Lecture 4 -- Human Development -- Endocrine System
Lecture 3 -- Human Development -- Female reproductive System
Lecture 2 -- Human Development -- Male reproductive System
All for this textbook (3)
Written for
Hogeschool van Amsterdam (HvA)
HBO-Verpleegkunde
Medische kennis
All documents for this subject (180)
1
review
By: romayrasakes • 3 year ago
By: Charlotjeee • 3 year ago
Translated by Google
What's your reason for giving 1 star?
Seller
Follow
Charlotjeee
Reviews received
Content preview
Leerdoelen MK1.1a:
Bijeenkomst 1
De student kan:
1. De basale functies van levende organisme beschrijven
Reactievermogen: de organismen passen zich aan activiteiten van de omgeving aan
Groei: De organismen kunnen groeien
Voortplanting: organismen kunnen zich voortplanten
Beweging: organismen kunnen zich bewegen
Stofwisseling: organismen zijn afhankelijk van hun stofwisseling
2. De relatie tussen de anatomie en fysiologie uitleggen
De anatomie is hoe het lichaam in elkaar zit. En de fysiologie bestaat uit de processen
van het lichaam. De fysiologie kan alleen bestaan als de anatomie klopt van het
lichaam, en andersom.
3. De belangrijkste organisatieniveaus in leven organismen herkennen
Chemisch-, cel-, weefsel-, orgaan-, orgaanstelsel-, organisme niveau.
4. De elf orgaanstelsel van het menselijk lichaam en de belangrijkste onderdelen van elk
stelsel herkennen
Endocriene-, cardiovasculaire-, lymfe-, ademhalings-, mannelijk/vrouwelijk
voortplantings-, spijsverterings-, urinaire-, zenuw-, spier-, /skeletbeender-,
huidstelsel.
5. Het begrip ‘homeostase’ uitleggen
Homeostase betekent ‘evenwicht’. Door middel hiervan kan het lichaam op
meerdere vlakken een evenwicht bewaren. Als een waarde rond dit evenwicht stijgt
of daalt, wordt hierop gereageerd zodat het evenwicht weer gehandhaafd wordt.
6. Beschrijven op welke wijze negatieve en positieve terugkoppeling bij homeostatische
regulering zijn betrokken.
De negatieve terugkoppeling vindt vele malen vaker plaatst dan de positieve
terugkoppeling. De negatieve treedt namelijk op wanneer er een kleine afwijking van
het evenwicht is en hier goed op gereageerd kan worden. De positieve
terugkoppeling treedt op wanneer er extreme waarden worden gemeten.
7. Doorsneden, lichaamsdelen en hun onderlinge positie aan de hand van anatomische
termen kunnen beschrijven.
, Anterior: naar de voorkant
Ventraal: naar de buikzijde
Posterior: naar de achterkant
Dorsaal: naar de rugzijde
Craniaal/cefaal: richting het hoofd
Superior: boven, op een ander niveau
Caudaal: richting de staart
Inferior: onder, op een lager niveau
Mediaal: richting de lengteas van het lichaam
Lateraal: buitenwaartse richting van de lengteas van het lichaam
Proximaal: richting van een aanhechtingspunt
Distaal: weg van de richting van een aanhechtingpunt
Oppervlakkig gelegen: nabij de buitenkant van het lichaam
Diep gelegen: verder verwijderd van de buitenkant van het lichaam
8. De belangrijkste lichaamsholten en hun onderverdeling beschrijven
De buik- en bekkenholte
9. Een atoom beschrijven en uitleggen welke invloed de atoomstructuur heeft op de
interacties tussen atomen
Een atoom is een deeltje dat samen met eventueel andere atomen een molecuul kan
vormen. Met deze moleculen zijn chemische processen in o.a. het lichaam mogelijk.
Een atoom bevat drie belangrijke subatomaire deeltjes: protonen (+), neuronen (+-)
en elektronen (-). Als een atoom een bijna volle schil heeft met elektronen (-) dan kan
het makkelijk met andere atomen binden, omdat het dan zijn schil vol kan maken.
10. De manieren vergelijken waarop atomen reageren om moleculen en verbindingen te
vormen.
Doordat atomen graag hun schillen vol willen hebben met elektronen gaan ze
verbindingen aan om dit voor elkaar te krijgen.
11. Chemische notatie gebruiken om chemische reacties te noteren en onderscheid te
maken tussen de drie belangrijkste chemische reacties die van belang zijn bij het
bestuderen van de fysiologie.
Afbraakreacties: ABA + B
Opbouw/synthesereacties: A + BAB
Omkeerbare reacties: ABA + B
12. De belangrijke rol van enzymen bij de stofwisseling beschrijven
De enzymen werken als een katalysator voor de stofwisselingsreactie. Dit wil zeggen
dat door de aanwezigheid van de enzymen de chemische reactie sneller kan
plaatsvinden.
13. Onderscheid maken tussen organische- en anorganische verbindingen
Anorganische verbindingen zijn kleine moleculen die geen koolstof- of
waterstofatomen bevatten. Organische verbindingen bestaan vooral uit koolstof- en
waterstofatomen en kunnen veel complexer (groter) zijn.
14. Verklaren op welke wijze de chemische eigenschappen van water het leven mogelijke
maken
Water is een belangrijk reagens bij de chemische reacties in levende systemen.
Daarnaast, heeft water een zeer grote warmtecapaciteit. Ook is water een uitstekend
oplosmiddel en dit is belangrijk omdat de meeste chemische reacties in een oplossing
plaatsvinden.
,15. De pH-schaal en de rol van buffers in lichaamsvloeistoffen beschrijven.
De pH-schaal loopt van 0 naar 14. Bij de 7 is het neutraal en hoe dichterbij naar de 0,
hoe zuurder het wordt. Een buffer is een zuurteregelaar. Zonder deze buffer zou de
zuurtegraad te ver uiteenlopen en kan dit schade brengen aan het lichaam en tot de
dood leiden. Dit doen ze door waterstofionen toe te voegen of af te scheiden.
16. De fysiologische functies van anorganische verbindingen beschrijven
De zuren, basen en zouten zijn belangrijke anorganische verbindingen. Zij zorgen
voor een homeostase van de pH-waarde in het lichaam.
17. De structuur en functies van koolhydraten beschrijven.
Koolhydraten leveren de energie aan ons lichaam. Zij zijn opgebouwd uit koolstof,
waterstof en zuurstof.
18. De structuur en functies van vetten beschrijven
Bevatten ook koolstof, waterstof en zuurstof. Maar ze bevatten relatief minder
zuurstof dan koolstof. Hierdoor kunnen ze dus ook niet in water oplossen.
19. De structuur en functies van eiwitten beschrijven
Eiwitten bestaan uit koolstof, zuurstof, waterstof en stikstof. Ze zijn de meest
voorkomende organische bestanddelen van het lichaam. Eiwitten bieden stevigheid,
beweging, transport, buffering, regulering stofwisseling, coördinatie en regeling en
verdediging.
20. De structuur en functies van nucleïnezuren beschrijven
Nucleïnezuren zijn grote moleculen die bestaan uit koolstof, zuurstof, stikstof, fosfor
en waterstof. In nucleïnezuur wordt informatie op moleculair niveau in cellen
opgeslagen en verwerkt.
21. De structuur en functies van energierijke verbindingen beschrijven
Energie wordt verkregen door katabolisme (afbraak) van organische moleculen zoals
glucose. Meestal wordt energie overgedragen doordat enzymen in de cel energierijke
verbindingen vormen. Een energierijke verbinding is een covalente binding waarin
een ongewoon grote hoeveelheid energie is opgeslagen. Een energierijke verbinding
ontstaat meestal doordat een fosfaatgroep aan een organisch molecuul wordt
gebonden.
22. De relatie tussen chemische stoffen en cellen uitleggen
De cellen van het menselijk lichaam bestaan uit chemische stoffen. Al deze stoffen
dragen bij aan de stofwisselingsprocessen van het lichaam.
, Leerdoelen MK1.1a bijeenkomst 2
De student kan:
1. De belangrijkste aspecten van de celtheorie benomen
Cellen zijn de bouwstenen voor alle planten en dieren.
Cellen zijn de kleinst functionerende eenheden van leven
Cellen worden gevormd door de deling van eerder bestaande cellen
In elke cel wordt een homeostase gehandhaafd
2. De functies van het plasmamembraan beschrijven en de structuren beschrijven
waardoor het plasmamembraan deze functies kan uitoefenen.
Het plasmamembraan biedt o.a. stevigheid en een fysieke barrière voor stoffen in en
buiten de cel. Het membraan laat geen water door. Dus stoffen kunnen moeilijk in en
uit de cel. Dit kan wel gebeuren door membraaneiwitten. Door deze eiwitten is
transport mogelijk. Hierdoor kan de cel ook op het uitwendige milieu reageren en zo
zijn homeostase behouden. Het membraan bestaat uit voornamelijk fosfolipiden.
Ook zijn er koolhydraten op het membraan aanwezig. Zij zorgen fungeren o.a. als
smeer- en kleefmiddel. Maar ook fungeren ze als receptoren.
3. De processen diffusie, osmose en filtratie in cellen beschrijven en de fysiologische rol
van deze processen uitleggen.
Osmose: osmose is het proces waarbij water verplaatst naar de plek met de hoogste
concentratie aan stoffen. Hierdoor kan water zich verplaatsen door membranen
heen. Het is een passief proces.
Diffusie: diffusie is het proces waarbij moleculen zich verplaatsen van een plek met
een hoge concentratie aan die stoffen naar een plek met een lage concentratie van
die stoffen. Hierdoor worden de stoffen een soort gelijkgetrokken. Door diffusie
worden plaatselijke concentratieverschillen in het lichaam gelijkgetrokken. De
overdracht van koolstofdioxide en zuurstof verloopt via diffusie.
Filtratie: is een passief proces waarbij water als gevolg van hydrostatische druk door
een membraan wordt geperst en zo kleine moleculen mee verveord. Dit vindt aan
het begin van een arterie plaats waardoor water van de arterie naar het weefsel
verplaatst.
4. Het door dragermoleculen gemedieerde transport en vesiculair transport beschrijven
en de functionele rol van deze processen in cellen uitleggen
Vesiculair transport is transport dat door middel van blaasjes (vesticels) plaats vindt.
Dit is altijd een actief proces (verbruikt ATP). Hieronder vinden we endocytose en
exocytose. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij fagocytose.
Bij gemedieerde transport wordt er gebruik gemaakt van membraaneiwitten. Deze
eiwitten kunnen maar aan één specifiek substraat binden. Indien dit passief is dan
gaat de stof met de concentratiegradiënt meer, en indien dit actief is dan gaat he
tegen de concentratiegradiënt in (naar een hoge concentratie). OP deze manier
kunnen bijvoorbeeld hormonen in en uit de cel.
5. De organellen van een gemiddelde cel beschrijven en de specifieke functies van deze
organellen beschrijven.
- Cytoskelet: bestaat uit een inwendig raamwerk van eiwitten met draadvormige
filamenten en holle buisjes. Zij bieden de cel stevigheid en elasticiteit.
- Ribosomen: maken eiwitten op basis van informatie uit het DNA. Elk ribosoom
bestaat uit een sub eenheid die uit ribosomaal DNA en eiwitten bestaat.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Charlotjeee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.90. You're not tied to anything after your purchase.