Casus 2
Onderzoek in de gezondheidszorg .................................................................................................................... 2
3.4 Betrouwbaarheid en validiteit ................................................................................................................. 2
4.6 Medisch-ethische toetsing ...................................................................................................................... 4
Evidence-based practice voor verpleegkundige ................................................................................................ 4
2.3 Zoeken naar wetenschappelijk bewijs..................................................................................................... 4
5.2 Professionele kennis en professionele evidence ..................................................................................... 7
Casus 5
Onderzoek in de gezondheidszorg .................................................................................................................... 8
3.4 Betrouwbaarheid en validiteit ................................................................................................................. 8
Evidence-based practice voor verpleegkundigen.............................................................................................. 8
7.2 Systematische reviews ............................................................................................................................ 8
7.3 Een vraag formuleren .............................................................................................................................. 9
7.4 Zoeken naar systemetische reviews ........................................................................................................ 9
7.5 Beoordelen van een systematische reviews ........................................................................................... 9
7.6 Data-analyse en datasynthese............................................................................................................... 10
7.7 Toepassen .............................................................................................................................................. 10
7.8 Evalueren ............................................................................................................................................... 11
7.9 Beschouwing.......................................................................................................................................... 11
1
,Blok 1B - OV
CASUS 2
ONDERZOEK IN DE GEZONDHEIDSZORG
3.4 BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT
Betrouwbaarheid: staat de vraag centraal of het resultaat van het onderzoek hetzelfde zou zijn als je het
onderzoek zou herhalen. Andere woorden voor betrouwbaarheid zijn precisie of reproduceerbaarheid. Bij
betrouwbaarheid gaat het om de afwezigheid van toevallige fouten. Bij toevallige fouten wijkt het resultaat
door toeval af van de werkelijkheid. Een eenvoudige oplossing om problemen met de betrouwbaarheid te
voorkomen is het vergroten van de onderzoeksgroep(en). Dit zorgt ervoor dat je de werkelijke gemiddelde
waarde van de onderzochte variabele het best benadert. Bij herhaling van het onderzoek zul je dan
ongeveer dezelfde waarde vinden. Wordt beïnvloed door: selectie van de deelnemers (representatief) en
grootte van de deelnemersgroep.
Kenmerken betrouwbaarheid:
• Bij herhaling van het onderzoek hetzelfde resultaat verkrijgen.
• Bij dezelfde, andere deelnemers van de doelgroep.
• Meer of minder deelnemers.
• Met dezelfde of andere onderzoekers.
• Met dezelfde vragenlijst/instrument.
Validiteit: draait het om de vraag of je wel meet wat je wilt meten. Komt het resultaat van het onderzoek
overeen met de werkelijkheid? Andere woorden voor validiteit zijn geldigheid of juistheid. Met interne
validiteit bedoelen we de geldigheid van het resultaat voor de onderzochte personen. Bij validiteit gaat het
om de afwezigheid van systematische fouten. We spreken van een systematische fout als het resultaat van
een meting of onderzoek op systematische wijze afwijkt van de werkelijkheid. De richting van de afwijking
is dan steeds hetzelfde, waardoor de resultaten vertekend worden (Engelse woord: bias).
Selectiebias: is vertekening door fouten bij de samenstelling van de groepen die je wilt vergelijken. Als je de
relatie tussen een determinant en een aandoening bestudeert, kan deze relatie vertekend worden door
problemen bij de selectie van proefpersonen of de mate waarin eenmaal geselecteerd mensen gedurende
het onderzoek uitvallen.
Informatiebias: ontstaat door systematische fouten bij de verzameling van de gegevens. Voorbeelden
hiervan zijn:
• Observer-bias: kan optreden als de onderzoeker weet welke personen tot welke groep behoren en
de gegevensverzameling, bewust en onbewust, daaraan toepast.
• Recall-bias: kan optreden als je bij de dataverzameling vertrouwt op de herinnering van
proefpersonen.
• Response-bias: kan optreden als de response in de ene groep op systematische wijze afwijkt van die
in de andere groep.
2
,Blok 1B - OV
Confounding: het verwarren van twee effecten. Hiervan is sprake als een verstorende variabele
(confounder) de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele vertekent. De confounder is een
derde variabele, die een relatie vertoont met de onafhankelijke variabele en met de afhankelijke variabele.
Effectmodificatie: beïnvloedt een derde variabele (effectmodificator) het verband tussen de onafhankelijke
en de afhankelijke variabele. Andere termen voor effectmodificatie zijn moderatie of statistische interactie.
Regressie naar het gemiddelde: gaat het om het statistische fenomeen waarbij extreme scores bij
herhaalde meting minder extreem zullen zijn. Regressie naar het gemiddelde speelt vooral een rol wanneer
de proefpersonen geselecteerd zijn op basis van een extreme uitkomst bij de voormeting.
Tussen de verschillende vormen van vertekening bestaat overlap. Selectiebias en informatiebias hebben
vooral betrekking op de oorzaken van de vertekening van onderzoeksresultaten. Selectiebias en
informatiebias zijn achteraf niet meer te herstellen. Voor confounding kan wel achteraf gecorrigeerd
worden als de confounder bekend en gemeten is.
Een aantal voorbeelden van verstorende factoren die een rol kunnen spelen bij onderzoeksdesign zonder
controlegroep:
• Tussentijds extern voorval: een dioxineschandaal bij het bestuderen van het effect van een
voorlichting campagne voor gezonde voeding.
• Rijping of groei: spontaan herstel van een aandoening dat ook was opgetreden zonder interventie
• Testeffect: een leereffect dat optreedt als bij de nameting dezelfde test wordt gebruikt als bij de
voormeting
• Placebo-effect: de verandering in uitkomst is toe te schrijven aan het geloof van de proefpersonen
in de behandeling, niet de behandeling zelf
• Hawthorne-effect: het gemeten effect is een gevolg van de aandacht die de proefpersonen krijgen
• Novelty-effect: elke vernieuwing geeft een kortstondige verbetering, die wegebt zodra deze
gewoon is geworden.
Interne validiteit: de mate waarin de conclusies van het onderzoek gelding zijn voor de onderzoeksgroep.
Kenmerken van interne validiteit zijn:
• Wordt er gemeten wat de bedoeling is.
• Wordt de juiste doelgroep gemeten.
• Wordt er het juiste instrument gebruikt.
• Zijn er geen verstorende factoren (confounder).
• Verstoring door geloof in de behandeling: kan verstoring opleveren, doordat iemand weet dat die
onderzocht wordt.
• Verstoring door aandacht van de onderzoeker.
• Verstoring door sociaal wenselijke antwoorden.
3
, Blok 1B - OV
Externe validiteit (generaliseerbaarheid): de mate waarin de resultaten van een onderzoek toepasbaar zijn
op personen die niet bij het onderzoek zijn betrokken. Hierbij staat de vraag centraal hoe representatief de
onderzoekspopulatie is voor de populatie waarover je een uitspraak wilt doen en of de uitspraken ook
kunnen gelden voor populaties waarop je onderzoek niet direct betrekking had. Iedere afbakening van de
feitelijke populatie gaat ten koste van de generaliseerbaarheid van de resultaten naar de theoretische
populatie. Vaak is op theoretische gronden wel te beredeneren of een onderzoek bruikbaar is voor andere
populaties of situaties.
Representativiteit: een voorwaarde voor onderzoek dat plaats- en tijdgebonden is. Het gaat dan om heel
specifieke vragen, vaak bedoeld om beleid op te baseren. Er wordt bijvoorbeeld onderzoek hoe vaak
slikproblemen voorkomt binnen een verpleeghuis van een bepaalde organisatie. Daarmee kan vastgesteld
worden hoeveel logopedisten er in dienst moeten komen.
Binnen één onderzoek is vrijwel nooit sprake van zowel een hoge interne validiteit als een hoge externe
validiteit. Meestal wil je voor de interne validiteit onderzoeksgroepen hebben die sterk van elkaar
verschillen in de onafhankelijke variabele, terwijl alle andere potentieel verstorende variabelen gelijk
gehouden worden.
4.6 MEDISCH-ETHISCHE TOETSING
Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO): doel van deze wet is het beschermen van
mensen die deelnemen aan medisch-wetenschappelijk onderzoek. Dit is nodig omdat er bij onderzoek in de
gezondheidszorg vaak ethische aspecten een rol spelen. Hiervoor is in veel ziekenhuizen en instellingen in
Nederland een Medisch-Ethische Toetsingscommissie (METC) samengesteld die alles toetst. De METC’s
staan weer onder toezicht van de Centrale Comissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) die de
bescherming van proefpersonen betrokken bij medisch-wetenschappelijk onderzoek waarborgt.
Als er een onderzoek plaatsvindt met patiënten dan moet het onderzoeksvoorstel meestal eerst voorgelegd
worden aan een METC. Of het onderzoeksvoorstel voorgelegd moet worden hangt af van de inhoud van
het onderzoek.
EVIDENCE-BASED PRACTICE VOOR VERPLEEGKUNDIGE
2.3 ZOEKEN NAAR WETENSCHAPPELIJK BEWIJS
Evidence: resultaten van wetenschappelijk onderzoek of (ervarings) kennis van verpleegkundige.
Het best beschikbare bewijst in drie stappen:
1. Het type onderzoek
2. De kwaliteit van het onderzoek
3. De vraag van de behandelaar en/of cliënt
Het hoogste niveau van bewijs wordt gevormd door bewijsmateriaal dat verwerkt is in systematische
literatuuroverzichten, richtlijnen, synopissen, summaries en dergelijke. Daarna volgt onbewerkt
bewijsmateriaal uit oorspronkelijke onderzoeken, waarbij aan gerandomiseerde en gecontroleerde studies
in het algemeen een hoger niveau van bewijst wordt toegekend dat aan studies in het algemeen een hoger
niveau van bewijst wordt toegekend dat aan studies in het algemeen een hoger niveau van bewijs wordt
toegekend dan aan niet gecontroleerd onderzoek.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LindaKremers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.91. You're not tied to anything after your purchase.