Anatomie en fysiologie, met MyLab NL toegangscode 6e editie
De samenvatting van Medische Kennis 1.1a van het eerste jaar Verpleegkunde aan het HvA. Bevat alle lesdoelen, alle aantekeningen van hoorcolleges en bevat alle figuren die bestudeerd moeten worden. Verder zijn ook de antwoorden van vragen van verwerkt in deze samenvatting. De boeken die zijn gebru...
Lecture 4 -- Human Development -- Endocrine System
Lecture 3 -- Human Development -- Female reproductive System
Lecture 2 -- Human Development -- Male reproductive System
All for this textbook (3)
Written for
Hogeschool van Amsterdam (HvA)
HBO-Verpleegkunde
Medische Kennis 1.1a
All documents for this subject (1)
2
reviews
By: frederiquebroekhof • 2 year ago
By: romayrasakes • 3 year ago
Seller
Follow
verpleegkundestudent432
Reviews received
Content preview
Samenvatting Medische Kennis 1.1a
,1. Inleiding tot de anatomie en fysiologie. (Anatomie & Fysiologie)
Terminologie
Bios leven: biologie -Logie leer van: biologie
Paries wand: pariëtaal Homeo- onveranderlijk: homeostase
-Stasis staand: homeostase Supinus op de rug gelegen: supinatie
Peri- rondom: perimeter Pronus naar voren leunend: pronatie
Cardium hart: pericardium Medianus in het midden gelegen: mediaan
Pathos ziekte: pathologie Dorsum rug: dorsaal
Venter buik of buikholte: ventraal
Lesdoelen
• De basale functies van levende organismen beschrijven.
• De relatie tussen anatomie en fysiologie uitleggen.
• De belangrijkste organisatieniveaus in levende organismen herkennen.
• De elf orgaanstelsels van het menselijk lichaam en de belangrijkste onderdelen van elk stelsel
herkennen.
• Het begrip ‘homeostase’ uitleggen.
• Beschrijven op welke wijze negatieve- en positieve terugkoppeling bij homeostatische regulering zijn
betrokken.
• Doorsneden, lichaamsdelen en hun onderlinge positie aan de hand van anatomische termen kunnen
beschrijven.
• De belangrijkste lichaamsholten en hun onderverdeling beschrijven.
§1.1 De gemeenschappelijke functies van alle levende wezens
Leerdoel: de basale functies van levende organismen beschrijven.
Volgens de biologie voeren alle levende wezens een vijftal basale functies uit. Deze functies zijn:
1. Reactievermogen: het reageren van organismen op veranderingen in de omgeving wat ook wel
prikkelbaarheid wordt genoemd. Het vermogen van organismen om aan te passen aan de omgeving
wordt aanpassingsvermogen genoemd.
2. Groei: (complexe) organismen groeien door toename van het aantal cellen. Naarmate meercellige
organismen zich ontwikkelen, specialiseren afzonderlijke cellen zich zodat ze bepaalde functies
kunnen vervullen, soms ten koste van andere functies. Deze specialisatie wordt differentiatie
genoemd.
3. Voortplanting: organismen planten zich voort.
4. Beweging: organismen zijn in staat tot beweging. Binnen de biologie wordt beweging verdeeld in
inwendige- en uitwendige beweging. Inwendige beweging is het inwendige transport van stoffen in
het lichaam, uitwendige beweging is de voortbeweging van de omgeving.
5. Stofwisseling: organismen zijn afhankelijk van complexe chemische reacties om energie te leveren
voor de andere vier basale functies. Onder stofwisseling (metabolisme) worden alle reacties in het
lichaam verstaan. Het lichaam heeft meerdere stoffen nodig om efficiënt energie vrij te maken, zoals
nutriënten die in de voeding aanwezig is maar ook zuurstof. Opname, vervoer en verbruik van deze
stoffen wordt respiratie genoemd. Het scheiden van onnodige afvalstoffen wordt excretie genoemd.
§1.2 Anatomie de studie van structuur en fysiologie de studie van functie
Leerdoel: de relatie tussen anatomie en fysiologie uitleggen.
Het boek behandeld twee studies: anatomie en fysiologie. Anatomie is de studie van inwendige- en uitwendige
structuren. Fysiologie beschrijft als studie hoe vitale functies door levende organismen worden uitgevoerd.
Anatomie bestaat uit o.a. twee niveaus: microscopische- en macroscopische anatomie. Bij macroscopische
anatomie worden structuren bestudeerd met het blote oog. Bij microscopische anatomie worden structuren
bestudeerd die niet zonder vergroting zichtbaar zijn. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een
lichtmicroscoop om celstructuren zichtbaar te maken of een elektronenmicroscoop om nanometers zichtbaar
,te maken. Anatomie en fysiologie hebben een nauwe relatie doordat alle specifieke functies door specifieke
structuren worden vervuld. Fysiologie bestaat voornamelijk uit meerdere studies:
• Celfysiologie: het bestuderen van de functie van levende cellen. Celfysiologie bestaat o.a. uit
onderzoek van chemische processen binnen cellen en tussen cellen. Deze studie is de hoeksteen van
fysiologie.
• Orgaanfysiologie: het bestuderen van de functie van organen.
• Systeemfysiologie: het bestuderen van alle aspecten van het functioneren van specifieke
orgaanstelsels.
• Pathofysiologie: het bestuderen van effecten van aandoeningen en ziekten op het functioneren van
organen of stelsels.
• Histologie: het bestuderen van weefsels en bijhorende cellen waaruit de weefsels zijn opgebouwd.
§1.3 Organisatieniveaus
Leerdoel: de belangrijkste organisatieniveaus in levende organismen herkennen.
Een organisme is opgebouwd uit de volgende organisatieniveaus:
• Chemisch niveau: dit niveau bestaat uit atomen. Atomen die zich verbinden met elkaar vormen een
molecuul. De functie van een molecuul wordt bepaald door de vorm van een molecuul.
• Celniveau: dit niveau bestaat uit cellen die worden gevormd door interacties van moleculen. Cellen
zijn de kleinste levende eenheden in het lichaam.
• Weefselniveau: dit niveau bestaat uit weefsels die worden gevormd door cellen die samenwerken om
een specifieke functie uit te voeren: hartspiercellen vormen dus samen het hartspierweefsel.
• Orgaanniveau: een orgaan bestaat uit twee of meer weefsels die samen werken om een specifieke
functie uit te voeren. Bijvoorbeeld hartspierweefsels laten het hart kloppen.
• Orgaanstelselniveau: organen werken samen in orgaanstelsels. Bijvoorbeeld het hart, bloed en
bloedvaten vormen een orgaanstelsel.
• Organismeniveau: alle orgaanstelsels in het lichaam werken samen om een organisme in leven te
houden, bijvoorbeeld de mens.
§1.4 Orgaanstelsels
Leerdoel: de elf orgaanstelsels van het menselijk lichaam en de belangrijkste onderdelen van elk stelsel
herkennen.
Het menselijk lichaam bestaat uit elf orgaanstelsels:
1. De huid: beschermt het lichaam tegen gevaar uit de omgeving en speelt een rol in de regulering van
lichaamstemperatuur. Bestaat uit de haar, huid en nagels.
2. Het beenderstelsel: oftewel het skelet, biedt ondersteuning, beschermt weefsels en is een
opslagplaats voor mineralen en vormt bloedcellen.
3. Het spierstelsel: maakt beweging mogelijk, biedt stevigheid en produceert warmte. Bestaat uit
spieren van ledematen, pezen en gewrichtsbanden.
4. Het zenuwstelsel: maakt onmiddellijke reactie op prikkels mogelijk meestal door het coördineren van
activiteiten van andere orgaanstelsels. Zenuwen lopen door het hele lichaam en sturen signalen naar
de hersenen.
5. Het endocriene stelsel: reguleert langdurige veranderingen in de activiteit van andere orgaanstelsels.
Bestaat uit de epifyse, hypofyse, schildklier, bijschildklier, thymus, bijnier, pancreas, ovaria en testes.
6. Het cardiovasculaire stelsel: transporteert cellen en opgeloste stoffen, evenals voedingsstoffen,
afvalstoffen en gassen. Bestaat uit het hart en aderen.
7. Het lymfestelsel: verdedigt tegen infecties en ziektes en zorgt voor terugkeer weefselvocht naar de
bloedsomloop. Bestaat uit de thymus, lymfeknoppen, milt en lymfevaten.
, 8. Het ademhalingsstelsel: transporteert lucht naar plaatsen waar gaswisseling plaatsvindt tussen de
buitenlucht en het circulerende bloed en produceert geluid. Bestaat uit de neusholte, sinus, farynx,
larynx, trachea, de longen en de bronchi.
9. Het spijsverteringsstelsel: verwerkt voedsel, neemt voedingsstoffen op en verwijderd afvalstoffen.
Bestaat uit de speekselklieren, mond, gebit, farynx, slokdarm, lever, galblaas, maag, prancreas, dunne
darm, dikke darm en de rectum.
10. Het urinaire stelsel: verwijderd overtollig water, zouten en afvalstoffen. Bestaat uit de nieren, blaas,
de ureter en uretha.
11. Het voortplantingsstelsel: produceert geslachtscellen en hormonen. Bij de vrouw ondersteunt het de
embryonale en foetale ontwikkeling van bevruchting tot geboorte. Bestaat uit mannelijke- en
vrouwelijke geslachtsorganen.
§1.5 Homeostase
Leerdoel: het begrip ‘homeostase’ uitleggen.
Onder homeostase wordt het bestaan van een stabiel intern milieu verstaan. Om te overleven moet elk levend
organisme homeostase handhaven. Homeostatische regulering verloopt als volgt:
1. Een receptor die gevoelig is voor een bepaalde verandering in de omgeving ontvangt een prikkel,
wat een stimulus heet. Een receptor verwerkt dus temperatuurdalingen of -stijgingen.
2. Het integratiecentrum ontvangt en verwerkt de informatie van de receptor die de stimulus heeft
verwerkt.
3. Een effector reageert op signalen van het integratiecentrum en waarvan de werking van de
stimulus tegengaat of versterkt.
Homeostatische regulering is belangrijk omdat fysiologische systemen binnen nauwkeurig gereguleerde
grenzen blijven werken waardoor mogelijk schadelijk veranderingen van het interne milieu van het lichaam
worden voorkomen.
§1.6 Negatieve- en postieve terugkoppeling
Leerdoel: beschrijven op welke wijze negatieve- en positieve terugkoppeling bij homeostatische regulering zijn
betrokken.
Homeostatische regulering verloopt door middel van postieve- en negatieve terugkoppeling. Negatieve
terugkoppeling komt vaker voor dan positieve terugkoppeling. Een veel voorkomend resultaat van positieve
terugkoppelingen zijn overmatige reacties. Het belangrijkste resultaat van negatieve terugkoppeling is de
correctie. Negatieve terugkoppeling zorgt voor een langdurige regulering van inwendige omstandigheden van
het lichaam d.m.v. homeostase waarbij alle afwijkingen ten opzichte van de normwaarde worden tegengegaan.
In het menselijk lichaam is warmteregulatie een belangrijk proces wat plaatsvindt in het de skeletspieren.
Warmteregulatie verloopt door negatieve terugkoppeling:
• Wanneer de lichaamstemperatuur boven de 37.2 graden komt, ontspant het spierweefsel zich
waardoor bloedvaten wijder worden en er meer bloed naar het lichaamsoppervlak stroomt: de
zweetklieren gaan meer transpiratievocht afscheiden.
• Wanneer de lichaamstemperatuur onder de 36.7 graden komt, geneert het lichaam extra warmte
door activiteit van de skeletspieren: rillingen worden veroorzaakt door willekeurige samentrekkingen.
Positieve terugkoppeling versterkt een of meerdere stimulus. Daarom is positieve terugkoppeling nuttig voor
processen die snel voltooid moeten worden zoals bloedstolling. Als de homeostase van het lichaam verstoord
raakt, functioneren orgaanstelsels slecht of niet. Het gevolg hiervan is ziekte, wat zonder correctie kan leidden
tot de dood. Symptomen van een ziekte zoals bijvoorbeeld pijn zijn subjectief. Een aanwijzing zoals koorts is
objectief omdat koorts meetbaar en waarneembaar is.
,§1.7 Anatomische termen, houdingen en richtingen
Leerdoel: doorsneden, lichaamsdelen en hun onderlinge positie aan de hand van anatomische termen kunnen
beschrijven.
De volgende termen behoren tot de uitwendige anatomie van het menselijk lichaam en tot de kwadranten:
Figuur 1+ 2. Anatomische
orëntatiepunten, uitwendig &
Kwadranten rondom de buik en
bekken (Martini &
Bartholomew, 2017).
Figuur 3. Lateraal en ventraal aanzicht (Martini & Bartholomew, 2017).
Onderstaand in de tabel weergeven zijn de bovenstaande termen te vinden die de richtingen aanduiden:
Term Gebied of referentie
Anterior De voorkant: voor
Ventraal De buikzijde
Posterior De achterzijde
Dorsaal De rugzijde
Craniaal / Cefaal Het hoofd
Superior Boven
Caudaal De staart
Inferior Onder
Mediaal In de richting van de lengte as van het lichaam
,In de figuren hiernaast en hieronder zijn de vlakken van
doorsnede weergeven:
Vlak Omschrijving
Transversaal / Scheidt het bovenste en
Horizontaal onderste gedeelte van
het lichaam
Sagittaal Scheidt een linker- en
rechter gedeelte
Frontaal / Coronaal Scheidt het ventrale en
dorsale gedeelte van het
lichaam
Anatomische termen hebben als doel een gestandaardiseerd
referentiekader te bieden voor de omschrijving van het
menselijk lichaam. Figuur 4. Vlakken van doorsnede (Martini & Bartholomew, 2017).
§1.8 Lichaamsholten
Leerdoel: de belangrijkste lichaamsholten en hun onderverdeling beschrijven.
De functies van de lichaamsholten voor organen bestaan uit het beschermen van schokken van buitenaf en het
toelaten van verandering van vorm. Het lichaam bestaat uit de borstholte, de buikholte en de bekenholte. De
borstholte wordt gescheiden van de buikholte door het diafragma: een koepelvormige plaat wat ook wel het
middenrif wordt genoemd. De inwendige organen zijn deels of geheel omgeven door deze holten en worden
bekleed door een viscerale laag (membraan).
§1.S Beeldvormende technieken
• Röntgenfoto’s zijn een gebruikelijke methode voor beeldvorming van het menselijke lichaam.
Röntgenstralen zijn stralen die met hoge energie in levende weefsels doorbrengen. Röntgenfoto’s
kunnen vanuit meerdere richtingen worden gemaakt.
• CT-scans worden gebruikt om dwarsdoorsneden te reconstrueren. Een CT-scan is een goedkopere en
snellere variant van de MRI-scan.
• MRI-scans hebben dezelfde werking als CT-scans maar geeft beelden gedetailleerder weer door
magnetische resonantie. MRI-scans zijn duurder dan CT-scans maar minder schadelijk en dus
geschikter voor bijvoorbeeld zwangere vrouwen.
• DSA-scans worden gebruikt om de doorbloeding van specifieke organen zoals de hart, de hersenen, de
longen en de nieren in beeld te brengen.
2. Het moleculaire organisatieniveau (Anatomie & Fysiologie)
Terminologie
Anabool opbouw: anabolisme Di- twee: disacharide
Katabool afbraak: katabolisme Mono- enkelvoudig: monoacharide
Katalyse oplossen: katalyse Poly- veel: polyacharide
Lysis afbraak: hydrolyse Endo- binnen: endotherm
Hydro- water: hydrolyse Sakcharon: suiker
Metabool verandering: metabolisme Exo- buiten: exotherm
Glyco- suiker: glycogeen Lipos vet: lipiden
Lesdoelen:
• Verklaren op welke wijze de chemische eigenschappen van water het leven mogelijk maken.
• De pH-schaal en de rol van buffers in lichaamsvloeistoffen beschrijven.
• De fysiologische functies van anorganische verbindingen beschrijven.
• De structuur en functies van koolhydraten beschrijven.
• De structuur en functies van vetten beschrijven.
• De structuur en functies van eiwitten beschrijven.
• De structuur en functies van nucleïnezuren beschrijven.
• De structuur en functies van energierijke verbindingen beschrijven.
•
, §2.S Chemische notatie
Moleculen bestaan uit atomen. Bijvoorbeeld uit een waterstofatoom of uit een zuurstofatoom. Water bestaat
uit twee watermoleculen en uit een zuurstofmolecuul die weer zijn samengesteld uit atomen. De chemische
notatie van water is H2O. De chemische reactie van water wordt als volgt genoteerd: 2H+O -à H2O. Een min of
plusteken in de superscript van een atoom weergeeft de lading van het atoom weer. Bijvoorbeeld bij natrium
en bij chloride. Een natriumatoom wordt genoteerd als Na+ en een chloride atoom wordt genoteerd als Cl-.
§2.6 Water
Leerdoel: verklaren op welke wijze de chemische eigenschappen van water het leven mogelijk maken.
Water is de belangrijkste stof in het menselijk lichaam. Water heeft de volgende drie eigenschappen:
• Reagens bij chemische reacties: chemische reacties in het menselijk lichaam vinden plaats in water
waardoor watermoleculen deelnemen aan chemische reacties.
• Warmtecapaciteit: het water in ons lichaam neemt warmte op en heeft als functie om de
lichaamstemperatuur te stabiliseren waardoor cellen vloeibaar blijven bij iedere
omgevingstemperatuur.
• Oplosmiddel: het water in ons lichaam neemt overtollige moleculen na chemische reacties waardoor
deze moleculen oplossen en worden afgevoerd.
De grootste bijdrage aan het lichaamsgewicht wordt door water geleverd omdat de structuur van water
verantwoordelijk is voor de werking van eiwitten.
§2.7 PH-waardes
Leerdoel: De pH-schaal en de rol van buffers in lichaamsvloeistoffen beschrijven.
Een waterstofatoom dat betrokken is bij een chemische binding of dat deelneemt aan een chemische reactie,
kan gemakkelijk zijn elektronen afstaan. Een waterstofatoom dat zijn elektron afstaat gaat over in H+. Als
waterstofionen in overmaat aanwezig zijn, zullen ze chemische verbindingen verbreken, daarom is het van
belang dat de concentratie van waterstofionen nauwkeurig wordt gereguleerd.
De PH is een maat voor de concentratie van waterstofionen in oplossingen zoals lichaamsvloeistoffen. PH-
waarde 0 is extreem zuur en pH-waarde 14 is extreem basisch. PH-waarde 7 is neutraal en ligt tussen de
extremen in. Omdat water een neutrale pH-waarde heeft, heeft bloed en andere lichaamsstoffen ook een
neutrale PH-waarde wat schommelt tussen 7.35 en 7.45. Een pH-waarde van bloed lager dan 7 kan leidden tot
een coma en hoger dan 7.8 tot langdurige spiercontracties.
• Een oplossing met een pH-waarde van 7 wordt dus neutraal genoemd, omdat deze evenveel
waterstofionen bevat als hydroxide-ionen.
• Een oplossing met een pH-waarde van lager dan 7 wordt dus zuur genoemd, omdat er meer
waterstofionen aanwezig zijn dan hydroxide-ionen.
• Een oplossing met een pH-waarde van hoger dan 7 wordt dus basisch genoemd omdat er meer
hydroxide-ionen aanwezig zijn dan waterstofionen.
§2.8 Zuren, basen en zouten
Leerdoel: de fysiologische functies van anorganische verbindingen beschrijven.
In het menselijk lichaam komen organische en anorganische stoffen voor. Organische stoffen bevatten de
elementen waterstof, koolstof en zuurstof. Anorganische stoffen bevatten nooit koolstof en waterstof
tegelijkertijd. Zuren, basen en zouten zijn anorganische stoffen in het menselijk lichaam:
• Een zuur is een stof die in oplossing uiteenvalt met afgifte van waterstofionen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller verpleegkundestudent432. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.90. You're not tied to anything after your purchase.