100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide uitwerking van alle werkgroepopdrachten, inclusief schema's per week en extra uitleg $8.13   Add to cart

Answers

Uitgebreide uitwerking van alle werkgroepopdrachten, inclusief schema's per week en extra uitleg

 49 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Een uitgebreide uitwerking van de werkgroepvragen per week. Ter aanvulling op mijn eigen antwoorden zijn het antwoordenmodel en de uitleg van de docent verwerkt. Voorts is de extra uitleg, die wekelijks tijdens de werkgroep door de docent werd verstrekt, opgenomen in het document. Ook is er voor we...

[Show more]

Preview 4 out of 61  pages

  • June 23, 2020
  • 61
  • 2019/2020
  • Answers
  • Unknown
avatar-seller
Werkgroep 1

Extra uitleg tijdens werkgroep 1:

2 soorten rechtspositivisme:
1. Beschrijvend rechtspositivisme: geen echte oordelen. . Denk bijvoorbeeld aan
natuurdocumentaires: het is zielig als een leeuw een zebra opeet, maar
documentairemaker heeft er niet zozeer een oordeel over klaar. Het is zielig, maar
het is de natuur en zo gaat het nu eenmaal  dat de zebra wordt niet opgegeten is
niet goed of fout.
a. Kelsen is een beschrijvend rechtspositivist. Hij keurde af wat er in de oorlog
gebeurde, maar aangezien recht op een juiste manier tot stand is gekomen,
kun je er als jurist weinig van vinden. De politiek, kerk etc. mag hier wat van
vinden, maar jij als jurist niet.
2. Normatief rechtspositivisme: norm is wat behoort te zijn. Elke wet die op de juiste
manier tot stand is gekomen, moet je gehoorzamen.

Hans Kelsen is een rechtspositivist.
- Recht is alles wat formeel juist tot stand is gekomen.
- Recht hoeft niet per se rechtvaardig te zijn.
- Inhoud van het recht doet er niet toe: gaat alleen om de formele totstandkoming.
Met zijn zuivere rechtsleer doelde hij erop dat recht niet beïnvloed moet worden door morele
of politieke elementen.

Het natuurrecht is volgens Kelsen een dwaalleer. Hij onderscheidt feiten van normen. Het
rechtssysteem bestaat volgens Kelsen uit normen (regels over hoe het hoort te zijn). De
natuur bestaat uit feiten, en daar kan je geen normen uit afleiden. Dit is wel wat
natuurrechtsdenkers doen: zij zien iets in de natuur gebeuren (bijvoorbeeld sterken tegen
zwakken) en daarom creëren ze normen.

Radbruch was voor de WOII een rechtspositivist. Na de oorlog ging hij ook naar de inhoud
van de wet kijken en was daarom geen rechtspositivist meer. Werd toen een
natuurrechtsdenker.


Werkgroepopdrachten:

1. Omschrijf zo exact mogelijk wat ‘moraal’ en ‘ethiek’ inhouden.
Moraal is het geheel aan handelingen en gedragingen die in maatschappelijke context als
correct en wenselijk wordt gezien. Ethiek is filosofie over moraal: wat is goed en wat is fout?
Kortom: het beoordelen van menselijk handelen in termen van goed en kwaad. Of: de leer
van goed en kwaad, deugd en ondeugd.

2. Leg uit wat in R.O.V. onder respectievelijk ‘brede’ en ‘smalle’ ethiek wordt verstaan.
Geef een voorbeeld van een brede ethische regel en van een smalle ethische regel.
Bij de brede moraal moeten mensen de stappen ondernemen die goed voor ze zijn. Als
rechtssysteem invullen hoe men moet leven en voor anderen bepalen wat goed voor hen is.
Bestrijkt regels over het gehele menselijke leven, zonder terughoudendheid. Voorbeeld is dat
je altijd de waarheid moet spreken: ook leugens om bestwil zijn slecht. Geldt vooral in het

,Christendom: je mag ook niet iets van een ander wíllen hebben. Gaat dus verder dan het
verbod van diefstal.

Bij de smalle moraal moet de overheid de mensen vrij laten en laten leven zoals we willen.
De overheid schept enkel voorwaarden die nodig zijn om vreedzaam samen te leven en om
orde te scheppen. Denk bijvoorbeeld aan het verbod op eigenrichting of moord. De overheid
garandeert deze regels en de regels stellen enkel een grens. Hierbij meer terughoudendheid
dan bij de brede moraal.

3. Leg aan de hand van voorbeelden uit wat in R.O.V. verstaan wordt onder
‘perfectionistisch’, ‘paternalisme’ en ‘moralisme’.
Moralisme betekent dat de overheid een bepaalde levenswijze mag afdwingen, enkel omdat
ze die goed acht. Denk hierbij aan een bepaald geloof dat wordt opgelegd.


Paternalisme betekent dat de overheid een individu tot bepaald gedrag kan dwingen in
ieders eigen bestwil. Wat wordt opgelegd, is niet per se noodzakelijk. Voorbeeld is dat je een
fietshelm moet dragen in Duitsland: de overheid bemoeit zich met iets waar ze eigenlijk
weinig mee te maken heeft. Of afbeeldingen die op sigarettenpakjes worden geplaatst door
de overheid. Denk aan overheid als vader die bepaalt wat goed is of wat niet.


Tot slot het perfectionisme: dit betekent dat mensen zich volledig moeten richten naar een
ideaal van volmaaktheid, perfectie. Hoe je leeft ligt vast in de natuur. Mensen moeten zich
volledig richten naar een ideaal van volmaaktheid.

4. Is er in de westerse geschiedenis sprake van een ontwikkeling van een brede
(bredere) naar een smalle (smallere) moraal of van een smalle (smallere) naar een
brede (bredere) moraal, of ligt het nog anders?
Er is sprake van een ontwikkeling van een brede naar een smalle moraal. In Nederland ook
een smalle moraal: je mag eigenlijk alles, behalve bijvoorbeeld inbreken en mishandelen. In
de middeleeuwen heerste er een brede moraal. In de Verlichting werd de moraal smal.
Kanttekening is dat dit geen rechtlijnige ontwikkeling is: er zijn altijd schommelingen.

5. Leg het verschil uit tussen negatieve vrijheid, positieve vrijheid en wezensvrijheid
(R.O.V., p. 48 e.v.) en geef van alle drie een voorbeeld.
Negatieve vrijheid is vrijheid van uitwendige belemmeringen en het individu mag zelf bepalen
hoe hij de lege vrijheid invult. Je wordt niet gedwongen om iets te doen, bijvoorbeeld vrijheid
van meningsuiting. Overheid bemoeit zich er niet mee. Het is de vrijheid van een storende
aanwezigheid van iets.

Wezensvrijheid: je bent vrij als je onbelemmerd je ware aard kunt ontwikkelen. Denk
bijvoorbeeld aan actieve deelname in de politiek. Denk ook aan een rookverslaving: dit
belemmert je waardoor je je niet volledig kunt ontwikkelen. Een interne belemmering, bij
jezelf. Niet gestoord worden door bijvoorbeeld bepaalde driften en verlangens.

Positieve vrijheid gaat erover dat er mogelijkheden aanwezig zijn om vrij te zijn, bijvoorbeeld
de artikelen die in de grondwet staan om onze grondrechten te beschermen: hier kunnen we
vrij van genieten. Hier spant de overheid zich in. Urgenda-uitspraak: burgers hebben zich
beroepen op de positieve vrijheid, terwijl de boeren zich hebben beroepen op de negatieve

,vrijheid (overheid moet zich niet bemoeien met stikstof en hun koeien). Kan dus wel eens
botsen.

Negatieve en positieve vrijheid gaat over iets externs, namelijk de overheid die iets doet.
Bij wezensvrijheid gaat het om iets interns (interne belemmering).

ESSAYVRAAG (vraag 6)
6. De vraag: ‘Wanneer kunnen wij spreken van geldend recht?’ wordt door de
natuurrechtsaanhanger en de rechtspositivist fundamenteel verschillend beantwoord.
Leg dit fundamenteel verschil in benadering uit.
De rechtspositivist is van mening dat recht geldend recht is, op het moment dat het in de
rechtsbronnen staat. Geldend recht is op een formele manier tot stand gekomen. Recht
wordt hierbij gescheiden van moraal. Geldend recht kan volgens rechtspositivisten immoreel
of wenselijk zijn: van de drie basisprincipes van het recht, is vooral rechtszekerheid van
belang bij rechtspositivisme. De recht moet zekerheid bieden: de inhoud van de normen is
voor rechtspositivisten niet van belang. Bij natuurrecht ligt dit anders.
Natuurrechtaanhangers leggen, van de drie basisprincipes van het recht, juist het accent op
de rechtvaardigheid. Recht moet in overeenstemming zijn met morele waarden; voor hen valt
moraal niet van recht los te koppelen. Het recht correspondeert met wat onveranderlijk goed
en rechtvaardig is: er moet voor de geldigheid van recht een onveranderlijk moreel
uitgangspunt zijn waar de mens geen invloed op heeft. Op het moment dat de inhoud van
het recht in strijd komt met de onveranderlijke beginselen, is er geen sprake meer van
geldend recht. Kortom: het fundamentele verschil over de vraag van geldend recht, ligt bij het
feit dat rechtspositivisten moraal scheiden van recht: recht is hetgeen dat is gepositiveerd,
ter bevordering van de rechtszekerheid, terwijl natuurrechtsfilosofen daarentegen menen dat
het recht om geldig te zijn juist niet in strijd mag zijn met de onveranderlijke morele
uitgangspunt.

7. Wat is het verschil tussen wat in R.O.V. ‘normatief’ rechtspositivisme en
‘beschrijvend’ rechtspositivisme wordt genoemd?
Normatief rechtspositivisme houdt in dat rechtszekerheid zó belangrijk is dat individuen ook
aan onrechtvaardig recht moeten gehoorzamen. Als een wet geldig tot stand is gekomen
moet je deze gehoorzamen, los van morele kwaliteit van de wet. Volgens het beschrijvend
rechtspositivisme is recht echter losgekoppeld van moraal: het is de keuze van het individu
of hij het recht gehoorzaamd of niet. Of juridische regels die strijdig zijn met rechtvaardigheid
moeten worden nageleefd, is geen vraag voor de rechtswetenschap.

8. Leg uit waarom ‘wettelijk’ onrecht evenals ‘bovenwettelijk recht’ binnen het
rechtspositivisme op een interne tegenspraak berust.
Het beginsel ‘wet is wet’ kent geen beperking. Daarom is wettelijk onrecht een interne
tegenspraak: er wordt volgens rechtspositivisten recht gedaan als wet nageleefd wordt, ook
al is deze immoreel.
Bovenwettelijk recht is eveneens een inwendige tegenspraak, omdat het rechtspositivisme er
vanuit gaat dat alles wat recht is, terug te vinden is in de rechtsbronnen die we kennen. Er is
dus niet zoiets als bovenwettelijk recht, want het is niet formeel tot stand gekomen.

9. Welke drie kernwaarden beoogt elk rechtssysteem volgens Radbruch te realiseren?
Licht elk van deze waarden kort toe.
De eerste kernwaarde is rechtszekerheid: deze kernwaarde beoogt stabiliteit te realiseren.
Mensen weten zo waar ze op dit moment aan toe zijn. Recht moet steeds op dezelfde

, manier worden uitgelegd en toegepast.
De tweede waarde is rechtvaardigheid: de wetten moeten gelijkheid van alle individuen
realiseren. Gelijke gevallen worden gelijk behandeld.
De derde waarde is doelmatigheid: de wetten moeten ook effectief zijn en bepaalde
doelstellingen realiseren. Kijken wat voor het volk nuttig is, kijken naar het algemeen welzijn.

10. Hoe verhouden deze drie waarden zich normaal gesproken tot elkaar wanneer zij
elkaar in de weg zitten?
De doelmatigheid van een wet moet op de laatste plaats worden gezet. Conflict tussen
rechtvaardigheid en rechtszekerheid zou kunnen worden opgelost door rechtszekerheid voor
te laten gaan op rechtvaardigheid. Tenzij de tegenstelling tussen rechtszekerheid en
rechtvaardigheid zo ondraaglijk wordt dat de wet als onjuist recht voor de rechtvaardigheid
moet wijken.

11. Hoe verhouden deze drie waarden zich tot elkaar in het geval van extreem
onrechtvaardige wetten?
Rechtvaardigheid gaat boven rechtszekerheid en doelmatigheid. Voor conflict tussen
rechtszekerheid en rechtvaardigheid is een formule. Er kunnen wel conflicten tussen positief
recht en rechtvaardigheid zijn, maar die moeten in een bepaalde maatstaf erg zijn. Niet ieder
conflict valt hieronder.

12. Geef zelf twee voorbeelden van wetten die naar het oordeel van Radbruch zó
onrechtvaardig zouden zijn dat zij niet langer het karakter van recht hebben.
Bijvoorbeeld wetten die discriminatie bevorderen of wetten die mensen extreem in hun
vrijheid beperken.

Vragen bij de secundaire literatuur (R.O.V. en de inleidende tekst):

13. Waarom zou men volgens Radbruch ‘gewoon’ onrechtvaardig recht wel moeten
gehoorzamen, maar ‘extreem’ onrechtvaardig recht niet?
Omdat voor Radbruch het ‘gewone’ recht los staat van moraal: ook al is een wet enigszins
immoreel, nog steeds is het geldend recht. Echter, wanneer er sprake is van extreem
onrechtmatig recht, komt het karakter van dit recht te vervallen, waardoor er van recht geen
sprake meer is. Alleen wanneer de tegenstelling tussen positieve wet en rechtvaardigheid zo
ondraaglijk is, gaat rechtvaardigheid voor.

14. Waarom moet er onderscheid gemaakt worden tussen ‘de vroege’ en ‘de late’
Radbruch? Komt de tekst van deze week uit zijn vroege of late periode?
De vroege Radbruch was een rechtspositivist. Dit betekent dat hij van mening was dat recht
gold, zolang het maar in één van de rechtsbronnen was opgenomen. Onrechtvaardigheid of
immoraliteit van wetten doet hier niet aan af. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit: hij
was geen rechtspositivist meer, want hij stelde de inhoud van de wet ook ter discussie. Hij
was namelijk van mening dat wanneer recht extreem onrechtvaardig is, de burgers het niet
meer als positief recht hoeven te aanvaarden. De tekst van deze week komt uit de late
periode, omdat ook hier duidelijk het aspect van rechtvaardigheid naar voren komt: rechten
moeten worden gehoorzaamd, tenzij de drempel van extreem onrecht wordt overschreden.
Dit is precies de gedachtegang van Radbruch in zijn latere periode.



15. Leg uit wat Hans Kelsen verstaat onder de grondnorm (Duits: “Grundnorm”) van
een stelsel van positief recht en geef aan of dit blijk geeft van een natuurrechtelijke of

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller burgmeijer. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.13. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

76799 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.13
  • (0)
  Add to cart