Goede samenvatting met alle belangrijke dingen er in. Ook drie artikelen welke vaak gebruikt worden in lessen en welke je moet leren staan hier kort in met de belangrijkste begrippen. Een samenvatting welke niet te lang is maar vooral met de juiste belangrijke dingen die je dient te leren. Met deze...
Samenvatting: Inleiding in de persoonlijkheidspsychologie
H1
1.1
Persoonlijkheid = Heeft betrekking op de psychologische verschillen
tussen mensen in de manier waarop ze:
- Denken
- Voelen
- Gedragen
Deze verschillen zijn:
- vrij stabiel
- deels erfelijk/genetisch
- openbaren zich in verschillende situaties
Twee andere termen die worden gebruikt om persoonlijkheid te beschrijven:
1. Karakter = heeft betrekking op het kenmerkende of typerende van een persoon.
Beschrijft vaak het stereotype van een mens (goedzak, gierigaard of nerd)
2. Temperament = basale persoonlijkheidseigenschappen die al in de kinderjaren aanwezig zijn
en te observeren zijn. En hun algemene energie niveau.
Humores door Galenus: vier belangrijke vloeistoffen in lichaam
1. Bloed - Sanguinisch - Vrolijk, vriendelijk, grappig
2. Slijm - Flegmatisch - Traag, loom en lui
3. Gal - Cholerisch - Onstuimig, grootmoedig, onverschrokken
4. Zwarte gal - Melancholisch - Somber, zwijgzaam, vasthoudend
Temperamentpatronen onder baby’s
1. Het moeilijke kind:
-onregelmatig eet- en slaappatroon
-trekt zich terug bij nieuwe prikkels, veel tijd nodig om zich aan nieuwe situatie aan te passen
-huilt relatief vaak en kan heftig reageren, bijv driftbuien als het gefrustreerd is
-ong.10 % van de kinderen heeft dit temperament.
- vertonen als ze iets ouder zijn vaak meer gedragsproblemen dan andere kinderen. Dit ligt
echter aan de omstandigheden waarin ze opgroeien. Meer kans op gedragsproblemen
wanneer ze opgroeien in relatieve armoede en met een moeder die veel stress ervaart.
2. Het gemakkelijke kind:
-regelmatig levensritme
-Past zich makkelijk aan
-Geïnteresseerd in nieuwe prikkels
, -meestal mild of opgewekt gestemd.
-ong. 40% van de kinderen heeft dit temperament
3. Langzame starter:
- Menggedrag van moeilijke en makkelijke kind
- Past zich niet snel aan en reageert op prikkels enigszins negatief
- Levensritme is regelmatiger dan bij het moeilijke kind
- Ong. 15% van de kinderen heeft dit temperament
de overige 35% procent heeft kenmerken van verschillende temperamenten.
1.2
Twee vormen van stabiliteit:
1. Rangordestabiliteit = Kijkt naar de positie die iemand in een groep inneemt in de loopt
van de tijd. Onderzoek gaat dit na door mensen een bepaalde tijd te
volgen en de verschillende meetmomenten te vergelijken . (bijv
relatief opstandig, na een tijd nog steeds?)
2. Mean level-stabiliteit = nagaan of scores van groepen personen naar mate zij ouder worden
hetzelfde blijven. (een groep van 15j en een groep van 10j vergelijken
of door 1 groep langdurig te volgen en te meten en te vergelijken.)
- Naar mate je ouder wordt neemt de stabiliteit toe.
- 3 jarige goede voorspeller voor persoonlijkheid op 26jarige leeftijd.
- Piek bij mensen tussen de 50-60 jaar oud
- Mensen worden wanneer zij ouder worden: vriendelijker, zorgvuldiger en minder neurotisch.
- Uiten van persoonlijkheidseigenschappen kan veranderen met de tijd.
1.3
Persoonlijkheid is ongeveer voor 50% erfelijk, de andere 50% kan je toeschrijven aan de omgeving.
Je hebt twee soorten:
- Gedeelde omgeving: zelfde gezin, opvoeding etc
- Niet-gedeelde omgeving: uniek voor een individu zoals eigen vrienden,
unieke ervaringen etc.
Opvallend is dat de gedeelde omgeving vrijwel geen invloed heeft op de ontwikkeling van de
persoonlijkheid, tenminste onder normale omstandigheden.
- Tweelingen onderzoek = Overeenkomsten tussen eeneiige tweelingen (bijna 100% dezelfde genen)
en twee-eiige tweelingen (50% dezelfde genen) worden vergeleken.
Hoe bereken je dat? : bepaal in hoeverre eeneiige tweelingen op elkaar lijken in een bepaalde
eigenschap en hiervan de correlatie berekenen (mate van samenhang). En hetzelfde bij twee-eiige
tweelingen, het verschil tussen de twee correlaties wordt dan gebruikt om te erfelijkheid van die
eigenschap te schatten. Volgens formule erfelijkheid = 2 (Ree – Rte)
Belangrijk dat er rekening gehouden wordt met de omgeving, deze moet hetzelfde zijn (aanname
van gelijke omgeving).
- Zelfconcept = Beeld wat je van jezelf hebt
,- Zelfwaardering = hoe tevreden je over jezelf bent
- Sociale identiteit = Manier waarop je jezelf presenteert naar andere toe (observeerbaar voor
anderen)
- vanaf 2-3 jaar beginnen kinderen zichzelf als een jongentje of meisje te zien en een globaal beeld
van hun leeftijd te krijgen.
- tussen 3 en 12 jaar beginnen kinderen zich te definiëren in termen wat zij al wel en niet kunnen.
Twee soorten identiteitscrisissen:
1. Identiteitstekort = Wanneer iemand nog geen duidelijke (nieuwe) identiteit heeft gevormd.
* Vaak wanneer iemand zijn oude meningen overboord gooit en openstaat voor nieuwe.
* Kan zich bijv. uiten in slecht belangrijke beslissingen kunnen maken
* Tijdens een identiteitstekort zijn mensen extra vatbaar voor beïnvloedingen van andere
personen (die bijv. radicale ideeën hebben)
2. Identiteitsconflict = Wanneer er enkele aspecten van identiteit moeilijk of niet te
combineren zijn.
(bijv. als mensen het idee hebben dat zij moeten kiezen tussen een carrière en kinderen)
1.4
Persoonlijkheidspsychologie = bestudeert manieren waarop personen psychologisch van elkaar
verschillen en wat voor gevolgen dit heeft voor hoe personen
zich voelen, denken en gedragen.
Kennis en inzichten uit persoonlijkheidspsychologie helpt bijv. bij:
- Beschrijven hoe iemand in elkaar zit, waardoor je kan weten wat zijn sterke
en zwakke punten zijn of welke functie/opleiding bij iemand past.
- Jezelf en andere mensen beter begrijpen, dus hen beter bijstaan
- Inzicht krijgen waarom iemand zich op een bepaalde manier gedraagt, in
een behandeling kan er dan rekening gehouden worden met de
persoonlijkheid van deze persoon.
Persoonlijkheidspsychologie neemt een belangrijke plek in bij:
- Sociale psychologie (partnerrelaties)
- Klinische psychologie (psychische klachten hebben/houden)
- Arbeidsorganisatie- en personeelspsychologie (AOP) (geschikt voor bepaalde functie)
Artikel over onderzoek naar erfelijkheid met hulp van tweelingen
Gedragsgenetica: Doel van gedragsgenetica onderzoek is een verklaring vinden voor de
individuele verschillen tussen personen in een bepaalde groep mensen.
*Het verwerken van jeugdtrauma’s kan belangrijk zijn maar zegt niet dat je persoonlijkheid hierdoor
veranderd.
, *De meest voorkomende opzet van een tweelingenonderzoek is het vergelijken van een eeneiige
tweeling die samen opgroeit met een twee-eiige tweeling welke samen opgroeit.
* gemiddeld genomen kan een persoonlijkheidseigenschap voor:
- 45% verklaard worden door erfelijkheid
- 5% door gemeenschappelijke omgeving van broers/zusters in hetzelfde gezin
- 50% door niet-gedeelde (persoonlijke omgeving) (waarvan 20% meetfouten betreft)
*genotype: de verzameling eigenschappen van het individu die is geërfd van de ouders.
* gen-omgevingscorrelatie : wanneer de verschillen in de genotypen van mensen leiden tot
verschillen in hun omgeving. Door hun genetische kenmerken ervaren kinderen verschillende
omgevingen.
Drie soorten gen-omgevingscorrelaties
1. Passieve gen-omgevingscorrelaties:
De opvoedingsstijl van een ouder wordt beïnvloed door zijn/haar persoonlijkheid.
2. Reactieve (ofwel evocatieve) gen-omgevingscorrelaties:
de manier waarop ouders (en andere mensen) omgaan met een bepaald
kind, heeft deels te maken met de genetische eigenschappen van een kind.
(Tegen een lief kind zijn ouders aardiger dan tegen een dwars kind)
3. Actieve gen-omgevingscorrelaties:
naarmate kinderen ouder worden zijn zij beter in staat om
hun omgeving te selecteren en aan te passen aan hun interesses.
H2
2.1
Psychoanalyse (Sigmunt Freud) Freud ervan uit gaat dat mensen worden 'geleefd' door onbewuste
driften en geen vrije keus hebben.
Verklaring in drievoud:
1. Dynamiek: verdringing
2. Economie: driften en libido
3. Structuur: Id en Ego
1. Dynamiek
Verdringing = Het proces dat ervaringen ‘woordloos’ wegstopt, zonder ze te ‘wissen’
*deze verdrongen informatie is niet meer toegankelijk voor het bewustzijn maar blijft
aandringen op onze aandacht.
*bij verdringing is er sprake van een conflict tussen minstens twee motivaties. (bijv.
drinken en walging.)
*daarnaast moet de wens zichzelf de mond te snoeren moet groter zijn dan het conflict bij
naam te noemen.
Complex: tegenstrijdig wensennetwerk
Gefixeerd object: iets wat de tegenstijdigheid van intenties symboliseert (glas water)
Regressie: terugkeren naar een gefixeerd object
Metawensen = wensen die op andere wensen gericht zijn
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elh10. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.56. You're not tied to anything after your purchase.