Hoofdstuk I
Vermogensrechten
1.1 Inleiding
Burgerlijk recht = personen- en familierecht | vermogensrecht
Vermogensrecht (in objectieve zin) wordt gevormd door de regels die betrekking hebben op de (subjectieve)
vermogensrechten.
Vermogensrecht = ‘Rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe
strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het
vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten.’ (art. 3:6)
1.1.1. Goed, zaak, registergoed
Vermogen = ‘goederen’ = alle zaken en alle vermogensrechten
Zaken = zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2)
Registergoederen = goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in daartoe bestemde openbare
registers noodzakelijk is (art. 3:10). Alle onroerende zaken (art. 3:89), sommige roerende zaken (bv. een in het
scheepsregister te boek gesteld schip) en sommige vermogensrechten (bv. erfpacht) zijn registergoederen.
1.2. Eigendom en vorderingsrecht
Grondvormen vermogensrecht = eigendom en vorderingsrecht.
Een confrontatie van eigendom en vorderingsrecht brengt de belangrijkste breuklijnen van het vermogensrecht aan
het licht.
1.2.1. Absolute en relatieve rechten
Vorderingsrecht = is relatief. Het is een rechtsbetrekking tussen twee bepaalde personen: schuldeiser en
schuldenaar. De schuldeiser kan zijn vorderingsrecht slechts geldend maken jegens de
schuldenaar en niet tegen iemand anders.
Eigendom = is een absoluut recht. Het kan worden gehandhaafd jegens iedereen. In het
eigendomsrecht staat de eigenaar tegenover de rest van de wereld.
- Eigendom is een exclusief recht: de eigenaar behoeft niet te dulden dat een ander van
de zaak gebruik maakt.
- Eigendom heeft ‘gevolg’ (droit de suite). Het eigendomsrecht blijft op de zaak rusten,
ook al raakt zij in andere handen. (Met behulp van een eigendomsvordering
(revindicatie) kan je je eigendom ‘vervolgen’)
1.2.2. Zakelijke en persoonlijke rechten
Zakelijk recht = een recht op een zaak (een stoffelijk object; art. 3:2) ( eigendomsrecht)
Persoonlijk recht = een aanspraak jegens een bepaald persoon ( vorderingsrecht)
Zakelijke rechten zijn onderworpen aan twee beginselen:
Het individualiseringsprincipe
Het eenheidsbeginsel
1.2.3. Individualisering
Eigendom van uitsluitend naar soort en hoeveelheid bepaalde zaken is niet mogelijk.
Vb.: Kan A eigenaar zijn van twee fietsen?
- Ja: hij is zeker eigenaar van de twee fietsen die aan hem zijn verkocht en geleverd
1
, - En nee: hij kan geen eigenaar zijn van twee fietsen zonder dat op enigerlei wijze valt uit te maken op welke
fietsen zijn eigendomsrecht betrekking heeft.
Verschil met een persoonlijk recht: als A bij leverancier B twee fietsen besteld, verkrijgt A een vorderingsrecht met
betrekking tot twee fietsen, ook zonder dat vaststaat om welke exemplaren het gaat.
1.2.4 Eenheidsbeginsel
Wat door de mens functioneel een eenheid vormt, wordt ook door het recht als eenheid gezien en dit brengt mee dat
de afzonderlijke delen goederenrechtelijk gezien één lot treft.
‘Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen.’ (art. 5:3)
Het eenheidsbeginsel is beperkt tot zakelijke rechten. Persoonlijke rechten met betrekking tot een bestanddeel van
een zaak die aan een ander toebehoort zijn wel mogelijk.
1. Al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, is bestanddeel van die zaak.
2. Een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, wordt bestanddeel van de
hoofdzaak.
(art. 3:4)
vb. Verkeersopvatting wat betreft een bedrijfsgebouw: het gaat erom of het gebouw uit een oogpunt van geschiktheid
als bedrijfsgebouw bij het ontbreken van die apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd.
1.2.5 Beperkte rechten
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1). Uit de volheid van zijn
recht kan de eigenaar bepaalde bevoegdheden afsplitsen en verlenen aan een ander. In dat geval ontstaat een beperkt
recht (art. 3:8).
‘Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het beperkte recht is verzwaard.’
-Bij vestiging beperkte rechten kan de eigenaar slechts kiezen uit de in de wet limitatief opgesomde typen:
Gebruiksrechten, die de beperkt gerechtigde bepaalde bevoegdheden tot gebruik geven (bv. erfpacht en
vruchtgebruik)
En zekerheidsrechten, die ertoe strekken de rechthebbende meer zekerheid te verlenen bij het verhaal van
zijn vorderingsrecht (bv. het recht op hypotheek)
-Een andere onderscheiding houdt verband met het voorwerp van de beperkte rechten:
Kan het beperkte recht uitsluitend worden gevestigd op een zaak (bv. erfpacht) wettelijke regeling te
vinden in Boek 5 (Zakelijke rechten).
Kan het beperkte recht niet alleen worden gevestigd op een zaak, maar ook op een vermogensrecht (bv.
vruchtgebruik en hypotheek) wettelijke regeling te vinden in Boek 3 (Vermogensrecht in het algemeen).
Beperkt recht = steeds een absoluut recht en meestal tevens een zakelijk recht.
1.2.6 Prioriteit van het oudste beperkte recht en gelijkwaardigheid van vorderingsrechten
Botsing van twee beperkte rechten
Wanneer twee beperkte rechten met elkaar in conflict komen, geldt de regel: het oudere beperkte recht gaat vóór
(prioriteit). (bv: vruchtgebruik en hypotheekrecht)
Botsing van de vorderingsrechten
- Het gehele vermogen van de schuldenaar staat in voor zijn schulden (art. 3:276).
- Schuldeisers worden uit de opbrengst hiervan voldaan naar evenredigheid van ieders vordering (art. 3:277)
vorderingsrechten zijn gelijkwaardig ongeacht de volgorde waarin zij zijn ontstaan.
(Dit is de hoofdregel, de gelijkwaardigheid wordt soms doorbroken door een ‘door de wet erkende reden van
voorrang’ (art. 3:277))
1.2.7 Vermogensrechten in het faillissement
2
,In geval van faillissement wordt het vermogen van de failliet te gelde gemaakt om uit de opbrengst de gezamenlijke
schuldeisers zoveel mogelijk te voldoen. Hiertoe melden zij hun vordering aan bij de faillissementscurator, die de
opbrengst van het te gelde gemaakte vermogen, na aftrek van de kosten, onder hen verdeelt.
1.2.8 Vervagende grenzen
De voorafgaande onderscheidingen vormen geen ondoordringbare scheidsmuur die het bestaan van
overgangsvormen onmogelijk maakt. Integendeel: het BW kent allerlei rechtsfiguren waarbij de hier getrokken
grenzen vervloeien. Een aantal voorbeelden:
1.2.9 Relativering van een absoluut recht; ‘roerend goed heeft geen gevolg’
A is eigenaar van een boek dat hij heeft uitgeleend aan B. B verkoopt en levert dit boek aan C, die meende en mocht menen dat hij
van een eigenaar verkreeg.
Kenmerkend voor absoluut recht: werking tegen derden (droit de suite). Het recht volgt de zaak, ook al raakt zij in
andere handen. Eigendom van een roerende zaak is echter in zoverre ‘relatief’ dat het onder omstandigheden ‘gevolg’
mist. “Roerend goed heeft geen gevolg” Wie een roerende zaak kwijtraakt, kan zijn eigendomsrecht soms niet
vervolgen onder een derde die de zaak te goeder trouw verkreeg (art 3:86).
1.2.10 Een relatief recht met absolute trekken
Wanneer een uit een overeenkomst voortvloeiend en voor overgang vatbaar recht in zodanig verband staat met een
aan de schuldeiser toebehorend goed dat bij dat recht slechts belang heeft, zolang hij het goed behoudt, dan gaat het
recht over op degene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt (art. 6:251). Het vorderingsrecht is in dat geval
kwalitatief.
De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is ook kwalitatief verklaart (art. 6:251 lid 2 en 3). Als de
nieuwe eigenaar dit niet aanstaat, kan hij, conform art. 6:251 lid 3, jegens de ander afstand doen van het recht.
1.2.11 Invloed van het prioriteitsbeginsel ten aanzien van vorderingsrechten
A verkoopt op 10 mei een huis aan B. Op 15 mei, zonder dat levering aan B heeft plaatsgevonden, verkoopt A hetzelfde huis
nogmaals, nu aan C. Ook aan C wordt het huis nog niet geleverd. Van de dubbele verkoop is B noch C op de hoogte.
Beide overeenkomsten zijn geldig. Beiden hebben een vorderingsrecht tot levering van het huis. Vorderingsrechten
zijn gelijkwaardig, ongeacht de datum van hun ontstaan. De patstelling dat hiervan het gevolg zou zijn met betrekking
tot de levering van het huis wordt in het BW doorbroken.
‘Vervolgen twee of meer schuldeisers ten aanzien van één goed met elkaar botsende rechten op levering, dan gaat in hun onderlinge
verhouding het oudste recht op levering voor, tenzij uit de wet, uit de aard van hun rechten, of uit de eisen van redelijkheid en
billijkheid anders voortvloeit.’ (art. 3:298)
B krijgt het huis geleverd, A moet aan C een schadevergoeding betalen.
(Als B een beleggingsmaatschappij was geweest die het huis wilde kopen met zicht op winst en als C de huur van zijn
huidige woning al had opgezegd, kan de rechtbank A veroordelen tot levering aan C. Deze beslissing is toelaatbaar met
een beroep op de eisen van redelijkheid en billijkheid. (B kan beter genoegen nemen met een schadevergoeding dan C
die zijn huidige woning al heeft opgegeven).)
Hoofdstuk II
De totstandkoming van obligatoire overeenkomsten
2.1 Inleiding
De obligatoire (verbintenisscheppende) overeenkomst vormt bij uitstek het middel waardoor partijen zelfstandig
onderlinge rechtsbetrekkingen kunnen aanknopen.
Verbintenis = een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee (of meer) personen krachtens welke de één
(schuldenaar, debiteur) tot een bepaalde prestatie is verplicht, terwijl de ander (schuldeiser, crediteur) tot die
prestatie is gerechtigd. Soms volgt het bestaan van een verbintenis rechtstreeks uit de wet.
Naast de obligatoire overeenkomst heb je bijvoorbeeld ook een familierechtelijke overeenkomst en de
bewijsovereenkomst.
3
,2.2 Aanbod en aanvaarding
art. 6:217: ‘Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan’
aanbod = de wilsverklaring waarin een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst is vervat. Dit voorstel dient
duidelijkheid te verschaffen over de belangrijkste verplichtingen die uit de overeenkomst zullen voortvloeien.
Aanvaarding van het aanbod doet vervolgens de overeenkomst tot stand komen.
Verschaft het voorstel om een overeenkomst te sluiten onvoldoende duidelijkheid omtrent de belangrijkst
verplichtingen er is sprake van een uitnodiging tot het doen van een aanbod
Jurisprudentie Hofland/Hennis
Bijkomstige rechten en plichten hoeven niet in het aanbod te zijn vastgelegd. Is daar niet anders overeengekomen,
dan vloeien zij voort uit de wet, gewoonte of eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248). Het aanbod hoeft geen
uitsluitsel te geven over de vraag waar de te verkopen zaak afgeleverd zal worden. Tenzij anders bepaald, is dit de
plaats waar de verkochte zaak zich tijdens het sluiten van de overeenkomst bevond (art. 6:41).
Soms komt ook een overeenkomst tot stand zonder dat kan worden uitgemaakt welke verklaring het aanbod bevat en
welke de aanvaarding.
Aanbod gevolgd door aanvaarding tot stand komen overeenkomst.
Verbindende kracht van de obligatoire overeenkomst brengt mee dat na een tijdige aanvaarding de aanbieder niet
langer op zijn aanbod kan terugkomen en zich eenzijdig aan contractuele gebondenheid kan onttrekken.
Het aanbod schept ten laste van de aanbieder en ten gunste van degene tot wie het is gericht een recht om door
aanvaarding een overeenkomst tot stand te doen komen het aanbod schept een wilsrecht (een recht om door
eenzijdige wilsverklaring een rechtsgevolg in het leven te roepen, hier een overeenkomst).
Het aanbod verliest zijn kracht in de volgende gevallen:
A. Doordat het aanbod wordt verworpen door degene tot wie het is gericht (art. 6:221 lid 2).
B. Door enkel tijdverloop
Termijn niet uitdrukkelijk bepaald geldigheidsduur van het aanbod hangt af van de wijze waarop het aanbod is
gedaan.
- Mondeling aanbod dient dan terstond te worden aanvaard gebeurt dit niet, dan verliest het aanbod zijn
kracht
- Schriftelijk aanbod waarin geen termijn van geldigheid is opgenomen, dan behoudt het aanbod zijn kracht
slechts gedurende de tijd die de wederpartij redelijkerwijs nodig heeft om zich over het aanbod te beraden
en zijn antwoord aan de aanbieder te doen toekomen (art. 6:221 lid 1).
C. Doordat de aanbieder zijn aanbod herroept. De aanbieder kan contractuele gebondenheid voorkomen door zijn
aanbod te herroepen vóórdat de ander het aanbod heeft aanvaard, of althans een mededeling houdende aanvaarding
heeft verzonden (art. 6:219 lid 2).
zie voorbeelden op blz. 14 en 15
2.2.1 Twee afwijkende vormen van het aanbod: het vrijblijvend en het onherroepelijk aanbod
Het uitgangspunt dat het aanbod kan worden herroepen (punt C) wordt in twee richtingen doorbroken.
- Is sprake van een vrijblijvend aanbod, dan kan ook na aanvaarding het aanbod worden herroepen op
voorwaarde dat dit onverwijld (=zonder uitstel) geschiedt (een aanbod met verzwakte werking; zie art. 6:219
lid 2).
- Is daarentegen het aanbod onherroepelijk, dan kan het gedurende de termijn van onherroepelijkheid niet
worden herroepen, ook al is het aanbod nog niet aanvaard (een aanbod met versterkte werking; zie art. 6:219
lid 1)
Onherroepelijkheid van het aanbod doet zich voor in, onder andere, de volgende varianten:
Partijen scheppen langs contractuele weg een onherroepelijk aanbod
(In een tussen A en B gesloten huurovereenkomst komt het volgende beding voor: A (verhuurder) verleent aan B (huurder), die zulks voor zich
aanneemt voor de gehele huurtijd het recht het bovenomschreven winkelpand te kopen voor een soms van € 100 000. Indien B van het hem
verleende recht van koop gebruik wenst te maken zal hij daarvan bij aangetekend schrijven aan A moeten kennis geven, na ontvangst van welke
kennisgeving de koopovereenkomst zal zijn tot stand gekomen)
Uit het aanbod zelf vloeit voort dat het gedurende bepaalde tijd niet kan worden herroepen
4
, (Wijnhandelaar A zendt zijn relatie B een prijscourant waarin verschillende wijnen te koop worden aangeboden. De prijscourant vermeldt in
kleine letter: offertes geldig tot 1-12-2013)
Het herroepen van een aanbod moet worden onderscheiden van het intrekken van een verklaring.
Om haar werking te hebben moet de intrekking de persoon tot wie zij is gericht eerder dan, of gelijktijdig met, de
ingetrokken verklaring bereiken (art. 3:37 lid 5).
2.2.2 Op welk tijdstip komt de overeenkomst tot stand?
Wordt de aanvaarding bij rechtstreeks mondeling of telefonisch contact uitgesproken, dan valt dat moment
(praktisch) samen met het moment waarop de aanbieder de aanvaarding verneemt. Bij een trager werkend
communicatiemiddel (brief, fax, e.d.), rijst het probleem op welk moment van aanvaarding kan worden gesproken.
A heeft B een aanbod gedaan inhoudende een voorstel tot verkoop van een Chinese schaal (…) voor € 4000.
10 juni – B schrijft een brief waarin hij te kennen geeft A’s aanbod te aanvaarden.
12 juni – B’s brief wordt gepost mogelijkheid tot herroepen aanbod vervalt voor A (6:2192)
14 juni – B’s brief wordt bezorgd ten huize van A overeenkomst komt tot stand (3:373 ontvangsttheorie)
16 juni – A leest B’s brief.
Faillissementswet = voor verbintenissen ontstaan na de faillietverklaring is de boedel niet aansprakelijk dan voor
zover deze ten gevolge daarvan is gebaat (art. 24 FW).
2.3 Handelingsonbekwaamheid
De mogelijkheid tot het verrichten van rechtshandelingen wordt slechts geboden aan hem van wie kan worden
verwacht dat hij de daarbij betrokken belangen juist kan taxeren en de draagwijdte van zijn initiatieven kan overzien.
Wie hiertoe niet in staat is, behoort niet zelfstandig aan het rechtsverkeer deel te nemen en dient te worden
bijgestaan door een vertegenwoordiger.
De wet realiseert dit uitgangspunt door onaantastbaar rechtsgevolg te onthouden aan rechtshandelingen verricht
door een handelingsonbekwame.
Handelingsbekwaamheid = kan worden omschreven als de mogelijkheid zelfstandig rechtshandelingen te
verrichten waaraan men zelf onaantastbaar wordt gebonden
Gebondenheid voortvloeiend uit een onrechtmatige daad (geen rechtshandeling) en de mogelijkheid een rechtshandeling te
verrichten in naam van een ander (geen eigen gebondenheid) worden derhalve niet bestreken door het vereiste van
handelingsbekwaamheid
- Wie de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft, tenzij gehuwd of gehuwd geweest, is (in beginsel)
handelingsonbekwaam
- De overigen zijn (in beginsel) handelingsbekwaam
een handelingsonbekwame kan wel als vertegenwoordiger optreden
Enige gevallen waarin de minderjarige zelfstandig volledig geldige rechtshandelingen kan verrichten:
a. Art. 1:234 lid 1
Met toestemming van zijn vader koopt de 17-jarige A een bromfiets bij B.
Tussen A en B is een onaantastbare overeenkomst tot stand gekomen. Een minderjarige is bekwaam in eigen
naam rechtshandelingen te verrichten, mits met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger.
b. Art. 1:234 lid 3
De 17-jarige A studeert aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. A koopt van B tien kilo boetseerklei.
Ook hier is de overeenkomst tussen A en B onaantastbaar. De toestemming wordt verondersteld te zijn verleend,
indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat
minderjarigen van deze leeftijd deze zelfstandig verrichten.
c. Art. 1:235 (handlichting)
De 16-jarige A zet na de dood van zijn vader diens bedrijf voort (verhuur van zomerhuisjes en strandstoelen). Door de
kantonrechter is hem de bevoegdheid tot deze bedrijfsuitoefening verleend (handlichting). A verhuurt aan B een
vakantiebungalow voor de maanden juli en augustus.
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller xxxc. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.31. You're not tied to anything after your purchase.