Samenvatting van de stof van de hoorcolleges Encyclopedie der Rechtswetenschap per week
20 views 0 purchase
Course
Encyclopedie (R_ENCYCL)
Institution
Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
In dit document wordt een samenvatting geboden van de stof die behandeld is in de hoorcollege's van Encyclopedie der Rechtswetenschap I. Alle aantekeningen zijn met de hand gemaakt en later in een document uitgewerkt.
Hoorcollege 1
Recht heeft 3 functies:
1. Rechtszekerheid: positief recht is een stabiel juridisch kader voor menselijke
interacties (normatief moment).
2. Rechtvaardigheid: rechtvaardigheid moet bevorderd worden, morele waarden staan
centraal (ideëel moment).
3. Doelmatigheid: de samenleving beter laten verlopen (actueel moment).
Radbruch benoemde deze drie waarden als eerste. Tegenover elkaar hebben ze een
ingewikkelde verhouding.
Rechtszekerheid legt de nadruk vooral op het heden, rechtvaardigheid vooral op het
verleden en doelmatigheid vooral op de toekomst. Het recht is complex, omdat doelen soms
tegen elkaar inwerken. Alle drie de doelen zijn belangrijk, maar kunnen vaak niet samen
verwezenlijkt worden.
Wat recht is, is afhankelijk van bij welke functie van het recht je het zwaartepunt legt.
Accent op rechtszekerheid is kenmerkend voor rechtspositivisme. Onder andere
Kelsen is in dit kader van belang (20e eeuw, belangrijkste rechtspositivist). Het
belangrijkste is dat recht stabiliteit geeft.
Kelsen:
o Recht is wat er in de rechtsbronnen staat. Wat niet in een rechtsbron staat, is
geen recht.
o Moet een zuivere rechtsleer zijn: recht moet vrij zijn van moraal etc.
o Recht geldt, omdat er een hogere rechtsregel is die het lagere recht gelding
geeft (=hiërarchie van normen). Waar berust dit hogere recht, de wet in
formele zin, dan op? Boven de wet in formele zin zit een grondwet, en die
gelding berust weer op een oudere grondwet enz. De allereerste grondwet
berust tot slot op de Grundnorm. De Grundnorm is een hypothetische
constructie. Deze wordt verondersteld aanwezig te zijn om de eerste grondwet
gelding te geven.
o Regels moeten effectief zijn. Als mensen niks meer met het recht doen
(overbodig en wordt genegeerd), heeft het recht zichzelf buiten beschouwing
gelaten. Als het hele rechtssysteem dit doet, geldt het recht niet meer.
o Geldend recht kan immoreel of onwenselijk zijn! Het doet er enkel toe of recht
is vastgelegd in een rechtsbron.
o Rechters moeten voorspelbaar zijn en apolitiek: dicht bij de letter van de wet
blijven. Zij bedenken niet teveel zelf wat rechtvaardig is: rechters zijn de
spreekbuizen ban de wet.
o 2 soorten rechtspositivisme:
Beschrijvend rechtspositivisme: je hoeft het recht niet altijd te
gehoorzamen (is de keuze van het individu). Individu maakt een eigen
ethische keuze.
Normatief rechtspositivisme: je bent juridisch verplicht om te
gehoorzamen. Recht moet zich niet focussen op wat goed/slecht is,
, maar de rechtsnormen analyseren. Vrij van politiek en ideologie:
beperken tot de formele kant.
Accent op rechtvaardigheid is kenmerken voor het natuurrecht. Natuurrecht heeft
een lange traditie.
o Recht is wat correspondeert met wat onveranderlijk goed en rechtvaardig is.
Rechtssysteem moet een basis hebben in een onveranderlijk moreel
uitgangspunt, waar de mens geen invloed op heeft.
o Als de inhoud van de wet in strijd komt met de onveranderlijke beginselen,
houdt het recht op te bestaan. Als recht in strijd is met fundamentele eisen
van gerechtigheid, is het geen geldig recht.
o Maar: hoe weten we dat natuurrechtelijke waarden bestaan, en hoe zouden
we die kunnen kennen? Was makkelijker toen er maar één geloof was.
o Presocraten zochten aansluiting bij de wetten in de kosmos (wetmatigheden
in de natuur). Aristoteles en Thomas keken meer biologisch: waartoe zijn
mensen bestemd, waarom zijn mensen op aarde? Mens is volgens hen een
politiek dier dat zichzelf moet ontwikkelen tot vrij persoon. Het rechtssysteem
moet hierop aansluiten, op wat van nature goed is voor de mens. Thomas was
meer christelijk.
In de 17e en 18e eeuw waren er de contractsfilosofen. Godsdienstoorlogen
waren voorbij, waardoor er een andere basis voor het natuurrecht kwam dan
het christendom. Mens als redelijk wezen staat hierbij centraal. Het gaat erom
dat we maatstaven ontwerpen die zo redelijk zijn dat we er zelf mee zouden
hebben ingestemd als redelijk mens.
2 soorten moraal:
Brede moraal: mensen ondernemen de stappen die van nature goed voor ze zijn
(bijv.: je gaat met je rechtssysteem invullen hoe men moet leven, voor anderen
bepalen wat goed voor ze is).
Smalle moraal: na verlichting werd de brede moraal losgelaten. We weten niet
precies hoe we moeten leven. De overheid moet ons vrij laten om ons te laten leven
zoals we willen. Overheid moet alleen voorwaarden scheppen om de mens zo te
kunnen laten leven zoals hij zelf wil. We moeten elkaar daarin tolereren en
verdraagzaam zijn.
In middeleeuwen heersten er natuurrechtelijke opvattingen, maar dat slaat om in
godsdienstoorlogen. Het feit dat mensen met anderen in contact kwamen door pluralisatie en
mensen steeds verder kwamen met de wetenschap, leidde ertoe dat theologische
onbewijsbare stellingen niet bewezen kunnen worden.
In de 18e eeuw hield men zich niet langer bezig met theologische vragen, maar met
wetenschappelijke vragen.
Kritiek op rechtspositivisme:
Beperkte manier van kijken naar het recht: wordt weinig naar de inhoud van recht
gekeken. Volgens marxisten en socialisten wordt door het rechtspositivisme
onderdrukking van arbeiders en slaven in stand gehouden.
Probleem gehoorzaamheid: wat moet je als burger doen indien de wet heel immoreel
wordt? Volgens rechtspositivisten is dit geldend recht, maar het kan tot nare situaties
zoals bijv. in WOII leiden.
, NB: Gustav Radbruch stelt dat extreem onrechtvaardig recht, geen recht is. Voor WOII zei
Radbruch dat de rechtszekerheid doorslag moest geven (hij was een rechtspositivist), dus
men moest zich ook houden aan immorele wetten. Maar: door WOII stelde hij zijn standpunt
bij. Er is een grens. Recht is niet meer recht als het extreem onrechtvaardig is. Verlaat
hiermee het rechtspositivisme.
Hoorcollege 2
Filosofie begint 585 voor Christus door Thales van Milete. Begint als een soort algemene
wetenschap.
Het zoeken naar objectieve waarheid:
Presocraten zijn natuurfilosofen (nu: natuurwetenschappers). Ze kijken naar de
kosmos, ook met betrekking tot de morele en goede orde. Volgens Thales komen alle
veranderingen in de natuur door waarheid, maar hierover was geen eensgezindheid.
Rationalisten beschrijven hoe de goede wordt ingevuld.
o Heraclitus: niets is, alles wordt (een rivier is nooit hetzelfde; als je op twee
verschillende plaatsen in de rivier staat is het niet meer dezelfde rivier).
o Parmenides: je kunt alleen kennis verkrijgen van ‘dat wat is’.
Wat je met je zintuigen kunt waarnemen, is geen betrouwbare kennis. Je hebt
verstand, rede nodig voor zekere kennis. Met je zintuigen merk je alleen wat er
verandert.
Dus: rationalisten en natuurfilosofen komen tot andere ordes. Daarom stellen de sofisten
dat objectieve kennis onmogelijk is door de strijdige opvattingen die heersten over de orde.
Een belangrijke sofist en relativist is Protagoras. Relatieve kennis is gerelateerd aan de
waarnemer (met zintuigen). Geen objectieve kennis: wat waar is, is relatief.
Bij verschillende visies moet je een discussie houden of kijken welke opvatting het meest
voorkomt.
Callicles is veel radicaler: recht is een uiting van macht.
Plato
Plato had veel probleem met het relativisme. Schrijft altijd dialogen. In het begin is hij vooral
kritisch, op het einde komt hij vooral met eigen theorieën.
Volgens Plato leidt relativisme tot absurde uitkomsten:
Iedereen heeft volgens relativisme zijn eigen waarheid, maar hoe is wetenschap dan
mogelijk? En hoe kun je je dan nog vergissen?
Als niets is en alles wordt, hoe kun je dan nog spreken over iets wat er is?
Kennisleer
Kennis begint met het vergelijken van waarnemingen, maar met de rede kunnen we iets ‘dat
is’ waarnemen. Je kunt het bijvoorbeeld alleen over de mens hebben als je dat doet met je
verstand.
Een idee is wat iets is en hoe het eruit ziet. Je weet hoe iets eruit ziet door bijeenbrengen en
indelen. Bijvoorbeeld: mens is een bepaald dier, want we vormen een verzameling
(=bijeenbrengen). Daarna kijken naar hetgeen de mens onderscheidt van andere dieren,
bijvoorbeeld de rede (=indelen). Resultaat is een hiërarchie. Kennis is iets dat je goed kunt
plaatsen binnen de hiërarchie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller burgmeijer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.