dit is een samenvatting van het vak sociaaleconomische vraagstukken. Niet alle hoofdstukken worden behandeld. Dit vak is gegeven geweest door Bart Vandenbogaerde
Sociaal economische
vraagstukken
1. Wat is economie en hoe denken economen?
Niet kennen (eerste jaar)
2. Economische stelsels
Niet kennen (eerste jaar)
3. Macro-economische relaties en
welvaartsindicatoren
Niet kennen (eerste jaar)
4. Gezinnen als vragers van goederen
Niet kennen (eerste jaar)
5. Ondernemingen als aanbieders van goederen
Niet kennen (eerste jaar)
6. Markten en prijsvormingen
Niet kennen (eerste jaar)
7. Geld en Inflatie
7.1. Het geld
7.1.1. De functie van het geld
Geld als ruilmiddel
Om als ruilmiddel te fungeren moet het geld algemeen aanvaard en
betrouwbaar zijn
Geld als waardemeter = rekeneenheid voor waarde van goederen
Geld gaat de waarde van verschillende goederen in dezelfde eenheid
uitdrukken en met elkaar vergelijken.
Zorgt ervoor dat de huishoudingen hun keuzes beter optimaliseren
Geld als spaar-en kredietmiddel
Oppotten: geld aanhouden als kasreserve voor onvoorziene uitgaven te
verrichten of een beleggingsopportunitiet af te wachten.
Ontpotten: het opgepotte geld terug in de actieve geldsfeer terechtbrengen
2
, 7.1.2. De soorten geld
Verschillen geld soorten
- Chartaal geld= biljetten en munten
- Giraal geld = tegoeden op zichtrekeningen
- Quasigeld = deposito’s op spaar-en termijnrekeningen (minder dan 1 jaar)
7.1.3. Beknopte geschiedenis van het geld
1. Ruil
o Van directe ruil, omwille van zoekkosten en transactiekosten naar
indirecte ruil met tussengoederen (=goedergelden)
2. Metaalgeld en het ontstaan van het muntstuk
o Van klompjes en staven edel metaal naar muntslag
o Van standaardmunt (ruilwaarde afhankelijk van de waarde van het edel
metaal waaruit ze gemaakt worden) naar tekenmunt (ruilwaarde groter
dan de intrinsieke metaal waarde)
3. Ontstaan van papiergeld en bankbiljetten
o Omwille van risico’s (overvallen) en ongemak goud in bewaring geven
bij goudsmid en vervangen door papiergeld
o Overgang van goud naar papiergeld
Representatief geld (volledig gedekt door goud)
Fiduciair geld (gedeeltelijk gedekt door goud)
Concentioneel papiergeld (niet meer gedekt door goud
= huidig systeem
Vroeger konden privébanken op basis van een goudreserve via kredietverlening
extra papiergeld en dus ruilmiddelen in oploop brengen
- Voordeel: tegemoet komen aan de toenemende behoefte aan ruilmiddelen
- Gevaar: als banken vanuit winstbejag te veel risico’s namen of slechte lening
hadden toegestaan konden ze aan hun normale omwisselingsplicht niet
voldoen
o Gevolg: vertrouwenscrisis en door domino-effect ineenstorting
banksysteem
- Daarom: uitgifte bankbiljetten toevertrouwd aan één centrale bank (Nationale
Bank van België)
Ontstaan van giraal geld en geldcreatie
- steeds meer bankbiljetten gedeponeerd bij banken en vervangen door giraal
geld (= ‘cijfertjes op een rekening’)
- privébanken kunnen op basis van kasreserves via kredietverlening extra giraal
geld scheppen
- omwille van hun belang in de geldcreatie staan ze onder toezicht van
monetaire autoriteiten
2
,Ook de centrale banken spelen een belangrijk rol
7.2. De Europese Centrale Bank (ECB)
Europese Centrale Bank (ECB)
ECB werd opgericht met het invoeren van de Euro.
Het ECB voert een monetair beleid in de Eurozone. Gebeurde vroeger door de
centrale bank van ieder afzonderlijke lidstaat.
Monetair beleid = alle maatregelen die de overheid kan nemen om de
geldhoeveelheid te beïnvloeden
Belangrijkste taak: zorgen voor prijsstabiliteit en behoud van de koopkracht van de
euro (= het streven naar een inflatie van minder dan maar dicht bij 2%)
Gebeurt door:
De beïnvloeding van de inflatie (=beïnvloeding van de intrest)
o Banken plaatsen geld (verplicht + vrijwillig) bij het ECB tegen interest
o Banken lenen geld aan het ECB tegen intrest
Toezicht uit oefenen op alle financiële instellingen die de geldhoeveelheid
kunnen beïnvloeden
Eurozone = eurolanden = 19 EU-landen met Euro als munt
- België - Spanje
- Nederland - Portugal
- Luxemburg - Oostenrijk
- Frankrijk - Finland
- Italië - Estland
- Duitsland - Cyprus
- Ierland - Letland
- Griekenland - Litouwen
- Malta - Slowakije
- Slovenië
7.3. Inflatie en deflatie
7.3.1. Definitie
Inflatie = aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil
Gaat gepaard met een daling van de koopkracht van het geld
Deflatie = een aanhoudende daling van het algemeen prijsniveau
Op lange termijn gevaar voor inkrimping van de economie
o Gezinnen stellen hun uitgaven uit omdat ze verdere prijsdalingen
verwachten. De ondernemingen reageren met een beperking van de
productie en bijgevolg ook van de werkgelegenheid. In een poging hun
2
, goederen toch kwijt te raken, laten de ondernemingen hun prijzen nog
dalen, maar dat veroorzaakt bij gezinnen opnieuw uitstel van
aankopen…
Op korte termijn: negatieve inflatie
Nulinflatie (+/- 0%) = absolute prijsstabiliteit, is niet goed voor de economische groei
dan te sterk afgeremd wordt
Kruipende inflatie = een inflatie die niet hoger is dan 2 of 3% per jaar. Wordt gezien
als (relatieve) prijsstabiliteit
Galopperende of hollende inflatie = een inflatie van meer dan 3% per jaar.
Hyperinflatie = inflatie van honderden tot duizenden % per jaar
Bv. Duitsland na WO1
7.4. Bestrijding van inflatie
Niet kennen
7.5. Het meten van de inflatie en het indexeringsmechanisme
7.5.1. Het indexcijfer van de consumptieprijzen
Indexcijfer van de consumptieprijzen = maatstaf voor de evolutie van het gemiddelde
prijspeil van een representatief pakket consumptiegoederen en diensten ten opzichte
van een bepaalde basisperiode
Berekening .
1. gewogen prijs van het pakket in een basisjaar (momenteel 2013 – nl. nieuwe
berekening sinds 2014) gelijkstellen aan 100
2. gewogen prijs van het pakket van volgende periodes of jaren vergelijken met
die van het basisjaar, en via de regel van drie de nieuwe index berekenen
t.o.v. 100
7.5.2. de indexering van lonen en sociale uitkeringen
Indexering van lonen en sociale uitkeringen = aanpassen van de lonen en
uitkeringen aan de levensduurten
gebeurt automatisch in België
voor loon: berekening gebeurt op basis van gezondheidsindex
voor sociale uitkeringen, lonen in overheids- en non-profitsector…: berekening
gebeurt na overschrijding van de spilindex
doel: koopkracht van de lonen en uitkering behouden (reëel loon = normaal loon –
inflatie)
belang:
- sociaal: tegengaan verarming door inflatie + sociale vrede beweren
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lomi. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.