Deze samenvatting is van jaar 1 periode 1 van gedragswetenschappen van de opleiding HBO verpleegkunde op Windesheim. De samenvatting is zeer gedetailleerd en de leerstof komt uit het boek zes psychologische stromingen en één cliënt. Ik heb voor dit tentamen een 8,8 gehaald met behulp van deze sa...
3.1 Inleiding
PDB stammen af van de theorie van Sigmund Freud. Freud concentreerde zich op het innerlijk van de
patiënt (onbewuste).
De verschillende vormen van psychodynamische therapie hebben een aantal overeenkomsten:
Ze gaan ervan uit dat patiënten vaak niet weten waarom ze iets doen, dat onbewuste gevoelens
en wensen een rol spelen, dat ze moeilijke en angstwekkende gevoelens hebben weggestopt of
dat ze er juist door overspoeld worden zonder dat ze begrijpen waar dat vandaan komt of waar
het precies over gaat
- Proberen onbewuste of moeilijk te hanteren wensen, motieven, gevoelens en gedachten
bewust te maken en proberen de patiënt te leren ze te hanteren
Gaan er van uit dat problemen vaak stammen uit vroege kindertijd
Overdracht
Het herhalen van vroegere gedragspatronen en problemen bij personen die daar niets mee te maken
hebben, dit gebeurt meestal onbewust
Affectregulering of metalliseren
De patiënt proberen te leren om beangstigende en onbekende gevoelens toe te laten, te benoemen
3.2 Theorie van Freud
Conversiestoornis – patiënten blokkeren zichzelf om onbegrijpelijke redenen
Freud toonde aan dat een psychiatrische stoornis met lichamelijke symptomen via een psychologische
methode behandeld kan worden
Hij probeerde de betekenis van elk gedrag te verklaren, alles kan niets is toevallig
Vier modellen
1. Het driftmodel
Verdrongen problemen uit de kindertijd die terug te voeren zijn op seksuele en agressieve driften
2. Het objectrelatiemodel
Nadruk op eerste relaties in de vroege kindertijd en manier waarop die relaties deel van onszelf
zijn geworden
3. Het zelfpsychologisch model
Aandacht niet uitgaan naar conflicten maar naar tekorten. Tekorten te leiden uit de kindertijd tot
een zwakke identiteit, zelfgevoel
4. Het interactioneel model
Niet nadruk op innerlijke conflicten, maar op problematische conflicten tússen mensen.
,Het driftmodel ‘es’ ‘ego’ en ‘superego’
Es – onbepaald, iedereen heeft hetzelfde es, bij de een sterker dan de ander, bepaalt ons
temperament
Ego – om frustraties te leren verdragen moet het kind een ‘ego’ ontwikkelen dat het ‘es’ de baas
is
Superego – bevat gebonden en verboden die vanuit de omgeving zijn geïnternaliseerd. Bevat
ideaalbeelden
Zowel impulsen en wensen uit es als eisen vanuit het superego zijn krachten die druk
uitoefenen op ons ego
Ontwikkelingsfasen es, ego en superego
1. Orale fase (0 -1,5 jaar)
- Bevrediging van driften gericht op het ontvangen via de mond (drinken, eten, ook liefde en
aandacht)
- Te weinig ontvangen -> babybehoeften blijven domineren -> steeds behoefte aan aandacht
2. Anale fase (1,5–3 jaar)
- Periode waarin het kind een eigen wil krijgt en zijn ontlasting onder controle leert houden
- ‘koppigheidsfase’ waarin kind een evenwicht moet vinden tussen eigen wil en die van de
omgeving. Kind beseft dat het macht heeft
- Nooit begrenst -> moeite met discipline en regels. Weinig wil hebben -> perfectionistisch
3. Fallische fase (3–6 jaar)
- Oedipuscomplex: jongen wil moeder voor zich alleen en ziet vader als rivaal, vader stelt
regels, uiteindelijk merkt het jongetje dat hij zich beter met vader kan identificeren in plaats
van bestrijden. Jongen imiteert gedrag van zijn vader, zo ontstaat het superego en ontwikkelt
zich het mannelijk rolgedrag.
- Electracomplex/Penisnijd: meisjes willen een penis, willen zijn zoals vader en winnen van
moeder. Zodra zij merken dat hun wens onvervulbaar is, proberen ze zo veel mogelijk op hun
moeder te lijken om vanuit die positie vader te beroven. Omdat moeder toch al de primaire
hechtingsfiguur is, is deze ontwikkeling makkelijker voor meisjes dan voor jongens.
- Als er in deze fase iets niet goed gaat, zou je later problemen kunnen krijgen met (het
aangaan van) liefdesrelaties, seksuele trouw en jaloezie.
4. Latentiefase (6 - 12 jaar )
- Rustigere tijd. Es, ego en superego min of meer ontwikkeld.
- Kind kan blik meer richten op de buitenwereld en aandacht besteden aan school en
leeftijdsgenoten.
5. Genitale fase (12 – 23 jaar)
- In de pubertijd en adolescentieperiode worden driften en conflicten onder invloed van
hormonen en culturele verwachtingen weer actiever ne kunnen oude conflicten weer
opnieuw actueel worden bij het aangaan van volwassen rollen, zoals in werk of relaties.
- Gaat goed -> persoon rijpt tot volwassen iemand die volwassen relaties kan aangaan.
6. Regressie en fixatie
- Als conflicten uit de verschillende fasen niet goed zijn opgelost, blijven ze actief. Vooral bij
stress kan regressie/terugval naar gedrag uit kinderlijke fase optreden.
- Als er sprake is van fixatie in een bepaalde fase, ben je overgeleverd aan behoefte en
gedragingen uit deze vroegere ontwikkelingsfasen. Je ego heeft er dan te weinig controle
over.
, Afweermechanismen
Verdringing – wensen, gedachten, impulsen worden weggestopt, maar blijven wel invloed
uitoefenen via dromen, lichamelijke of fysieke klachten.
Ontkenning – feitelijke zaken worden ontkend. De emoties die de werkelijkheid oproept, kan ons
ego niet hanteren. Ontkennen anders dan liegen, bij ontkennen zie je de werkelijkheid niet onder
ogen.
Reactieformatie – angstwekkende impuls onschadelijk maken door het omgekeerde ervan in het
bewuste toe te laten. Bang zijn maar grappen maken. Boos zijn maar bloemen halen (boos zijn
mag niet van je superego)
Isolering – een ontoelaatbaar of angstwekkend gevoel wordt afgesplitst van de rest van je
persoon. Gebeurtenis wordt wel geregistreerd, maar je gevoel is er van afgesplitst. Gevoel kan
dan onverwacht toch uitkomen en je overspoelen. Bij traumatische gebeurtenissen.
Intellectualisering – een eenvoudig gevoel wordt met ingewikkelde taal overdekt. Vooral
ontwikkelde, intelligente patiënten kunnen vaak heel uitgebreid en genuanceerd over de
gevoelens praten, terwijl ze het dan niet werkelijk spreken -> praten houdt gevoel op afstand.
Projectie – onacceptabele impuls bij jezelf wordt geprojecteerd op een ander. Je ziet bij andere
zaken waar je bij jezelf bang voor bent. ‘De mensen zijn tegenwoordig niet meer te vertrouwen in
relaties’. Tegen iemand zeggen ‘Niet bang zijn, het komt goed’ (voor jezelf)
Splitsing – iets of iemand wordt als óf helemaal goed, óf helemaal slecht, óf afwisselend goed en
slecht gezien. Als het te veel angst oproept om zowel iemands goede als slechte kanten te zien.
Het superego keurt bijvoorbeeld negatieve gedachten over eigen partner af, omdat dat tegen de
moraal ingaat.
Rationalisatie – een impuls die eigenlijk wordt afgekeurd (door superego), wordt toch uitgeleefd
en vervolgens goedgepraat. Fout gedrag met mooie praatjes recht te breien.
Verplaatsing – een impuls die gericht is op een bepaald persoon, bij iemand anders uiten. Boos
op werk -> boosheid thuis
Sublimatie – afweermechanisme dat Freud aanraadde. Het ego kanaliseert hierbij je behoeften
op zo’n manier dat iedereen tevreden is. Veel agressie -> vechtsport.
Afweer en weerstand – weerstand naar buiten gericht, afweer gericht op het weghouden van
een innerlijk conflict.
Therapieën vanuit het driftmodel (bij behandeling)
Abstinentieregel – therapeut moet zich zo neutraal opletten, geen persoonlijke mededelingen
doen, niet té vriendschappelijk, maar ook niet te koel reageren
Overdracht – patiënt moet zich in zijn oude, steeds terugkerende conflicten verplaatsen naar de
therapiesituatie zodat die geëxploreerd en geanalyseerd kunnen worden.
Langdurig proces – Het bewust worden en integreren van een onbekend, angstwekkend conflict
is een langdurige intensieve taak, ego wil het conflict onbewust houden. Eigenlijk wil de patiënt
niet weten wat er met hem aan de hand is
Kortere trajecten – men vindt het te lang duren en het is te kostbaar. Patiënt moet in kortere
trajecten intensiever aan het werk, moet spanning kunnen verdragen.
Overdracht – Het beleven van gevoelens bij iemand die horen bij een ander, meestal bij iemand uit het
verleden.
Tegenoverdracht – Patiënt roept bij de therapeut iets van vroeger op
De therapeutische houding bij klassieke psychoanalytische therapieën is een neutrale houding.
Technieken en houdingsaspecten die van belang zijn kennen?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller julietjjb. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.36. You're not tied to anything after your purchase.