Verpleegkundige vaardigheden: deel 2 ........................................................................................................... 24
19.1 Het bloedvatenstelsel .......................................................................................................................... 24
19.2 Elektrische geleiding ............................................................................................................................ 24
19.4 Hemodynamiek ................................................................................................................................... 25
19.5 Afwijkingen van de bloedsomloop ...................................................................................................... 26
19.9 Ondersteuning van de vitale functies .................................................................................................. 27
Basale reanimatie bij volwassenen ................................................................................................................. 28
Casus 5
Verpleegkundige vaardigheden: deel 1 ........................................................................................................... 31
10.1 Definitie van medicijnen ...................................................................................................................... 31
10.2 Biologische effecten van medicijnen ................................................................................................... 31
10.3 veilig toedienen van medicijnen ......................................................................................................... 32
10.4 Medicijnen klaarmaken en toedienen................................................................................................. 32
10.5 Medicijnen delen ................................................................................................................................. 32
10.9 Toedining parenterale medicijnen ...................................................................................................... 32
2
,Blok 1B – VTV
CASUS 1
MERCK MANUAL MEDISCH HANDBOEK
22. HOGE BLOEDDRUK
Hoge bloeddruk (hypertensie): betekent dat er een ongewoon hoge druk heerst in de slagaders. Als het
niet wordt gereguleerd, bestaat een verhoogde kans van aandoeningen als CVA en beroerte, aneurysma,
hartfalen, hartinfarct en nierbeschadiging.
23. LAGE BLOEDDRUK
Lage bloeddruk (hypotensie): als de bloeddruk laag genoeg is om symptomen te veroorzaken als
duizeligheid en flauwvallen. Als de bloeddruk te laag is krijgen niet alle delen van het lichaam voldoende
bloed aangevoerd, waardoor cellen te weinig zuurstof of voedingstoffen krijgen aangeleverd en hun
afvalstoffen onvoldoende worden afgevoerd. Toch is een lage bloeddruk gezonder dan een hoge
bloeddruk.
VERPLEEGKUNDIGE VAARDIGHEDEN: DEEL 1
3.1 VITALE FUNCTIES
Vitale functies: die functies waarvan uitval of stoornissen direct leiden tot een levensbedreigende situatie;
het gaat dan om het bewustzijn, de bloedcirculatie en de ademhaling. Lichamelijke functies die door het
centraal zenuwstelsel worden gereguleerd en die van essentieel belang zijn voor het functioneren van het
lichaam.
Vitale parameters: veranderlijke grootheid van een proces.
• Temperatuur: evenwicht tussen warmteproductie en warmteverlies wordt gereguleerd in de
hypothalamus.
• Pols: arteriële klopping veroorzaakt door hartcontracties. Door snelheid, ritme en volume van de
meting krijg je een algemene indruk van de werking van het hart.
• Ademhaling: zuurstof wordt opgenomen in het lichaam en kooldioxide wordt uitgescheiden.
Observatie ademhaling levert informatie op over het vermogen van het lichaam tot gaswisseling.
• Bloeddruk: druk in het arteriële systeem. Meting geeft informatie over toestand van hart, slagaders
en arteriolen, de vaatweerstand en hartminuutvolume.
Factoren die van invloed zijn op de vitale parameters:
• Leeftijd • Leefwijze • Stress
• Geslacht • Omgeving • Stofwisseling
• Ras • Pijn • Dag- en nachtritme
• Erfelijke • Lichaamsbeweging • Hormonen
eigenschappen • Angst
• Geneesmiddelen
3
, Blok 1B – VTV
3.3 POLS
Pols: arteriële klopping, teweeggebracht door de hartcontracties, die door palpatie van een slagader te
voelen is. De pols geeft een indicatie voor de hartslagfrequentie en het hartritme. Het sluiten van de
hartkleppen veroorzaakt een hoorbaar geluid. Als het hartminuutvolume afneemt is de perifere pols bij
palpatie zwak.
De bloedcirculatie wordt door het autonome zenuwstelsel gereguleerd. Daarnaast vindt in veel organen
autoregulatie plaats. Dankzij deze dubbele regulering kan het stelsel de doorbloeding aanpassen aan de
zuurstofbehoefte van het lichaam. Activering van het sympathische zenuwstelsel veroorzaakt
vaatvernauwing, toename van de hartslagfrequentie en sterkere samentrekking van de hartspier, waardoor
de bloeddruk stijgt. Anderzijds leidt remming van het sympathische zenuwstelsel tot vaatverwijding,
afname van de hartslagfrequentie en een daling van de bloeddruk.
Aan de pols kan worden waargenomen:
• De hartfrequentie
• Het hartritme
• Het slagvolume
• De gelijkmatigheid van het slagvolume
• De spanning
Hartfrequentie: aantal hartslagen per minuut.
• Volwassenen: 60-100 slagen per minuut.
• Kinderen en baby’s: 90-140 slagen per minuut.
Tachycardie: een frequentie hoger dan 100 slagen per minuut
Bradycardie: een frequentie lager dan 60 slagen per minuut
Normaal gesproken klopt het hart regelmatig, hoewel lichte, onschuldige onregelmatigheden kunnen
voorkomen. Een structureel onregelmatig hartritme kan op een hartaandoening wijzen.
Slagvolume: hoeveelheid bloed die het hart per contractie wegpompt (normaliter ong. 80 ml). Het aan de
pols voelbare slagvolume wordt bepaald door de hoeveelheid bloed die door de perifere slagaders wordt
gepompt. Verschillende vormen:
• Hyper kinetische: sterke pols.
• Hypo kinetisch: zwakke pols.
• Pulsus alternans: een regelmatige polsslag.
• Pulsus bigeminus: tweelingpols of dubbelslag.
Hartminuutvolume = slagvolume x hartfrequentie.
Normaal pompt het hart per minuut circa 5 liter bloed door het lichaam. Normaal is het slagvolume redelijk
constant; als het varieert betekent dit dat het hart niet goed functioneert.
Spanning: zegt iets over de druk waarmee het bloed door het hart in de aorta gepompt wordt. De spanning
is alleen van belang bij een zeer hoge of zeer lage bloeddruk.
De pols is goed voelbaar bij:
- Polsslagader (a.radialis)
- Dijslagader (a.femoralis)
- Halsslagader (a.carotis)
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LindaKremers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.91. You're not tied to anything after your purchase.