100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Compendium van het Nederlandse vermogensrecht samenvatting $7.07   Add to cart

Summary

Compendium van het Nederlandse vermogensrecht samenvatting

 46 views  2 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het boek Compendium. Alle belangrijke onderdelen voor het tentamen inleiding Privaatrecht zijn hierin uitgewerkt.

Preview 3 out of 29  pages

  • Unknown
  • July 24, 2020
  • 29
  • 2019/2020
  • Summary
avatar-seller
Compendium van het Nederlands vermogensrecht


Hoofdstuk 1

Het vermogensrecht is dat gedeelte van het objectieve recht dat een regeling geeft van de subjectieve
rechten en plichten die onderdeel v/e vermogen kunnen vormen.
Van oudsher wordt het vermogensrecht verdeeld in:
1. Goederenrecht (zakenrecht): heeft betrekking op de rechtsverhouding van mens tot goed. Het regelt
hoe de macht over de goederen onder de mensen is verdeeld en hoe in die privaatrechtelijke
machtsposities veranderingen kunnen worden aangebracht. Deze verhoudingen en de wijzen waarop
deze kunnen worden veranderd zijn limitatief geregeld; het goederen recht bevat grotendeels
dwingend recht en is statisch van aard.
2. Verbintenissenrecht: de rechtsverhouding van mens tot mens. De bepaling van de
verbintenisrechtelijke verhoudingen wordt in veel sterkere mate aan partijen en aan de
maatschappelijke ontwikkeling overgelaten: het bevat voornamelijk regelend recht en is dynamisch
van aard. Het is alleen dwingend wanneer a) de belangen van een der partijen in het nauw dreigt te
komen of b) de positie van derden op het spel staat.

Internationaliserend vermogensrecht:
1. verdragen. B.v. op het terrein van internationale handel, vervoer etc.
2. richtlijnen en verordeningen: instrumenten met als doel verschillen tussen de internationale
rechtsstelsels binnen de EU terug te dringen. Met name de wens tot een effectieve
consumentenbescherming heeft reeds tot vele richtlijnen geleid. Een richtlijn heeft echter geen
horizontale werking  burgers kunnen zich jegens elkaar niet rechtstreeks op de richtlijn beroepen;
deze moet eerst in nationale wetgeving worden omgezet.

Hoofdstuk 2
Goederen zijn alle actieve vermogensbestanddelen. Deze worden onderscheiden in:
1. Zaken: de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten; waaronder planten en
dieren.
Onderscheid in roerend en onroerend  alleen op zaken, niet op vermogensrechten. Roerend
zijn alle zaken die niet onroerend zijn. Onroerend zijn: a) De grond. B) de nog niet gewonnen
delfstoffen. C) de met de rond verenigde beplantingen. 4) de gebouwen en werken die
duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere
gebouwen of werken.
De opsomming is limitatief.
Naast zelfstandige zaken kent de wet bestanddelen: onzelfstandige zaaksdelen die opgaan in
de zaak waarvan zij deel uitmaken. Criteria:
1) Als hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt v/e zaak. Dit moet in het licht
van alle omstandigheden v/h geval worden beoordeeld. Daarbij geldt dat de hoofdzaak zonder
het object onvoltooid of anderszins incompleet is en de hoofdzaak en het object qua
constructie specifiek op elkaar zijn afgestemd.
2) Een zaak verliest haar zelfstandige karakter indien zij zodanig met een hoofdzaak wordt
verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder beschadiging. Vb. planten.
Gevolgen van bestanddelen: 1) De eigenaar v/d zaak is de eigenaar v/h bestanddeel; 2)
Bestanddelen v/e omroerende zaak zijn onroerend; 3) goederenrechtelijke rechtshandelingen
m.b.t. een afzonderlijk bestanddeel zijn niet mogelijk zonder beëindiging v/d
onzelfstandigheid; 4) Goederenrechtelijke rechtshandelingen m.b.t. de zaak omvatten tevens
bestanddelen van die zaak; 5) Verbintenisrechtelijke rechtshandelingen m.b.t. een zaak
omvatten ook de bastanddelen, tenzij van een andere partijbedoeling blijkt.

Geld wordt in de meeste opzichten ook behandeld als een zaak. Goederenrechtelijk gezien
heeft geld als belangrijkste kenmerk dat de eigendom van munten of bankbiljetten vrijwel
nooit te bewijzen zal zijn.

, 2. Vermogensrechten: een recht is een vermogensrecht indien het aan ten minste 1 v/d volgende
criteria voldoet: a) Overdraagbaarheid;
b) Verband met stoffelijk voordeel (het recht strekt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel
te schaffen of het recht is verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel.
Binnen het vermogensrecht zijn er verschillende rechten:
1) volledige rechten: a) Eigendom: het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak
kan hebben. In spraakgebruik wordt de eigendom van een zaak, veelal met de zaak zelf
geïdentificeerd. Zo spreekt men niet van de overdracht v/d eigendom v/e zaak, maar v/d
overdracht v/e zaak. Het feit dat zaken en vermogensrechten op een lijn worden gesteld, leidt
tot de conclusie dat met zaak gedoeld wordt op het eigendomsrecht van de zaak (art. 3:1 BW).
b) Vorderingsrechten: geven recht op een door een bepaalde schuldenaar te verrichten
prestatie; c) (Volledige) rechten op voortbrengselen v/d geest: auteursrecht etc.
Het eigendomsrecht en de rechten op voortbrengselen v/d geest zijn absolute rechten: zij
werken jegens iedereen. Vorderingsrechten zijn relatief: ze hebben slechts jegens een
bepaalde schuldenaar werking.
2) beperkte rechten: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het
beperkte recht is bezwaard. Kunnen worden onderscheiden in:
a) Gebruiksrechten: erfdienstbaarheid, opstal etc.;
b) Zekerheidsrechten: pand en hypotheek.
Het recht waaruit een beperkt recht is afgeleid noemt men moederrecht. Een moederrecht kan
een volledig recht en een ander beperkt recht dienen. De beperkte rechten zijn limitatief in de
wet geregeld.
3) zakelijke rechten: alle rechten op zaken:
a) Het eigendomsrecht;
b) beperkte rechten op zaken (pand op een zaak, hypotheek op een zaak etc.)
4) afhankelijke rechten: een afhankelijk recht is een recht dat zodanig verbonden is aan een
ander recht, dat het niet zonder het andere recht kan bestaan. Als dit andere recht overgaat of
teniet gaat, gaat van rechtswege het afhankelijke recht mee over of mee teniet. Afhankelijke
rechten zijn niet zelfstandig overdraagbaar. Tot afhankelijke rechten horen o.a.:
a) pand, hypotheek en borgtocht (verbonden aan een vorderingsrecht);
b) mandeligheid (verbonden aan de eigendom van verschillende erven), erfdienstbaarheid
(verbonden aan het eigendom v/e heersend erf).
Van de afhankelijke rechten onderscheiden wij nevenrechten; die gaan van rechtswege mee
wanneer een vordering op een andere schuldeiser overgaat. Neverechten kunnen echter alleen
aan vorderingsrechten zijn verbonden en zijn niet alle zelf vermogensrechten in de zin van art.
3:1 Bw.

Bijzondere goederen
1. Natuurlijke vruchten: zaken die volgens verkeersopvattingen als vruchten van andere zaken
worden aangemerkt (appel, kalf, mest)
2. Burgerlijke vruchten: rechten die volgens verkeersopvattingen als vruchten van goederen
worden aangemerkt (huur- of pachtpenningen).
Bij vruchten dienen 2 momenten te worden onderscheiden:
a) zolang de vruchten nog tot het andere goed behoren, zijn de wettelijke omschrijvingen in wezen
onzuiver. Het zijn dan nog geen zelfstandige zaken of rechten, maar maken deel uit v/e vruchtdragend
goed. Ze kunnen wel als toekomstige goederen worden geleverd.
b) een natuurlijke vrucht wordt een zelfstandig recht door haar afscheiding en door haar opeisbaar
worden. De nieuwe ontstane goederen komen toe aan de rechthebbende op het vruchtdragende goed,
tenzij uit de wet voortvloeit dat zij aan een ander toekomen.
3. registergoederen: goederen voor de overdracht of vestiging waarvan inschrijving in de daartoe
bestemde openbare registers noodzakelijk is. Registergoederen zijn: a) onroerende zaken, b)
teboekgestelde schepen en luchtvaartuigend, c) aandelen i/e registergoed, d) beperkte rechten op een
registergoed.

, Overige begripsbepalingen
1. Goede trouw (art. 3:11). Voor het intreden van een bepaald rechtsgevolg wordt soms de goede
trouw v/e persoon vereist. Iemand is niet te goeder trouw wanneer:
1) hij de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben kende. 2) hij de feiten of
het recht niet kende, maar deze feiten of het recht in de gegeven omstandigheden wel behoorde te
kennen. Deze norm berust op een gedachte dat van iedereen een zeker onderzoek mag worden
gevergd. Het zal van de omstandigheden afhangen hoe ver dit onderzoek moet gaan. Gekeken wordt
naar: de mate waarin aanleiding voor twijfel bestond, het gewicht van de verrichte handeling en de
eventuele druk waaronder de handeling werd verricht.
2. Te goeder trouw, niet te goeder trouw, te kwader trouw. 1) Te goeder trouw (art. 3:11 Bw): een
geobjectiveerd subjectief criterium. Subjectief  het gaat alleen om de kennis v/d betrokken persoon.
Geobjectiveerd  niet alleen zijn daadwerkelijke kennis is van belang, maar ook hetgeen hij behoorde
te kennen. 2) te kwader trouw (art. 6: 205): als wordt vereist dat de bewuste person daadwerkelijk wist
of vermoedde hoe de feiten waren of hoe het recht was. 3) niet te goeder trouw (3:121): degene die
behoort te weten. Dus een tegenstelling van goede trouw. Zowel hij die weet als hij die behoort te
weten.
3. Redelijkheid en billijkheid (art. 3:12): met name in het verbintenissenrechten  de regels van
ongeschreven recht die debiteur en crediteur jegens elkaar in acht hebben te nemen. 3 gezichtspunten
zijn: algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en de
maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken.
4. Misbruik van bevoegdheid (art. 3:13): er is sprake van misbruik in 3 gevallen: 1) uitoefening van
een bevoegdheid met geen ander doel dan een ander te schaden. 2) uitoefenen met een ander doel dan
waarvoor de bevoegdheid is verleend. 3) als de bevoegde person naar redelijkheid niet tot die
uitoefening had kunnen komen.
5. Strijd met regels van publiekrecht (art. 3:14): een privaatrechtelijke bevoegdheid mag niet
worden uitgeoefend in strijd met geschreven en ongeschreven regels van het publiekrecht.




32 Totstandkoming gebaseerd op een dubbele grondslag

Een rechtshandeling vereist (1) een op rechtsgevolg gerichte wil die (2) zich door een verklaring heeft
geopenbaard: 3:33. Daarnaast wordt in 3:35 waarde toegekend aan het bij de wederpartij (of de
geadresseerde) opgewekte vertrouwen. Aldus wordt de totstandkoming van de rechtshandeling op een
dubbele grondslag gebaseerd:

I. De geopenbaarde wil (3:33).
II. Het opgewekte vertrouwen (3:35).

Al naar de aard van het geval zal nu eens de ene, dan weer de andere component het intreden der
rechtsgevolgen rechtvaardigen.
De twee genoemde grondslagen zijn overigens niet volstrekt gelijkwaardig. Uit de formulering van
3:35 (‘kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van wil’) blijkt, dat de geopenbaarde wil de
primaire grondslag voor totstandkoming is. Het opgewekte vertrouwen speelt een subsidiaire rol: het
kan de rechtshandeling tot stand doen komen in gevallen waarin de wil ontbreekt. Is wél een wil
aanwezig, dan komt men aan toepassing van 3:35 (vertrouwen) niet toe, omdat de rechtshandeling dan
reeds op de primaire grondslag tot stand komt.

33 Grondslag I (geopenbaarde wil): 3:33
De eerste grondslag verklaart het intreden der rechtsgevolgen uit het feit dat zij door de handelende
zijn gewild. Maar een zuiver interne wil is onvoldoende: de wil moet in een verklaring zijn
geopenbaard (3:33).

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller studenterasmus07. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.07. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62491 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.07  2x  sold
  • (0)
  Add to cart