De geschiedenis van de hedendaagse samenleving 2011
Hoofdstuk 1: De bekoring van de revolutie (1750 – 1815)
Twee symbolen voor de maatschappelijke en politieke omslag die een einde maakte aan de ‘oude’
samenleving en de startpunt betekende van de pre-industriële samenleving waarbij de landbouw
toonaangevend en het kapitalisme hoofdzakelijk commercieel waren. Ook werd met deze nieuwe
samenleving de macht van de koning, adel en clerus en de standenstructuur van het Ancien Régime
voorgoed ondermijnd door de zich emanciperende burgerij: 1769:
James Watt: verbeterde de pomp van Newcomen, welke de basis was voor de stoommachine en
de eerste industriële revolutie.
Napoleon Bonaparte: Voltooid als keizer de Franse revolutie.
1. De industriële revolutie
In de 2de helft van de 18de eeuw begon in Engeland een ontwikkeling van machines en fabrieken in de
nijverheid die zou leiden tot een toename van de industriële productie en tewerkstelling, groeiend
belang van steden en uiteindelijk tot de moderne industriële samenleving.
1.1. De precondities
De industriële revolutie werd voorbereid door enkele maatschappelijke verschuivingen die niet tot
de essentie ervan behoren, maar wel als noodzakelijk voorwaarden kunnen worden beschouwd.
De vernieuwing van de landbouw
In de traditionele samenlevingen was de landbouw de belangrijkste economische activiteit,
met veel ambachtelijke nijverheid en agrarische activiteiten. Tegen het eind van de
middeleeuwen werd het handskapitalisme geboren, gericht op export, met als essentie het
putting-outsysteem (De entrepreneur/ondernemer/kapitalist verkoopt grondstoffen aan de
boeren, die een afgewerkt product leveren om te verkopen = commerciële investeringen).
Tot de 18de eeuw waren er nog niet genoeg arbeiders ter beschikking voor de industrie, die
bovendien geremd werden door de geringe vraag naar consumptiegoederen. Vanaf toen,
raakte ook de landbouw in de greep van het kapitalisme: waarbij in Engeland nieuwe
technieken werden toegevoegd aan het drieslagstelsel (Dutch husbandry): Wisselbouw,
invoering van nieuwe gewassen, nieuw landbouwgereedschap, selectie van zaaizaad,
veredeling van het vee, uitbreiding en verbetering van de landbouwgrond, vervanging van
ossen door paardentractie. Deze resulteerde in een stijging van de productiviteit.
Door de hoge winsten in de landbouwsector, was er een toenemende concentratie van het
grondbezit (landlords), deze versnelde door de enclosures (privatisering van
gemeenschappelijke en woeste gronden).
Deze ‘landbouwrevolutie’ had op vier manieren een rechtstreekse impact op de I.R.:
1. Een vergroting van de vraag naar consumptiegoederen.
2. Het ontstaan van de moderne ijzerindustrie.
3. De financiering van de industrialisatie.
4. Ontstaan van new towns en stijging van de plattelandsbevolking zorgde voor een
massale transfer van arbeidskrachten naar de opkomende nijverheid mogelijk.
Het ontstaan van een nieuw demografisch patroon
De mortaliteit daalde, terwijl de nataliteit bleef stijgen wat leidde tot een permanente en
zelfs explosieve bevolkingsgroei. Omstreeks 1800 waarschuwde Malthus dat de bevolking
sneller groeide dan de voedselproductie, wat zou leiden tot een demografische catastrofe
(An essay on the principles of population). Deze was echter slechts een fase van de
demografische transitie van een hoge geboorten-sterftecijfers, naar een lage geboorten en-
sterftecijfers in Europa.
Samenvatting Shino Tomita
, Als oorzaak voor het verdwijnen van crisis en de daling van de sterftecijfer zijn er twee
factoren: stijging van de levensstandaard en verbetering van de hygiëne en belangrijkere rol
van de volksgezondheid.
De verspreiding van het handelskapitalisme
Steeds meer naar het platteland toe en het putting-outsysteem die de basis daarvan
vormde, kende zijn limieten: geografische verspreiding van de werkplaatsen, waardoor men
zocht naar een ander systeem, waarbij de productie gecentraliseerd zou worden op één
plaats.
De wijzigingen in het maatschappelijk bestel en in de arbeidsorganisatie zorgde voor een
breuk met het ambachtelijk corporatisme (gekenmerkt door een verregaande
reglementering van de economische activiteit en door een verticale solidariteit tussen
meesters en gezellen). Welke een weg opende voor de organisatorische vernieuwing
waarbij men de arbeiders in één werkplaats ging samenbrengen. Adam Smith leverde (An
inquiry into the nature and causes of the wealth of nations) het theoretisch referentiewerk
met een pleidooi voor opsplitsing van het productieproces in kleinere eenheden binnen één
productiehal, waarbij de entrepreneur door industriële investeringen het industrieel
kapitalisme ontstond.
Psychologische factor: Mentaliteitsverandering waardoor nieuwe waarden hun ingang vonden
Ontstaan van een groepsmentaliteit gericht op succes en gekenmerkt door individualisme,
calculatie van risico’s, openheid voor vernieuwing, dynamisme en streven naar concrete
beperkte doelstellingen, kortom de ‘Geest van het kapitalism’. Vb. Time is money –
Benjamin Franklin
1.2. De eerste industriële revolutie in Engeland
De term industriële revolutie verwijst naar: de fundamentele en complexe maatschappelijke
veranderingen die optraden bij de overgang van de landelijke naar de industriële samenleving.
Gekenmerkt door de toename van de industriële tewerkstelling en de industriële productie, als
gevolg van de gecombineerde werking van twee machtige hefbomen:
De industriële vernieuwing: Zowel op technisch vlak als op dat van de arbeidsorganisatie:
introductie van machine en fabriekssysteem zorgde voor een vervanging van de kleine nijverheid
met de gemechaniseerde grootindustrie met nieuwe vormen van arbeidsverdeling. Deze
bevorderden de ontwikkeling van een onpersoonlijke kapitalistische productiewijze, gekenmerkt
door de scheiding tussen arbeid en kapitaal.
Het vast kapitaal (fabrieken, machines) werd steeds belangrijker, waardoor het tot dan toe
overheersende handelskapitalisme veranderde in een industrieel kapitalisme. Daarmee
samenhangend voltrok zich een herschikking van de sociale en geografische ruimte, namelijk
de schepping van de welgestelde bourgeoisie en de loonafhankelijke industrieproletariaat.
Deze concentratie van nieuwe industriële activiteiten versnelde de verstedelijking, waardoor
de traditionele levenswijze en waarden langzaam verdwenen.
De industriële revolutie was niet plots, maar ontstond uit geleidelijke veranderingen. Vaak
wordt 1780: bij de versnelling van de economische groei, gegeven als begindatum van de
I.R. en als eindpunt 1850.
De industriële vernieuwing voltrok zich in drie sectoren:
1. De steenkoolontginning: Vanaf de 2de helft van de 16de eeuw was er de eerste grote
energiecrisis: namelijk er was een houtschaarste, waardoor de prijs steeg. Men
stimuleerde de industrieën over te stappen naar steenkool, waarvan men voor de
ontginning steeds dieper moest aanboren, wat voor waterproblemen zorgde. Om dit
probleem op te lossen werden mechanisme pompen ontworpen: De vuurpomp van
Newcomen, die later verbeterd werd naar de moderne stoommachine door Watt, deze
Samenvatting Shino Tomita
, pomp werkte een draaiende beweging op, geschikt voor meer algemene toepassingen:
het werd de machine die andere machines deed draaien.
2. De ijzerindustrie: in de 17de eeuw was overschakelen op steenkool onmogelijk voor de
ijzersmelterij, vanwege zijn te ruwe vorm, ongeschikt voor de hoogovens. Houtskool
bleef in gebruik, maar door de stijgende prijzen zocht men naar een bruikbare
toepassing van steenkool, namelijk de cokes-procédé. Deze was echter een zeer
arbeidsintensief en duur proces, waarvoor Henri Cort met de puddel en walsprocédé
een vergemakkelijking van het proces zegde en liet ook het gebruik van steenkool toe.
3. De katoenindustrie: Het kwam er in deze industrie steeds op aan een tekort aan
geschoolde arbeidskrachten te compenseren. Door de introductie van de schietspoel
van John Key, die de productiviteit verdubbelde, groeide er een chronisch tekort aan
garen, deze werd door Hargreaves opgelost door de spinning Jenny. De veredelde
spinnewiel kon achter nog niet in thuisindustrie ingeschakeld worden tot de
spinmachine die door water kon worden aangedreven (water frame van Arkwright). In
tegenstelling tot de spinning Jenny leidde de water frame onafwendbaar tot het
fabriekssysteem. De combinatie van beide machines door Crompton, de spinning mule,
verhoogde de mogelijkheid nog meer te besparen op arbeid en te investeren in
machines, waardoor waterkracht later kon vervangen worden door stoomkracht,
aangedreven door de ‘mechanische weefstoel’ van Cartwright.
De innovaties van deze industrieën waren de eerste stappen op weg naar
efficiëntie(beslissing tot innovatie exclusief in handen van de kapitalist ondernemer),
schaalvergroting en flexibiliteit (vergroting van capita per output, hoger rendement), de
drie voorwaarden voor een volgehouden economische groei, die tegelijk een groter
macht gaven aan de ondernemer.
De schepping van de moderne markt
Aanbod en vraag waren tijdens de 2de helft van de 18de eeuw zeer gunstig door:
Binnenlandse en overzeese expansie: stimulans door de navigation acts
(scheepvaartwetten), koloniale structuur in Noord-Amerika die de hoeksteen werd van
de Engelse economische expansie door een stijgende vraag naar gebruiksgoederen uit
Engeland.
Demografische en agrarische groei: toename textiel en ijzerproducten, stijging van het
inkomen zorgde voor stijging van de interne vraag.
Aanwezigheid van arbeidskrachten, grondstoffen en kapitaal: massale transfer mogelijk
van arbeidskrachten uit de landbouw naar de industrie, wat leidde tot een proces van
verstedelijking en nieuwe industriecentra. In de kolonies was er ook een overvloedige
voorraad van grondstoffen aanwezig. Ook waren er innovaties in de organisatie van het
bankwezen: Bank of England leidde tot een rationalisering van de overheidsfinanciën.
Nieuwe mogelijkheden tot transport en communicatie, afbouw van corporatisme en
mercantilisme en de doorbraak van het economisch liberalisme.
Er ontstonden in de 2de helft van de 18de eeuw nieuwe denkbeelden en
waardepatronen: als legitimering voor de maatschappelijke veranderingen. In de
politieke economie onstond de opvatting dat de economie zichzelf reguleerde via het
vrije spel van vraag en aanbod op de markt – Adam Smith (An inquiry into the nature
and causes of the wealth of nations).
1.3. De zuidelijke Nederlanden: industriële koploper op het continent
Globaal bekeken waren er drie elementen die de industrialisatie op het continent afremden.
Het rigide economische systeem: Het economisch systeem werd gekenmerkt door het
corporatisme, dat een obstakel vormde voor vernieuwing van het productieproces en door het
Samenvatting Shino Tomita
, mercantilisme dat de eigen productie via tollen tegenover buitenlandse concurrentie
beschermde en aan sommige ondernemers monopolies verstrekte waardoor het vrije
ondernemerschap werd belemmerd.
Politieke instabiliteit: revoluties en oorlogen.
Het agrarisch conservatisme: Groot aantal kleine zelfstandige boeren die weigerden over te
stappen naar de industrie.
Na 1800, drong ook het kapitalisme steeds meer op het platteland door in de Oostenrijkse
Nederlanden.
In de 17de eeuw was er nergens in Europa zo’n hoge landbouwopbrengst als in Vlaanderen, met
als oorzaak de zeer arbeidsintensieve vorm van bebouwing. Anders dan in Engeland ging dit
gepaard met grondversnippering, als gevolg van het ontstaan van een gemengd agrarisch-
industriële bedrijfsvorm (kleine familiebedrijven).
Het effect van deze ontwikkelingen was enerzijds positief, de landbouwproductiviteit kende een
forse stijging met de bekende sociale en economische gevolgen, anders negatief was er een
ontwrichting van de traditionele rurale samenleving en werden alsmaar meer mensen afhankelijk
van loonarbeid als hoofd-of neveninkomen. (Dus welvaartsstijging versus proletarisering). Voor
Vlaanderen waren er drie specifieke kenmerken: plaatselijke nijverheden, afzet van de regio,
symbiose van gecommercialiseerde landbouw met ambachtelijke activiteit.
In vergelijking met Engeland was druk van het verleden in de Oostenrijkse Nederlanden minder
gunstig inzake marktsituatie, sociaal-politieke constellatie en mentaliteit, maar gunstiger op het
gebied van de industriële traditie, potentieel aan arbeid, en openheid van de overheid tegenover
industriële vernieuwing. Het gevolg daarvan was een duidelijk zichtbare industriële ambiance.
Na de inlijving van de Oostenrijkse Nederlanden en Luik bij Frankrijk kwam er een nieuwe
stimulans: enerzijds gevolg van politieke maatregelen en anderzijds een nieuwe klimaat met een
groter marktgebied, prijsstijgingen en de psychologische prikkel bij de gedachte aan een nieuwe
maatschappij. De oprichting van het Verenigd koninkrijk der Nederlanden had als negatieve
consequentie de afschaffing van de continentale blokkade en het wegvallen van Frankrijk als
eerste afzetgebied. Willem I zorgde voor een verbetering van de verkeersinfrastructuur en van
de financiering.
Drie belangrijke industriële groeipolen
1. Verviers-Luik – wol/ijzerindustrie: William Cockerill was hierbij de drijvende kracht door het
oprichten van machinefabrieken, met al gauw het gebruik van de eerste stoommachine.
John Cockerill zette een groot ijzerverwerkende bedrijf op en startte met de bouw van
cokeshoogovens.
2. Mons-Charleroi – steenkoolwinning: De enige economische activiteit met Frankrijk als
belangrijkste afnemer. Bij de invoering van technologische vernieuwing zoals de
stoommachine, werd deze niet gevolgd door een snelle stijging van de productie, wat er op
wijst dat de nieuwe initiatieven niet groeiden uit economische noodzaak, maar uit een
vernieuwingsgerichte ondernemersmentaliteit.
3. In Vlaanderen: bleef de I.R. beperkt tot in Gent tot in de 2de helft van de 19de eeuw:
Bauwens introduceerde door stoom aangedreven spinmachines, die expansie kende vanaf
de continentale blokkade. Later introduceerde Voortman stoomkracht in de katoenindustrie
en katoenweverij waardoor een nieuwe groeifase kon beginnen.
Naast de industriële groeipolen had je ook nog twee teriaire: Antwerpen (haventrafiek) en
Brussel (administratief en politiek centrum).
Samenvatting Shino Tomita
, 2. Sociale gevolgen van de industriële revolutie
De industriële revolutie zorgde op termijn voor een herschikking van de sociale ruimte.
De nieuwe rijke klasse, de bourgeoisie door toename van handel en nijverheid. De
arbeidersklasse, ontstaan door de uitbreiding van de kapitalistische productiewijze die kapitaal
en arbeid uiteen haalden. Eigendom was de basis van aanzien: wie geen eigendommen bezat
gold als minderwaardig.
De samenstelling van de werkliedengroep voor de industriële revolutie was tamelijk
gediversifieerd:
Leerlingen en gezellen in de ambachtsgilden (maar situatie verslechterde), arbeiders in
manufacturen (minderwaardig, public work), de handarbeider die voor de entrepreneur
werkt (loonafhankelijk) en de landarbeiders en dagloners. Helemaal vanonder had je de
paupers (gepeupel; landlopers).
De voorlopers van de moderne arbeiders vormden dus in vele opzichten zo uiteenlopende
groepen dat ze door tijdsgenoten niet als één geheel werden beschouwd.
Het is daarom niet verwonderlijke dat in het Ancien Régime geen sprake was van grote
volksopstanden, of van andere tekenen van solidariteit onder de werklieden. De solidariteit
in A.R. was meer verticaal dan horizontaal.
De I.R. veranderde dit sociale landschap. Ze deed in enkele decennia een klasse van
loonarbeiders ontstaan als een aparte sociale laag met eigen kenmerken. De geboorte van deze
nieuwe klasse werd mogelijk gemaakt door de expansie van het kapitalisme en door een
geografische en een fabrieksmatige concentratie. Bovendien veralgemeenden deze industrieën
een verschijnsel dat tot dan toe een uitzondering was: Fabrieken waarin stroom als drijfkracht
werd gebruikt, waar het productieproces werd opgedeeld en waar er sterke controle en toezicht
was op de arbeiders. Het ingrijpen van de ondernemers die de arbeiders geografisch
samenbrachten en die hen bovendien de hele dag om technische redenen ook tijdens het werk
samenbrachten, leidde tot het ontstaan van een nieuwe sociale klasse.
Waar kwamen de werknemers voor deze klasse vandaan: het platteland.
De leef- en werkomstandigheden van de arbeiders bij het begin van de industriële revolutie hebben
veel pennen in beweging gebracht:
Pessimistische termen: Friedrich Engels (Die lage der arbeitenden klasse in Engeland), ‘standard
of living debate’, richten zich op kwantitatieve gegevens. O.a. relatie tussen vrouwen- en
kinderarbeid.
Optimistische stemmen: Friedrich Von Hayek (Capitalism and the historians), richten zich op
kwantitatieve gegevens, op lange termijn zouden de levenstandaard van de arbeiders
verbeteren.
Fabrieks-en machine arbeid veroorzaakten bij de arbeiders:
vervreemding, wegvallen van voldoening, constante werktijden werden enkel begrenst door de
fysieke mogelijkheden, arbeid was een absolute monotonie, vrouwen en kinderarbeid. Er was
een afstomping, die hen hinderde een solidaire gemeenschap te vormen.
Het zijn precies deze levensomstandigheden van de arbeiders die de evolutie naar een
georganiseerd en zelfbewust optreden als klasse eerder in de weg stonden dan bevorderden.
Vooral het gebrek aan scholing, als gevolg van kinderarbeid legde een hypotheek op het
ontwikkelen van zelfbewustzijn door de arbeidersklasse.
Dat proces van groeiende arbeiderszelfbewustzijn kende in Engeland verscheidene stadia:
1. Voor 1815: probeerden krachten van buitenaf (dominees, leken van diverse non-conformistische
protestantse kerken, intellectuelen), de arbeider bewust te maken van hun situatie en de
burgerij op haar verantwoordelijkheid te wijzen. Deze acties waren zonder gevolg, doordat men
Samenvatting Shino Tomita
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ShinoT. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.