Dit hoofdstuk vat de lesstof en benodigde hoofdstukken samen van het boek 'Bosecologie en bosbeheer' van Jan Ouden. Voor het vak Landschapsecologie voor de opleiding Toegepaste Biologie.
Samenvatting HSNT04
Landschapsecologie
Boek: Bosbeheer en bosecologie
Les 1 - Successie & Bosdynamiek (H14 – 195)
14.1 (blz 195): Bos definitie
Bos is een gemeenschap van houtige gewassen met een minimum oppervlakte, minimum dichtheid &
hoogte van de vegetatie. Er is geen eenduidige definitie, elke organisatie denkt er anders over.
Boswet / Wet Natuurbescherming heeft de volgende definitie voor bos =
Houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend die:
A) Een opp. grond beslaat van minimaal 10 ha, of
B) bestaat uit een rijbeplanting die meer dan 20 bomen omvat, gerekend over het aantal rijen.
14.2 (blz 196): Successietheorie
1916 Clements : Superorganisme
Plantengemeenschap niet toevallig, wordt als pioniervegetatie geboren, doorloopt stadia tot Climax is
bereikt.
1926 Gleason: Individualistisch concept v/d plantgemeenschap
Landschap is lappendeken van milieus. Planten hebben de eigenschap wel of niet om in staat zijn te
migreren naar bepaalde gebieden. Gemeenschap vegetatie dezelfde groeiplaats nodig, geen ontwikkeling
naar eindpunt (zoals hierboven).
1977 Connet & Slatyer: Successie heeft 3 mechanismen
Facilitiatie (stadium 1, juiste omstandigheden voor stadium 2). Tolerantie (bepaalde groeifactoren &
overlevingstrategie). Inhibitatie (aanwezige soort houdt de rest buiten, alleen verandering als dominante
soort verdwijnt).
1979 Bormann & Likens: Toenemende controle van vegetatie
Successie is toenemende controle van vegetatie over de energie-, water- en nutriëntenstroom.
2011 Grimens: opeenvolging van levens- en regeneratieve strategieën
Deze staan in relatie tot verstoringsregimes en de productiviteit van het ecosysteem.
14.3 (blz 198): Successie definitie
Successie = Spontane verandering van structuur & samenstelling van de vegetatie in tijd (niet de
verandering binnen een groeiseizoen). Kenmerken:
1. Opeenvolgende stadia met karakteristieke structuur en opeenvolging van soorten
2. Verlaten landbouwgebied; kruiden, gewassen, pionier boomsoorten opgaand bos
Primaire successie = Successie op vers moedermateriaal, waarin zich nog geen bodemprofiel (humus)
heeft ontwikkeld open stuifzand, drooggevallen zandplaten en in polders.
Secundaire successie = in bestaande vegetatie op ontwikkelde bodems (na kleine of grote verstoring, zijn
er altijd restanten aanwezig van de voorgaande vegetatie) verlaten landbouwgebied en spontaan
ontwikkelde heidebebossingen.
De aanwezigheid van dergelijke ‘’legacies’’ vormt het belangrijkste onderscheid met primaire successie.
Verstoring = Gebeurtenis die de aanwezige biomassa en/of humusprofiel geheel of gedeeltelijk vernietigt,
waardoor microklimaat en/of nutriënten beschikbaarheid plotseling wijzigt.
Effect verstoring afhankelijk van:
- Schaal (ruimtelijke impact)
- Intensiteit (hoeveelheid verwijderde biomassa)
, - Aard van overblijvende plantenresten en dieren
Verstoringen zijn ecologisch van cruciaal belang:
- Verjonging ecosysteem (leven en niet-leven in gebied)
- Creëren leefgebied voor soorten
- Door lokale verstoring wordt patchwork gecreëerd. Patchwork = Lappendeken van habitats in
verschillende successiestadia (veel variatie/diversiteit)
Soorten die hier baat bij hebben:
- Minder concurrent krachtige soorten of stadia (lichtminnende soorten)
- R-strategen (=soorten met snelle voortplanting/verspreiding, relatief lage overlevingskans)
- Soorten die profiteren van waardplanten/gastheren, die door verstoring zijn verzwakte
14.4 (blz 198): Snelheid en richting van successie
De snelheid en richting van successie in bos (bosontwikkeling) worden bepaald door diverse filters,
groeiplaatsfactoren, plantenkernmerken, de lokale soortenpool, het verstoringsregime en hun complexe
interacties. Deze snelheid en richting van successie worden dus bepaald door factoren en processen die
werken op verschillende schaalniveaus.
Drie algemeen bepalende oorzaken van successie:
1. Beschikbaarheid geschikte locatie voor soort-hervestiging
2. Verschillen in beschikbaarheid van soorten
3. Verschillende eigenschappen v/d soorten
14.4.1 (blz 199) Soortenpool en filters
Een goed startpunt voor inzicht in vegetatieverandering in een bepaalde regio of beheerseenheid is de
samenstelling v/d regionale soortenpool. Deze verzameling soorten, is op haar beurt ook weer een
selectie van het aantal soorten die aanwezig zijn in een veel groter gebied (tot op het niveau van het
bioom) Filters = De verschillende mechanisme die de selectie van soorten uit de regionale soorten pool
bepalen. Filters selecteren soorten op grond van hun eisen en toleranties.
Lokale soortenpool is het resultaat van de gecombineerde werking van:
- Abiotische filters:
werken via onafhankelijke groeiplaatsfactoren (=vegetatie heeft geen invloed op deze
factoren). klimaat, topografie, hydrologie en moedermateriaal
Adhv. deze factoren zijn fysische-geografische eenheden te onderscheiden = fystiotopen
(landeschappelijke eenheden met min of meer gelijke abiotiek)
- Geografische filters:
historisch landgebruik oude boskernen, landgoedbossen, ontginningsintensiteit en
regionale waterhuishouding (ruilverkaveling, ontwatering en waterwinnen).
- en ‘’verspreidingsfilters’’:
voor soorten met geringe verbreidingscapaciteit kunnen geografische filters een
onomkeerbare invloed hebben op de lokale soortenpool doordat verdwenen soorten niet
meer op eigen kracht kunnen terugkeren, nadat ze er zijn verdwenen (ook niet als de
condities voor vestiging weer gunstig zijn). Ook kunnen verspreidingsvectoren verdwenen
zijn, bijv grazers. Ook wanneer soorten in de regionale soortenpool aanwezig zijn en geen
nieuwe habitats kunnen bereiken, vanwege limitaties in de verspreidingscapaciteit.
, 14.4.2 (blz 201) Afhankelijk groeiplaatsfactoren
Afhankelijk groeiplaatsfactoren = factoren waarbij de vegetatie invloed uitoefent (fysische- en chemische
milieu). Ook beïnvloed door onafhankelijke factoren klimaat, topografie, moedermateriaal, grond- en
oppervlaktewater, verdroging, vernatting, pH, humusvorm en licht.
Ellenberg indicaties: zuurgraad, stralingsklimaat, nutriënten-, vocht- en lichtbeschikbaarheid.
14.4.3 (blz 204) Eigenschappen van bosplanten
In hoeverre soorten kunnen reageren op verandering hangt af van eigenschappen (traits) en strategieën
(tactics):
- Schaduwresistentie
o Schaduw tolereren (schaduwplanten)
Lage lichtverzadigingswaarde
Hoog chlorofyl gehalte
Lage max. specifieke groeisnelheid
o Schaduw vermijdend (voorjaarsplanten= fysiologisch zijn het zonplanten)
Ontwikkeling vanuit bollen en/of wortelstokken, voorafgaand aan uitlopen van
boom/struiklaag
Hoge lichtverzadigingswaard
Laag licht compensatiepunt (netto fotosynthese = 0)
- Strooitolerantie (vooral zure en zwakzure bodems)
o Nadeel voor grassen en wortelrozetplanten
o Voordeel voor dwergstruiken, kunnen laag penetreren, bladeren ontvouwen boven de
laag. Ook voordeel voor planten met wortelstok, makkelijker te penetreren dan minerale
bodem en levert tevens veel nutriënten
- Begrazingstolerantie
o Successie verloopt trager (alles wordt opgegeten)
o Dominante soorten met geringe graastolerantie verdwijnen (eik), giftige en bittere
soorten hebben voordeel
o Kort begraasde vegetaties met open plekken, geschikt habitat voor weinig
concurrentkrachtige soorten en laagblijvende zeldzaamheden zoals grondster en
dwergvlas.
- Regeneratieve strategieën (tabel 14-3 blz 206)
o Combinatie van verbreiding en regeneratie
o Afhankelijk van de ruimtelijke en temporele voorspelbaarheid van verstoring uitlopers,
wind, zaailingbanken (=schaduwboomsoorten, overleven 100 jaar als klein boompje. Gat
in kronendek? Groei! = Gab Species) en zaadbank= voorraad kiemkrachtige, levende
zaden in de bodem die wachten op gunstige omstandigheden om te kiemen.
14.4.4 (blz 206) Ruimtelijke en temporale schaal van verstoringen
Verstoringsregimes kunnen worden gekarakteriseerd door de frequentie en de ruimtelijk impact
(intensiteit) van verstoringen. De intensiteit van verstoringen bepaalt welk deel van het kronendak, de
bodemvegetatie en/of bodem en humus wordt verwijderd en welke mogelijkheden voor regeneratie van
de vegetatie aanwezig blijven (legacies) zoals door wortelstokken, bollen, uitloper, langlevende zaadbank
of windverbreide zaden.
Begrazing edelhert: hoge frequentie (dagelijks), lage intensiteit.
Overstromingen winterbed, ijstijd, vulkaan: Geringe frequentie, hoge intensiteit.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kellydriessen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.39. You're not tied to anything after your purchase.