NT2
Hst 1 – Inleiding
Taalverwerving = Nederlandse tv-programma’s kijken, spleen met Nederlandse leerlingen, tijdens het
kringgesprek: taal oppikken.
Tweede-taalleren = situaties op school om Nederlands te leren, bijv. wanneer de juf de betekenis van
moeilijke woorden uitlegt.
Over het algemeen is de veronderstelling dat bij jonge leerlingen de 1e taal de verwerving van de 2e
taal beïnvloed, bijv. dat structuren en elementen uit de 1e taal worden over genomen in de 2e taal,
niet of nauwelijks het geval.
Neven- of zijinstromers = leerlingen die uit het buitenland komen en hier op school instromen.
Impliciete relatie = in twee zin(sdelen) gaat het over hetzelfde, maar het is niet logisch (andere
woorden/indirect).
Expliciete relatie = het is heel duidelijk (dezelfde woorden/direct).
‘Hoe’ en ‘waarom’ zijn lastig voor (alle) leerlingen, zeker schriftelijk.
3D’s/ 3D-model: Doelen (wat), Didactiek (hoe) en Differentiatie.
Hst 2 – Ontwikkeling van mondelinge vaardigheden
Receptieve taalvaardigheid = passief taalgebruik.
Productieve taalvaardigheid = actief taalgebruik.
Stille periode = ze luisteren goed en zijn daarbij actief bezig de taal te leren, maar ze praten nog niet.
Imitatie en transfer (tot in de jaren ’70)
Imitatie = nadoen/nazeggen.
Reïnforcement = bekrachtiging: complimenten geven; stimuleren.
Transfer = de invloed van de 1e taal op de 2e taal.
Interferentie = negatieve transfer = het maken van fouten onder invloed van de 1e taal (bijv.
grammaticale, syntactische fouten).
Interferentie-hypothese = verschillen 1e en 2e taal worden als leerprobleem beschouwd en moeten
onderwezen worden. Leerlingen leren een 2e taal niet door het te imiteren, maar door uit te
proberen. De invloed van de 1e taal op de 2e taal is niet groot (wel bij volwassenen). Nederlanders
maken dezelfde fouten.
Creatieve constructie en ontwikkelingsvolgorde (vanaf jaren ’70)
Afwijkingen in de doeltaal Nederlands als 1e of 2e taal, er worden dezelfde fouten gemaakt. Bijv.
kijkte: dit komt voort uit de pogingen om de regels van het Nederlands te ontdekken.
Tussentaal = bijv. kijkte of vielde, zoals hierboven beschreven. Het is systematisch en voorspelbaar.
, Universalistische taalverwervinghypothese = ik vallen ik viel ik vielde/vielte/valde/valte ik
viel. Dit komt iedereen tegen, of het de 1e of de 2e taal is: universele processen =
taalontwikkelingfouten die veroorzaakt worden door de specifieke problemen die het Nederlands
kent.
Overgeneralisatie = de t2-leerder past de (nieuw geleerde) regel toe in alle gevallen. Is er van iets 2 of
meer? Dan komt er ‘-en’ achter. Boeken, pennen ook sleutelen, dakken.
Creatieve constructie = er zijn dus ook uitzonderingen, want er worden door volwassenen sleutels en
daken gezegd, en de t2-leerder stelt zijn hypothese bij. Hij heeft dus een actieve rol in de verwerving
van de verschillende regels van het Nederlands. De taalverwerver is geen imitator, maar een
creatieve bouwer aan de nieuwe taal.
Ontwikkelingsvolgordes = hebben vooral betrekking op de regels van woordvorming en zinsopbouw
(en bijv. niet op woordvolgorde of klanken). Er kon niet altijd een duidelijke, voor iedere
taalverwerver gelden de volgorde gevonden worden. Ook zijn er verschillen tussen de processen van
1e- en 2e-taalverwerving.
Interactie en taalaanbod
Taalaanbod = hoe vaak je wat en op welke manier aanbied op het gebied van taal.
Interactionele benadering = het taalaanbod van en interactie met moedertaalsprekers speelt een
grote rol in het t2-verwervingsproces.
Aanbodfrequentie = hoe vaak je het aanbied.
Herhaling = iets vaker herhalen. Een woord wordt pas onthouden als het minimaal 7x voorkomt of
gebruikt wordt in verschillende contexten.
NT1 of NT2: doelen zijn hetzelfde, hoe de doelen bereikt worden, kunnen verschillend zijn.
Taalbegrip = receptieve taalvaardigheid.
Taalproductie = productieve taalvaardigheid.
Deelvaardigheden Klankvaardigheid
Woordenschat
Vaardigheid in woord- en zinsopbouw
Gespreksvaardigheid
Klankvaardigheid = elke dag oefenen, hooguit 5 min.
Allochtone leerlingen hebben op hun 9e jaar het Nederlandse klanksysteem onder de knie.
Analyseren en synthetiseren is belangrijk om te leren lezen en schrijven.
Neveninstromers = t2-verwervers die op latere leeftijd op de basisschool komen.
Woordenschat het grootste verschil tussen t1- en t2-verwervers.
Vaardigheid in woord- en zinsopbouw:
- Toepassing bepaalde regel (grammaticale vaardigheid);
- Als woord op zich (= woordvaardigheid);
- T2-verwervers lopen ca. 3 à 4 jaar hierop achter.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ranofelix. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.70. You're not tied to anything after your purchase.