100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting literatuur week 5 - Forensische Orthopedagogiek en Recht $5.93
Add to cart

Summary

Samenvatting literatuur week 5 - Forensische Orthopedagogiek en Recht

 0 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting van de literatuur van week 5 van het vak Forensische Orthopedagogiek en Recht, van de masteropleiding Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Geschreven in het afgelopen schooljaar.

Preview 3 out of 23  pages

  • July 23, 2020
  • 23
  • 2019/2020
  • Summary
avatar-seller
FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK & RECHT
SAMENVATTING WEEK 5: HOOFDSTUK 12 (JEUGDWET)

12.1 INLEIDING JEUGDWET
De Jeugdwet omvatte een ingrijpende herziening van het jeugdstelsel. De gemeente regelt nu de verantwoordelijkheid voor
preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en
stoornissen. De wet vervangt de voormalige Wet op Jeugdzorg (Wjz).
 De wet is 18 februari 2014 aangenomen
 De wet is 1 januari 2015 in werking getreden


De aanleiding voor de Jeugdwet werd gevormd door een aantal belangrijke tekortkomingen van het voormalige jeugdstelsel:
 Financiële prikkels werkten dure gespecialiseerde zorg in de hand
 Samenwerking rond kinderen en gezinnen schoot tekort
 Afwijkend gedrag werd onnodig gemedicaliseerd
 De voorgaande tekortkomingen hadden een kostenopdrijvend effect


De eerste evaluatie van de Wjz in 2006: er waren nog te veel knelpunten.

De tweede evaluatie van de Wjz in 2009 focuste op het toetsen van de oorspronkelijke doelstellingen, te weten:
 Eén toegang
 Een geobjectiveerde integrale indicatiestelling
 Een integrale aanpak van geïndiceerde jeugdzorg
 Aansluiting tussen jeugdzorgdomeinen
 Verankering van recht, regierol provincies en financiële beheersbaarheid

De belangrijkste bevindingen van deze evaluatie waren:
 Er is één toegang gerealiseerd voor wat betreft de samenvoeging van de vrijwillige toegang, het AMK, jeugdbescherming en
jeugdreclassering. Dit is echter niet het geval ten aanzien van de toegang tot de provinciale jeugdzorg, de zorg voor jeugdigen met een
licht verstandelijke beperking en de jeugd-ggz
 De geobjectiveerde integrale indicatiestelling vindt in de praktijk plaats. Niettemin stelt bureau BMC de vraag of de indicatiestelling wel
het juiste middel is. Deze is immers een momentopname, terwijl jeugdproblematiek snel kan fluctueren.
 De beoogde integrale aanpak door (zorg)aanbieders van de geïndiceerde jeugdzorg is nauwelijks van de grond gekomen. Dit komt mede
door de nog niet gerealiseerde integrale toegang en de gescheiden financieringssystemen voor de verschillende vormen van jeugdzorg.
 Het verbeteren van de aansluiting tussen de verschillende jeugdzorgdomeinen om tot een vloeiende zorgketen te komen, is nog volop in
ontwikkeling
 Met de Wjz is de vraag van de cliënt veel centraler komen te staan, maar door de wachtlijstproblematiek en het ontbreken van een
centrale toegang en gezamenlijke uitvoering van de zorg wordt het recht op jeugdzorg onvoldoende gerealiseerd.

 Een aantal knelpunten waren opgelost, maar de beoogde integratie was slechts gedeeltelijk gerealiseerd. Daarnaast was het de vraag of de
positionering en uitvoering van de indicatiestelling en het naast elkaar bestaan van verschillende financiëringssytemen voor geïndiceerde zorg niet
zouden moeten worden herzien.

Naar aanleiding van de ontstane zorg over het functioneren van de jeugdzorg, startte de parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg
in 2009 een onderzoek, naar de oorzaken van de problemen in de jeugdzorg. De belangrijkste uitkomsten waren:
 Er dient één financieringsstroom te komen voor het preventieve beleid, de vrijwillige provinciale jeugdzorg, de zorg voor jeugdigen met
een licht verstandelijke beperking en de jeugd-ggz
 De indicatiestelling in het vrijwillige kader moet worden afgeschaft
 Door in de buurt beschikbare laagdrempelige hulp en advies te bieden, moeten gezinnen en de omgeving van kinderen beter in staat
worden gesteld om zelf opvoedings- en ontwikkelingsproblemen op te lossen
 Lichtere vormen van jeugdhulpverlening, inclusief zorg voor LVB en jeugd-ggz, dienen in de buurt en geïntegreerd te worden
aangeboden
 Scholen als vindplaats van jongeren met problemen verdienen een prominentere rol
 Om de effectiviteit van de jeugdzorg te vergroten, moet meer gebruik worden gemaakt van preventieve acties en vroegtijdige interventies
 Er dient meer gebruik te worden gemaakt van evidence-based methodieken.
 Om daadwerkelijk hulp te kunnen verlenen, dienen professionals die met kinderen en gezinnen werken meer vertrouwen en ruimte te
krijgen
 Als uitgangspunt met het oog op de continuïteit dient één en dezelfde hulpverlener verantwoordelijk te zijn voor een gezin, ook wanneer
andere specialisten worden ingeschakeld
 In opleiding van huisartsen, leerkrachten en andere professionals die met kinderen en gezinnen werken, moet meer aandacht komen
voor het onderkennen van opvoedings- en ontwikkelingsrisico’s en voor het herkennen van kindermishandeling
 Het gedwongen kader moet in bestuurlijke zin van het vrijwillige kader worden gescheiden. Verplichte vormen van jeugdzorg dienen altijd
plaats te vinden binnen heldere wettelijke kaders, waarvoor de rijksoverheid verantwoordelijkheid draagt.

 Hieruit blijkt dat de Wjz niet heeft gebracht wat destijds werd beoogd: samenhang en samenwerking in de jeugdzorg en een
laagdrempelige toegang. Daarom is in 2013 het voorstel Jeugdwet aangeboden, waarmee belangrijke verbeteringen werden
beoogd door een stelselherziening van de jeugdzorg, waarmee de gemeenten verantwoordelijk worden voor alle vormen van
jeugdhulp aan kind en gezin. Zowel uit IVRK als het EVRM vloeien eisen voort voor het nieuwe stelsel.

,12.2 DE VOORLOPER VAN DE JEUGDWET: DE WET OP JEUGDZORG
In het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (UWjz) werden de bepalingen van de Wjz nader uitgewerkt.

De provinciale overheid was verantwoordelijk voor de planning en financiering van de regionale toegang in het kader van de
jeugdzorg, wat wil zeggen dat onder haar leiding, op grond van een raming van cliëntstromen in de toegang, een planning van
de benodigde capaciteit en kwaliteit van de onderscheiden functies werd opgesteld. De provincies waren integraal
verantwoordelijk voor de jeugdzorg in de provincie, bijvoorbeeld voor de financiering van provinciale en regionale
jeugdzorgvoorzieningen en voor de financiering van de oude Bureaus Jeugdzorg.

De uitgangspunten waren zo vastgelegd dat de jeugdzorg zo min mogelijk ingrijpend, zo dicht mogelijk bij huis, zo kort mogelijk
en zo veel mogelijk toegesneden op de jeugdige dient te zijn (het zo-zo-zo uitgangspunt). Tot gedwongen jeugdzorg mocht
alleen worden overgegaan als vrijwillige jeugdzorg niet meer hielp (subsidiariteit). Bovendien moest het ingrijpen zo
plaatsvinden dat er geen wanverhouding zou ontstaan tussen de problemen van de jeugdige en de hulp. Als een ouder bij
problemen kon worden geholpen met advies van bijvoorbeeld de huisarts, hoefde niet direct te worden overgaan tot therapie of
bijvoorbeeld uithuisplaatsing. Als dit op een goede wijze werd toegepast, zou dit moeten leiden tot grotere aandacht voor
preventie en een voorkeur voor ambulant boven residentieel.

“Uitgangspunt bij het uitoefenen van de taak, bedoeld in het eerste lid, is dat zorg het belang van een onbedreigde ontwikkeling
van een jeugdige dient en aansluit bij de behoefte van de cliënt. Deze zorg is in verband hiermee niet ingrijpender dan
noodzakelijk en wordt geboden zo dicht mogelijk bij de plaats waar de cliënt duurzaam verblijft en gedurende een zo kort
mogelijke periode”

Zo-zo-zo betekende ook dat er een goede spreiding diende te bestaan van het aanbod van jeugdzorg en dat hiertussen een
goede samenhang bestaat. Die goede spreiding was echter geen eenvoudige opgave.

 Bureaus Jeugdzorg en zorgaanbieders hadden de taak toezicht uit te oefenen op de wijze waarop de individuele
beroepskracht uitoefening gaf aan deze uitgangspunten.
 Bureaus Jeugdzorg hadden daarnaast de algemene taak om te beoordelen of en zo ja welke zorg de cliënt nodig had,
dus aanmelding, screening, diagnostiek en indicatiestelling.
 Bureau Jeugdzorg had daarnaast de taak om kinderbeschermingsmaatregelen uit te voeren, namelijk (voorlopige) OTS
en (voorlopige) voogdij. Het onderdeel jeugdbescherming van bureau jeugdzorg was hier verantwoordelijk voor. Hier
werkten gezinsvoogden, gedragsdeskundigen en teamleiders.
 Verder had Bureau Jeugdzorg tot taak om hulp en steun te bieden in het kader van jeugdreclassering.
 Bureau Jeugdzorg fungeerde ook als Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Bij dit onderdeel kon advies worden
gevraagd bij een vermoeden van kindermishandeling en kon een dergelijk vermoeden worden gemeld. Het AMK
onderzocht meldingen en verwees indien nodig door naar Bureau Jeugdzorg voor hulp in vrijwillig kader of naar
justitiële autoriteiten.  Door Wjz werd AMK ondergebracht bij Bureau Jeugdzorg.

De belangrijkste taak van Bureau Jeugdzorg was het vaststellen van de zorg waarop de cliënt aangewezen was, de zogenoemde
indicatiestelling. Dit werd dan vastgelegd in een indicatiebesluit. Dit was van groot belang voor de cliënt, omdat dit hem
aanspraak op jeugdzorg gaf. Als Bureau Jeugdzorg van mening was dat indicatie voor verdere jeugdzorg niet noodzakelijk was,
maar dat een ander soort hulp wel gewenst was, dan gaven zij een schriftelijke verwijzing.

De zorgaanbieder verleende de jeugdzorg en onderhield nauw contact met Bureau Jeugdzorg. De zorgaanbieder gaf
bijvoorbeeld informatie die nodig was voor de evaluatie. Het feitelijk tot stand brengen van het hulpverleningsplan en
samenhang bij de uitvoering van zorgaanbod waren de verantwoordelijkheid van aanbieders van jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg
zag erop toe dat de gemaakte afspraken werden vastgelegd in het hulpverleningsplan en door de aanbieders werd nagekomen.

De aanspraak op jeugdzorg werd tot geding gebracht door de cliënt zelf, die daarin werd bijgestaan door Bureau Jeugdzorg. Om
te bereiken dat een cliënt zijn aanspraak daadwerkelijk tot geding kon brengen, voorzag de Wjz in een tweetal voorwaarden.
 Voor zorgaanbieders was een wettelijke plicht tot levering van jeugdzorg. De zorgaanbieders werden hier alleen van
ontslagen als zij door de provincie niet werden gesubsidieerd of als de gesubsidieerde capaciteit reeds geheel benut
was.
 Het was wettelijk vereist dat de zorgaanbieders een samenhangend hulpverleningsplan opstelden, dat aansloot bij het
afgeven indicatiebesluit Bureau Jeugdzorg. De cliënt had slechts recht op jeugdzorg wanneer Bureau Jeugdzorg een
indicatiebesluit had genomen waaruit deze aanspraak bleek. De indicatie was geldig tot ten hoogste een jaar.

Er waren echter gevallen waarin de geïndiceerde zorg niet op korte termijn kon worden geleverd, bijvoorbeeld als gevolg van
een wachtlijst. De cliënt had in dat geval de keuze uit twee mogelijkheden:
 Vervangende zorg: second best option.
 Aanspreken van degene jegens wie de aanspraak op jeugdzorg bestond. Wie dit was, was afhankelijk van de grond
waarop de aanspraak gebaseerd was. Het betrof bij Wjz de provincie waarin de jeugdige verbleef. De provincie moest

, zorgen dat er voldoende zorgaanbod gesubsidieerd werd om in aanspraken te kunnen voorzien. Als er geen
gesubsidieerde plaats beschikbaar was voor een jeugdige, kreeg hij geen vergoeding om zelf zorg in te kopen. Hij kon
zich wel tot de rechter wenden. Het was dan aan de rechter om te beoordelen of de feitelijke omstandigheden zodanig
waren dat de provincie haar wettelijke verplichting onmiddellijk na moest komen.

Conclusie: met de Wjz werd beoogd om samenhang en samenwerking in de jeugdzorg en laagdrempelige toegang te
bewerkstelligen. Deze doelen werden niet bereikt. Daarom werd in 2013 het wetsvoorstel Jeugdwet aangeboden, waarmee
belangrijke verbeteringen werden beoogd door een stelselherziening van de jeugdzorg en door de verantwoordelijkheid voor
alle vormen van hulp aan kind en gezin bij de gemeenten te leggen.

12.3 DOELSTELLING JEUGDWET
De invoering van de Jeugdwet heeft het jeugdstelsel grondig gewijzigd. De wetgever beoogde hiermee het jeugdstelsel te
vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken, met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de
jongere en het probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving  Dit moest gebeuren door decentralisatie
van de jeugdhulp naar gemeenten.

De wetgever wilde een omslag bewerkstelligen naar preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen
mogelijkheden van jeugdigen en de omgeving. Demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren waren het doel. Dat moest worden
bereikt door het opvoedkundig klimaat te versterken en eerder de juiste hulp te bieden, zodat gespecialiseerde zorg minder in
zou worden gezet. Aan gezinnen moest integrale hulp worden geboden volgens het uitgangspunt: één gezin, één plan, één
regisseur. De regeldruk en bureaucratie voor professionals moesten verminderen.

Decentralisatie naar gemeentelijk niveau is een middel om dit te bereiken. Één bestuurslaag heeft de regie over het gehele
stelsel, dat één integraal financieringssysteem kent. Door ontschotting van geldstromen kunnen gemeenten integrale,
effectievere hulp bieden. De hulp en ondersteuning kunnen laagdrempelig en vroegtijdig worden ingezet, waardoor
specialistische en gedwongen zorg kan worden verminderd. Zo ontstaat een prikkel voor de gemeenten om extra te investeren
in preventie en vroeghulp.
De volgende voorzieningen zijn gedecentraliseerd naar de gemeenten: de provinciale (geïndiceerde) jeugdhulp, de gesloten
jeugdhulp, de jeugd-ggz, de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking, de begeleiding en persoonlijke verzorging van
jeugdigen met problemen, ggz in het kader van jeugdstrafrecht (forensische zorg) en uitvoering van
kinderbeschermingsmaatregelen en van de jeugdreclassering.
 Hiermee wordt het tegengaan van versnippering in de jeugdhulp beoogd.

De gemeenten hebben ook de maken met de nieuwe wet Passend Onderwijs (2014). Deze wet heeft maatwerk voor leerlingen
en een betere samenwerking tussen het regulier en speciaal onderwijs tot uitganspunt.

Er was enige zorg over de jeugd-ggz onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten, omdat jeugd-ggz gezondheidszorg is en
daarom niet thuishoort in een Jeugdwet die primair een participatiewet is. Toch was niet te voorkomen dat de jeugd-ggz ook
onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten kwam te vallen.

Conclusie: de gemeente draagt sinds 1 januari 2015 dus de verantwoordelijkheid voor zowel preventie en jeugdhulp als de
uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Door bevoegdheden en middelen over te dragen aan de gemeente zijn
taken en verantwoordelijkheden volgens de wetgever in handen gekomen van één bestuurslaag, waardoor het stelsel
eenvoudiger en doelmatiger zou moeten zijn geworden. Dit vraagt veel van gemeenten, zeker nu de afgelopen jaren steeds
meer bezuinigd moet worden. Niet iedereen was er dan ook op gerust dat gemeenten klaar zouden zijn voor de
stelselherziening jeugdzorg.

12.4 JEUGDHULP
De term ‘jeugdhulp’ in de Jeugdwet omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare
opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen. Hieronder valt zowel ambulante hulp als een verblijf bij
pleegouders, hulp in een medisch kinderdagverblijf of psychiatrische zorg.
 Preventie en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vallen niet onder het begrip
jeugdhulp.

Jeugdhulp is in artikel 1.1 van de Jeugdwet drieledig gedefinieerd. Onder jeugdhulp wordt verstaan:
1. De ondersteuning, hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren,
behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale
problemen of gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders
of adoptiegerelateerde problemen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ig97. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

69605 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$5.93
  • (0)
Add to cart
Added