijn percepties en
communicatie. Alle overtuigingen zijn afhankelijk van communicatie in de mate dat ze de concepten
verwerven die nodig zijn om waarnemingen te karakteriseren. Maar sommige overtuigingen, die Sperber
'intuïtief' noemt, zijn voor hun verspreiding afhankelijk van een grote verscheidenheid aan perceptuele
ervaringen en kunnen convergente communicatieve ervaringen zijn. Deze overtuigingen zijn grotendeels
onbewust verworven en vormen de basis van ons gezond verstand en ons vermogen om met elkaar te
communiceren. Volgens Sperber sturen deze wijdverbreide representaties veel van ons gedrag.
Sperber doet een aantal voorstellen hoe causale verklaringen kunnen worden geconstrueerd. Stap
1 is aantonen dat de representaties zelf fysieke objecten zijn: culturele representaties zijn gesproken en
geschreven zinnen, uitvoeringen, schilderijen, gebouwen, etc.; privé mentale representaties zijn
configuraties van de hersenen en daarmee fysieke objecten. Stap 2 is het geven van een naturalistisch verslag
van de mechanismen die privé mentale representaties omzetten in culturele representaties. Sperber
verwerpt de natuurlijke selectietheorie van Darwin en het "beïnvloedingsmodel" van de overdracht van
culturele items (het verschijnen van nieuwe culturele ideeën als resultaat van input uit verschillende bronnen met verschillende
mate van invloed op het item). Zijn eigen mening is dat representaties zichzelf transformeren als gevolg van een


3

, constructief cognitief proces met mechanisme "aantrekkingskracht": de omgeving levert de inputs aan
individuen en de mentale organisatie van de individuen bepaalt op basis van affectieve en cognitieve
processen welke inputs worden verwerkt, hoe ze worden verwerkt en hoe ze gedrag beïnvloeden.
3. Evolutionaire psychologie. Evolutionaire psychologen zijn van mening dat zoals evolutionaire druk het
menselijk lichaam heeft gevormd, het zo ook de menselijke geest heeft gevormd. Verschillende componenten
van de geest ("modules") zijn gevormd voor speciale maar breed gedefinieerde taken, zoals het gebruik van
taal. Evolutionaire psychologen willen uitleggen hoe mensen cultureel divers kunnen zijn, ondanks dat ze erg
op elkaar lijken qua psychologische samenstelling. Ze doen dit door te wijzen op het belang van
omgevingsfactoren. Gedrag wordt gevormd door zowel de psychologie van individuen als de omgeving. Geen
van deze factoren is immuun voor verandering. Veranderende omgevingen kunnen het gedrag veranderen.

Salmon heeft dus het over holistische verschijnselen/collectieve verschijnselen. Het gaat over het gebruik van
verklaringen voor menselijk groepsgedrag die niet om redenen of intenties van individuen gaan; verklaringen die
geen gebruik maken van micro-reductie. Het explanandum en de explanans zijn dus beiden op groepsniveau.
Salmon beweert dat dit soms een goed idee kan zijn; ze beweert dus niet dat microreductie slecht is. Het is alleen
heel vaak goed mogelijk om een holistische verklaring te geven voor verschijnselen.
Ondanks dat de grond van deze veranderingen die we kunnen waarnemen in groepsgedrag, bijvoorbeeld
veranderingen in taal, zitten in de bedoelingen en intenties van individuen, zegt Salmon dat deze niet nodig zijn
voor de verklaringen van de fenomenen. Salmon kiest hierbij altijd voor causale verklaringen.

Verklaring door reductie: typen reductie in de natuurkunde en sociologie
Collectieve/publieke goederen zijn voorwerpen of diensten die niet via de markt te verkopen vallen. Ze zijn niet
deelbaar, er een probleem is van free-riding en het collectief is eigenaar. De wet van Olsen stelt dat hoe groter
het collectief, hoe kleiner de kans om een publiek goed te realiseren. We gaan kijken of de wet van Olsen afleidbaar
is vanuit een lager aggregatie niveau dan het collectief: individuen.
Als dit het geval is, dan is er sprake van microreductie. We hadden namelijk al een wet en een conclusie.
Nu gaan we kijken of de conclusie afleidbaar is uit een theorie over individuen. De theorie die we gebruiken is de
theorie van individuele utility maximisation. Individuen wegen de voordelen van het meedoen of het niet meedoen
(free-riding) met elkaar af. Voordelen van meedoen (en belasting betalen) is dat een collectief goed tot stand
komt. Niet meedoen kost minder en er bestaat een kans dat het collectieve goed nog steeds tot stand komt
doordat anderen wel meedoen. Individuen zijn dus eigenlijk nut-maximilizers.

De rationaliteitshypothese stelt dat subjecten participeren met het tot stand brengen van een collectief goed als,
en slechts als (iff), dit in de ogen van de personen die de keuze moeten maken een hoger individueel nut geeft
dan niet meedoen. Rationaliteit in de economie is dat je je middelen in zo’n wijze rangschikt dat je het meeste
eruit haalt voor het eigen nut.
Er zijn aanvullende, idealiserende hypothesen die noodzakelijk zijn voor het doen slagen van de
microreductie. Als de hypothesen niet waar zijn, dan is de microreductie mislukt. Deze zijn allemaal vanuit het
oogpunt van de deelnemer, vanuit de waarneming (perceived) van het individu. De eerste stelt dat een groeiende
grootte van de groep niet uitmaakt voor het nut, de opportuniteitskosten veranderen niet, maar er is een afname
van de kans op de realisatie van het collectieve goed. Een andere hulphypothese stelt dat de waargenomen
(perceived) waarschijnlijkheid van het tot stand brengen van het publieke goed is niet onderhevig van de groep
mensen die al meedoet.
De eerste afleidende individuele wet, vanuit de hulphyothese, stelt dat de reden om te participeren of
niet te participeren vanwege groepsgrootte individueel bepaald is. Er is nog een extra aanvullende hypothese,
namelijk dat als er verschillende relevante groepen zijn, dan moet het gemiddelde en de variantie van de groepen
die veranderen van keuze over alle groepen gelijk zijn. Als we deze hulphypothese mogen accepteren, kunnen we
een conclusie aggregeren over een collectieve wet: hoe groter de groep, des te kleiner is de participatiegraad.
Participatiegraad is een emergent fenomeen. Dan kunnen we een causale hypothese maken. Deze hypothese
transformeert de collectieve wet: hoe lager de participatiegraad hoe kleiner de kans dat het collectieve goed wordt
gerealiseerd. Hieruit kan dan Olson’s wet afgeleid worden: hoe groter het collectief, hoe kleiner de kans dat het
publieke goed tot stand komt.
Als je het zo aanpakt, kan je laten zien dat vanuit de rationele keuzetheorie de wet van Olson onttrokken
kan worden, gebruikmakend van extra, aanvullende hypothesen. Door microreductie wordt Olson's wet nu
verklaard door de hypothese dat mensen de beloning van deelname aan het realiseren van een openbaar goed
beoordelen in verhouding tot de beloning van free riding, wat op zijn beurt wordt verklaard door de theorie van


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annaharbers. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.28. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

82191 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.28  13x  sold
  • (3)
  Add to cart