Macro economische ontwikkelingen en bedrijfsomgeving
Een samenvatting die alle belangrijke aspecten van het boek ''macro-economische ontwikkelingen en bedrijfsomgeving'' bevat. De hoofdstukken 1,2,3,4,5,6,7,8,9,10,11,12 & 13 zijn hierin samengevat.
Welvaart = Het beschikken over schaarse goederen en diensten voor de bevrediging van
behoeften.
Schaarste = Spanning tussen beperkte middelen en oneindige behoeften. (Veel vraag -
weinig aanbod)
Economisch handelen = Het streven naar maximale welvaart met schaarse middelen.
4 niveaus op economisch gebied:
1. Meso- en micro-economie: bestuderen de kenmerken van markten en bedrijfstakken
waarmee ondernemingen te maken hebben, de vraag en het aanbod en
consumentengedrag bij prijsveranderingen.
2. Macro-economie: een analyse van de economie over een heel land.
3. Monetaire economie: het verschijnsel geld en de rol van banken in de economie.
4. Internationale economische betrekkingen: De buitenlandse handel van landen,
internationale kapitaalstromen & monetaire betrekkingen tussen landen.
Bedrijfsomgeving = alle ontwikkelingen in de omgeving van een onderneming die invloed
hebben op de resultaten van een bedrijf.
Direct: marktpartijen van de onderneming op haar in- en verkoopmarkt.
Indirect: werknemers- en werkgeversorganisaties, de overheid en culturele organisaties.
Deze kunnen een grote invloed uitoefenen en zijn weinig beïnvloedbaar. Sociale omgeving is
een grote factor binnen het bedrijf, want het kan werknemers binnen halen of afstoten door
het bedrijfsimago. De technologie kan ook een grote rol spelen. Als deze goed ontwikkeld
kan dat een positief effect hebben voor het bedrijf.
Macro: De conjuncturele ontwikkeling van een land door middel van de wisselkoersen,
demografische ontwikkelingen en belangrijke grondstoffen van een land. Deze zijn
onbeheersbaar, maar kunnen een grote invloed hebben.
Managers proberen veranderingen in de omgeving op te lossen door voorspellingen te doen
en daarop in te spelen met het gebruikte bedrijfsbeleid.
Productie = aantal werknemers x productie per werknemer
BBP = De productie in een heel land (Totale werknemers x arbeidsproductiviteit)
,Hoofdstuk 8 Inflatie
Inflatie = stijging van het algemeen prijsniveau. Geld daalt hierdoor in waarde. Het
tegenovergestelde van inflatie is deflatie en dat zorgt voor een daling van het niveau.
Veel mensen houden de prijsontwikkelingen in de gaten van producten waar ze mee in
verband staan zoals werknemers met de lonen en consumenten met de consumentprijzen.
Het inflatiecijfer is gelijk aan de stijgen van het CPI (consumenenprijsindex)
Oorzaken inflatie:
• Bestedingen die verdergaan dan de productiecapaciteit: er is overbesteding
waardoor er meer vraag is dan aanbod en dan stijgen de prijzen. (Bestedingsinflatie)
• Stijgende invoerprijzen: deze worden doorberekend aan de consument.
(Kosteninflatie)
• Overheidsmaatregelen met betrekking tot accijnzen, btw, huurprijzen en
aardgasprijzen: De overheid oefent invloed uit voor een speciale werking.
• Stijgende winst- en kapitaalkosten, zoals rente en afschrijving (exploitatiekosten
rubriek 4*): Dit zorgt ervoor dat het duurder wordt om te lenen of dat er meer
betaald moet worden waardoor de prijzen zullen stijgen.
• Loon-prijsspiraal & Stijgende loonkosten (exploitatiekosten rubriek 4*): werknemers
willen telkens een compensatie qua lonen voor de toenemende prijzen. Deze worden
weer doorberekend waardoor de prijs stijgt en dan willen de werknemers weer
verhogen. Dit zorgt voor een spiraal.
Gevolgen inflatie:
- Lonen en consumentprijzen stijgen tegelijk = ‘hollende inflatie’;
- Mensen met een vast inkomen (pensioen) inkomen hebben dan nadeel want de prijzen
stijgen maar hun loon niet.
- Aflossingen voor overheid is makkelijker, want de schuld blijft gelijk maar er komt meer
geld binnen (prijsstijging = meer btw/accijns)
- Geldontwaarding debiteurensom: resterende bedragen zijn minder waard.
- Geldontwaarding kapitaal: aflossingen zijn minder waard, dus arbeid wordt vervangen door
kapitaal want de loonkosten blijven stijgen.
- Bevoordeling schuldenaars: reële rente* lager dan nominale rente (calculatie*: nominale
rente minus inflatiepercentage)
- Hoge investeringsrisico’s: hoe ontwikkelen exploitatiekosten zich? En wordt de investering
wel terugverdiend?
- Nadelig voor sparen, want het vermogen kan minder waard worden daarom is beleggen in
vaste activa beter dat toe neemt in waarde.
, Hoofdstuk 7 Economische Relaties
Vier sectoren: gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland hebben allemaal hun aandeel in
het economische proces. In een economische kringloop zitten geldstromen tussen de sector
in een bepaalde periode. De uitgaande geldstromen voor de een zijn de inkomende voor de
ander. Daarom zijn de totale uitgave = de totale inkomsten.
In de economische kringloop staat: links = aanbod (bbp & buitenland), rechts = bestedingen.
Internationale betalingsbalans: X - M
Nationale bestedingen: C + I + O
Saldo lopende rekening = E – M
BBP = C + IV + I + O + X – M
Overschot heft voordelen aangezien ze een stevige concurrentiepositie hebben en wordt
niet overspoeld om de binnenlandse markt. Maar de bestedingen in het land blijven achter
bij het niveau van de productie en dit levert geld op wat in het buitenland wordt
geïnvesteerd. Voor de importerende landen zorgt dit voor tekort lopende rekening en dat
kan leiden tot een afname van de export.
Het consumentvertrouwen en de koopkracht zijn belangrijke factoren voor de consumptie.
Rente en vermogensontwikkelingen spelen een mindere rol. Investeringen zijn afhankelijk
van de afzetverwachtingen, de bezettingsgraad en de winstgevendheid. De
overheidsbestedingen worden bepaald door de overheid alleen. De import & export zijn
afhankelijk van de conjunctuur in het buitenland, de wereldhandel en de
concurrentiepositie.
De bestedingen bepalen de productie (keynesiaanse model). Output gap is het verschil
tussen de productie en de capaciteit. Positief is de bezetting hoog van de productiemiddelen
en zorgt voor economische opleving. Productie/ productiviteit geeft het aantal werknemers.
En het verschil tussen werkgelegenheid en arbeidsaanbod is de werkeloosheid.
Als inflatie stijgt willen beleggers meer rente ontvangen voor het geleende vermogen om de
geldontwaarding tegemoet te komen. De inflatie wordt veroorzaakt door kostenfactoren,
want als die stijgen wordt dat in de prijs doorberekend. Als er dan een hoge bezettingsgraad
is kan de onderneming de prijs verhogen zonder dat de consumenten kunnen uitwijken.
Internationale conjunctuur speelt een grote rol, want bij een opleving kan Nederland de
export sterk verhogen en leidt tot hogere productie. Nederland kan hierop zelf geen invloed
uitoefenen. BBP is de belangrijkste variabele voor de economische groei en dat wordt
gerealiseerd door de bestedingen in de economie. Daarnaast zijn prijzen, lonen en
koopkracht heel belangrijk, want het zegt iets over de concurrentiepositie. Bij een positieve
waarde stijgen de buitenlandse prijzen meer dan de Nederlandse en zal de vraag naar
Nederlandse producten sterk stijgen. Importprijzen zijn een belangrijke oorzaak van inflatie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller s-vzuylen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.96. You're not tied to anything after your purchase.