Ontwikkelingspsychologie: de psychologie van de ontwikkeling van de mens, van de conceptie tot
aan de ouderdom, maar met accent op de jaren tot de volwassenheid. Het is de wetenschappelijke
studie naar de patronen van groei, veranderingen en stabiliteit die zich voordoen gedurende het
leven.
Ontwikkelingspsychologie wordt ook wel levensloop-psychologie genoemd.
2 specialisten binnen de ontwikkelingspsychologie: Binet en Hall.
Thema’s waar de ontwikkelingspsychologie zich mee bezig houdt:
- Levensfasen
- Invloed van opvoeding of levenservaringen op de individu
- Invloed van culturele of etnische verschillen
- Universele overeenkomsten
- Ontwikkelingsfasen en stabiele fasen
Onderzoek naar kinderen is onder te verdelen in 5 centrale thema’s of benaderingen:
- Cognitieve ontwikkeling, kijken naar de invloed van de groei en verandering in intellectuele
vermogens op het gedrag.
- Fysieke ontwikkeling, kijken naar de invloed van het lichaam op het gedrag.
- Sociale ontwikkeling, kijken naar de manier waarop de interacties van mensen met elkaar en
hun sociale relaties in de loop van hun leven groeien, veranderen en stabiel blijven.
- Persoonlijkheid ontwikkeling, kijken naar stabiliteit en verandering in de eigenschappen die de
ene persoon van de andere onderscheiden.
- Morele ontwikkeling
Ontwikkelingspsychologen verdelen de kindertijd en adolescentie meestal in:
- Prenatale periode (de periode van conceptie tot geboorte)
- De baby- en peutertijd (van geboorte tot drie jaar)
- De kleutertijd (van drie tot zes jaar)
- De basisschooltijd (van zes tot twaalf jaar)
- De adolescentie (van twaalf tot twintig jaar)
Vroegere denkbeelden: geen aparte status/behandeling van een kind. Toelichting:
- Middeleeuwen: kinderen zijn miniatuurvolwassenen, kinderen hebben wel extra bescherming
nodig, maar hoeven niet anders benaderd te worden.
- Reformatie: kinderen zondig en moeten geciviliseerd worden. De nadruk ligt op discipline en
bevorderde voor het eerst ontwikkeling.
- Verlichting: een kind komt ter wereld als een tabula rasa (leeg blad), ouders vormen het met
liefde en kennis. Ontwikkeling is continue en nurture is bepalend.
Vanaf 20e eeuw: opkomst kinder- en jeugdpsychiatrie. Toelichting:
- Een kind kan systematisch bestudeerd worden.
- Kind is in ontwikkeling en daarbij afhankelijk van omgeving.
- Ontwikkeling kan verstoord raken.
- Veel verschillen met volwassene in bijv. psyche en communicatie.
Invloed van cohorten op ontwikkeling:
,- Cohort (een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek geboren is)
- Cohort-effect, mensen hebben dezelfde dingen meegemaakt, omdat ze rond dezelfde tijd op
dezelfde plek geboren zijn. Dit kunnen bijv. hongersnood, overstromingen of oorlogen zijn.
- Normatieve gebeurtenissen (gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een
groep op dezelfde manier voltrekken) en niet-normatieve gebeurtenissen (unieke
gebeurtenissen, gebeurtenissen die iemand overkomen die de meeste andere personen niet
overkomen)
Normatieve invloeden zijn invloeden die leiden tot conformiteit, omdat men voor de gevolgen van
afwijkend gedrag vreest.
Leeftijdsgebonden invloeden: zijn biologische en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen
in een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht waar ze opgroeien. (bijv. puberteit of menopauze)
Belang van kennis van ontwikkelingspsychologie voor verpleegkundigen:
- Het geven van zorg aan verschillende doelgroepen, jong en oud. Om deze groepen allemaal
goede te kunnen begeleiden is adequate kennis nodig.
- Verschil zien tussen gezond en afwijkend
- Vergroot inlevingsvermogen
Cognitieve ontwikkeling
Deze ontwikkeling is beschreven door de psycholoog Piaget. Hij beschouwde kinderen als actieve
onderzoekers die door interactie met hun omgeving een eigen beeld van de werkelijkheid
construeren. Dus niet door imitatie!
Uitgangspunt cognitieve ontwikkeling: gedrag weerspiegelt denk- en kennisniveau, afhankelijk van
de leeftijd.
Leren is een interactief proces, al doende worden cognitieve schema’s gevormd:
- Fysische realiteit (afstand, materiaaleigenschappen, etc.)
- Sociale realiteit (veiligheid, vriendschap, etc.)
- Emotionele realiteit (verdriet, woede, etc.)
Schema’s worden geleidelijk aangeleerd.
Schema: is een flexibel actie- of gedragspatroon dat bedoeld is om vat te krijgen op een ervaring.
Functies van intelligentie:
- Organisatie van verschillende schema’s
- Adaptatie/aanpassingen aan de omgeving via:
- Assimilatie, datgene wat waargenomen wordt, wordt met een bestaand begrip
geïnterpreteerd, dus op basis van vaststaande schema’s. (bijv. vliegtuig: ‘kijk, vogel’)
- Accommodatie, het uitbreiden van schema’s. Accommodatie is steeds nodig om schema’s
verder te differentiëren. Door invloed van een nieuwe ervaring wordt een schema
veranderd/aangepast. (bijv. niet een stuk van een karbonade afsnijden, maar een grotere pan
pakken)
Accommodatie en assimilatie stellen een kind in toenemende mate in staat de wereld om hem
heen te begrijpen.
Accommodatie + assimilatie = adaptatie
,Denkontwikkeling verloopt via verschillende fases:
1. Senso-motorische fase (0-2 jaar)
2. Pre-operationele fase (2-6 jaar)
3. Concreet-operationele fase (6-12 jaar)
4. Formeel-operationele fase (12 jaar en verder)
Kenmerken van de fases:
- Elke fase heeft eigen typerende kenmerken
- Fasen kunnen niet worden overgeslagen
- Leeftijdsgrenzen per fase kunnen variëren
- Verloop van de fases is universeel
Kenmerken van de senso-motorische fase:
- Denken ontstaat door doen.
- Aanvankelijk alleen dat wat je kunt zien, bestaat.
- Taalontwikkeling: koppeling van woorden aan objecten.
- Vorming van schema’s
- Reflexen worden omgezet naar handelingen doelgericht organiseren (reflectie).
- Leert zichzelf onderscheiden van voorwerpen en mensen.
- Voorwerpen en mensen blijven bestaan ook als ze uit beeld zijn, rond 1,5 jaar.
(objectpermanentie)
- Intelligentieontwikkeling
- Indirecte imitatie, kinderen kunnen iets wat ze eerder hebben waargenomen imiteren. Ze
gebruiken hierbij dus hun geheugen.
Kenmerken pre-operationele fase:
- Verschijningsvorm domineert het denken. Het kind laat zich leiden door het meest opvallende
aspect van een probleem. Je kunt het probleem maar van één kant bekijken. (centratie)
- Snelle taalontwikkeling
- Toename symboolgebruik
- Rijke fantasie
- Symbolische representatie (iets kan voor iets anders staan)
- Fantasie en werkelijkheid lopen door elkaar heen
- Ontwikkeling van de fijne motoriek, complexe handelingen mogelijk.
- Egocentrische waarneming (het kind kan zich nog niet in anderen verplaatsen), maar dit neemt
geleidelijk af.
- Nog niet in staat om abstract, logisch of systematisch te denken.
- Kinderen kunnen problemen oplossen, maar de redenering die tot een oplossing leidt, berust
nog niet op een geheel van logische argumenten.
Kenmerken concreet-operationele fase:
- Reversibiliteit, terug redeneren wordt mogelijk. (een uitgevoerde handeling kan in gedachten
weer teruggedraaid worden naar de oorspronkelijke situatie)
- Cognitief egocentrisme verdwijnt, duidelijker onderscheid tussen eigen gezichtspunt en dat van
een ander.
- Taalfunctie raakt verder ontwikkeld, symbolen (ook rekenkundige) worden begrepen.
- Nog afhankelijk van wat zintuiglijk aanwezig is.
- Logisch denken mogelijk, zij het met betrekking van concrete/tastbare dingen.
, - Waarneming wordt in samenhang gezien. Conservatiebegrip: hoeveelheid blijft gelijk, ook als de
vorm veranderd. Kinderen gaat dat begrijpen in deze fase, waar ze dat in de fasen hiervoor niet
begrepen.
- Compensatie, een probleem van meerdere kanten kunnen bekijken.
- Identificatie, ‘ik heb er niks bijgedaan en niks afgehaald, dus het moet nog wel dezelfde
hoeveelheid zijn.’
Kenmerken formeel-operationele fase:
- Hypothetisch/deductief denken mogelijk, als dit … dan dat.
- Logisch denken ook als voorgestelde regel onlogisch is.
- Behalve logisch denken, ook de mogelijkheid tot abstract denken.
- Relativering van bestaande realiteit als slechts één mogelijke.
Definitie temperament: een in aanleg gegeven individuele reactiewijze (emoties/uitingen) die zich
al op heel jonge leeftijd manifesteert en die in de loop der tijd een zekere stabiliteit vertoont.
Het gaat bij studies naar temperament vooral om het beschrijven van hoe een kind reageert op
prikkels uit de omgeving en in minder mate om het waarom.
Modern temperament-studies over temperament zeggen dat (door van Beemen):
- In de vroege ontwikkeling aanwezig
- Verwijst naar individuele gedragskenmerken
- Bepaalde mate van erfelijke basis
- Relatie stabiel in de tijd
- Staat los van situatie specifiek gedrag
Temperament vertoont slechts enkele basale kenmerken, met name de unieke ervaringen geven
de uiteindelijke persoonlijkheidsvorming gestalte.
New York Longitudinal study: langdurend onderzoek naar ontwikkeling van een kind. Enkele
resultaten zijn:
- 5 belangrijkste temperament-kenmerken: regelmaat, stemming, aanpassing, toenadering,
intensiteit
- Uit dit onderzoek worden 3 temperament-patronen onderscheiden: het moeilijke kind, het
gemakkelijke kind en de langzame starter
- Gedragsproblemen kunnen ontstaat door gebrek aan goodness of fit (‘klik’) tussen ouder en
kind.
- Dwingend gedrag wordt door een ouder als onaangenaam ervaren en geeft vaak aanleiding tot
conflicten. Om deze conflicten te vermijden is een opvoeder geneigd om toe te geven of geen
eisen meer te stellen. (Dit moet een ouder eigenlijk juist niet doen!)
- Het kind met een makkelijk temperament is stabieler/voorspelbaarder over de tijd dan het type
kind met een moeilijk temperament, dat problematischer kan reageren op nieuwe prikkels,
nieuwe situaties en frustraties.
Autonomie: de basisbehoefte om zelfstandig en onafhankelijk te zijn.
—> Kinderen krijgen deze behoefte ook en worden hierdoor koppiger. Door verschil in
temperament geeft dit bij het ene kind meer problemen dan bij het andere.
Risicofactoren voor problematisch gedrag bij een kind:
- Bij een kind: vroeggeboorte, medische aandoeningen, moeilijk temperament, angstige
gehechtheid, enz.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rosaliefix. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.34. You're not tied to anything after your purchase.