100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Leerdoelen en literatuur Inleiding in de Pedagogische Wetenschappen $4.88   Add to cart

Summary

Samenvatting Leerdoelen en literatuur Inleiding in de Pedagogische Wetenschappen

3 reviews
 77 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Een complete samenvatting van alle leerdoelen met de bijbehorende literatuur van het vak: 1.1 Inleiding in de Pedagogische Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Preview 4 out of 36  pages

  • October 5, 2020
  • 36
  • 2020/2021
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: joannewisse • 3 year ago

review-writer-avatar

By: julianemeth2305 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: aichavanderpasch • 3 year ago

avatar-seller
Literatuur Onderwijsgroepen

03-09-2020
Probleem 1. Nature? Nurture?
LD1: Wat zijn de standpunten van de verschillende denkers?
Er zijn twee visies op de verandering van individuen tijdens hun ontwikkeling:
 Theorieën met een biologisch primaat (nature): de verandering van individuen
tijdens hun ontwikkeling is vastgelegd in de genen -> Descartes, Rousseau, Piaget;
 Leertheorieën (nurture): door ervaringen leert een kind zijn gedrag -> Locke, Watson,
Erasmus, Skinner -> behaviourism.

Rousseau zei dat al het goede gedrag komt uit de nature, de slechte ontwikkelingen waren
oorzaak van de omgeving. Het kind moest vrijheid gegund worden door het op te voeden in
de natuur. Descartes zei dat men is ontstaan met aangeboren ideeën, die van nature in de
mens aanwezig zijn. De eigenschappen komen tot uiting wanneer ze gerijpt zijn.

Piaget is aanhanger van zijn eigen stadiatheorie (mengvorm)-> kinderen ontwikkelen zich
door genetische informatie, maar ook door ervaringen in de fysieke wereld. Hij was ervan
overtuigd dat kinderen voorgeprogrammeerd waren.

Locke was de eerste aanhanger van de leertheorie. Hij vond dat een baby start met een
tabula rasa (schone lei). Deze lei werd gevuld door ervaringen die het kind opdoet
gedurende zijn ontwikkeling. Hij was nurture-aanhanger omdat hij kennis belangrijker vindt
dan karakter, maar nature-aanhanger omdat karakter besloten is bij de geboorte.tyh

Watson (behaviourist) ging hier verder op door en zei dat een kind al zijn gedrag aanleerde
en maakbaar was door de omgeving. Skinner had zijn eigen straf- en beloning theorie ->
mensen zijn maakbaar aan de hand van beloningen.

Erasmus was een humanist die de nurture-beweging volgde. Hij was overtuigd dat kinderen
van nature willen leren. De omgeving van de kinderen moest hen de goede kant op sturen.
Beleefdheid, bescheidenheid, ingetogenheid en manieren waren eisen van de opvoeding.

GxE staat voor gen-omgevings interactie. De omgeving heeft invloed op de expressie van
genen. Hetzelfde gen kan op een andere manier geuit worden in een andere omgeving.
Genen beïnvloeden ook de omgeving -> aanleg bepaalt de reactie van mensen om je heen.
De invloed van genen op gedrag is onduidelijk en indirect: er bestaan geen genen die direct
het gedrag bepalen. De genexpressie is afhankelijk van de ervaringen van het individu.

Genen en omgeving kunnen elkaar versterken of tegenwerken op verschillende manieren:
 Assortative mating (soort zoekt soort): individuen met een bepaalde eigenschappen
kiezen een partner met dezelfde eigenschap;
 Correlatie tussen genen en omgeving: ouders geven genen en omgeving door aan
hun kinderen, een kind kiest een omgeving die bij hem past en een kind met
genetische bagage roept reacties op in de omgeving;
 Interactie tussen genen en omgeving: het effect van de omgeving hangt af van de
genetische bagage van het individu;
 Sociale interactie: kinderen gaan om met personen waarmee ze verwant zijn.


1

,Literatuur Onderwijsgroepen

Bij invloeden uit de omgeving kunnen meerdere dingen een rol spelen:
 Culturele omgeving: gewoonten in een cultuur die als vanzelfsprekend worden
overgenomen -> taal, manier van eten;
 Gedeelde omgeving: de omgeving die een kind deelt met anderen -> school;
 Unieke omgeving: de omgeving die per kind uniek is -> vrienden.

Er zijn drie factoren voor de verklaring van variantie in gedrag: additive genetic effect
(genetische bijdrage), common environment (de gedeelde omgeving) en error (unieke
omgeving waarin meetfouten zijn opgenomen).

Zowel de genen als invloeden van de omgeving spelen een rol in de ontwikkeling (gedrag,
eigenschappen, kenmerken) van de mens, de mate waarin is onduidelijk.

LD2: Wat is nature en wat is nurture?
Nature zijn alle invloeden die t/m de geboorte inwerken op de ontwikkeling (gedrag,
eigenschappen, kenmerken) van een kind -> ruime zin. Hieronder vallen zowel erfelijke
factoren als invloeden van buitenaf. In enge zin valt onder nature enkel genetisch materiaal.
Het fenotype wordt bepaald door het genotype (genetica) en omgevingsfactoren.

Nurture zijn de omgevingsinvloeden en de ervaringen die invloed hebben op de
ontwikkeling (gedrag, eigenschappen, kenmerken) van het kind.

LD3: Wat is erfelijk en wat is aangeleerd, hoe kun je dat meten?
De ontwikkeling van kinderen komt voor 50% uit erfelijkheid (nature) en voor 50% uit
omgeving (nurture). Nurture ging dan om de invloed van de leeftijdgenoten van de kinderen.

Individuele verschillen in eigenschappen zijn ontstaan door zowel omgeving als erfelijke
factoren. Het gedrag van een individu wordt bepaald door de ervaringen, eigenschappen,
vaardigheden en situatie waarin het individu zich bevindt.

Monozygote tweelingen (ééneiig) hebben een identiek genotype. Als identieke tweelingen
gescheiden opgroeien en dezelfde eigenschappen ontwikkelen, toont dit aan dat erfelijkheid
deze eigenschap bepaalt. Dyzygote tweelingen (twee-eiig) hebben net zulke grote
genetische overeenkomst als brusjes.

Er zijn twee methoden om de invloed van erfelijke en omgevingsfactoren op individuele
verschillen in eigenschappen te onderzoeken:
 Tweelingonderzoek: er wordt gekeken naar de overeenkomsten van eigenschappen
(binnen-paar overeenkomsten) bij monozygote- en dizygote tweelingen. Als er geen
verschil zit tussen mono- en dizygote tweelingen is de eigenschap niet erfelijk en
bepaald door omgevingsfactoren. Als er wel verschil zit tussen mono- en dizygote
tweelingen is de eigenschap erfelijk en bepaald door genen. Als dizygote tweelingen
een grotere overeenkomst hebben dan twee brusjes, duidt dit op familiale invloeden.

 Adoptieonderzoek: er wordt gekeken of biologische- of adoptieouders meer invloed
hebben op het adoptiekind. Als het kind en de adoptieouders overeenkomsten


2

,Literatuur Onderwijsgroepen

hebben komt dit door de omgevingsfactoren. Als het kind en de biologische ouders
overeenkomsten hebben komt dit door de genetische gelijkheid.
Erfelijkheid zit in de genen, aangeleerd gedrag komt uit de omgeving. Dit is te meten via het
tweelingdesign en adoptiedesign.

Gehechtheidsneiging is aangeboren (door hechting is er een grotere overlevingskans). Er zijn
drie soorten hechtingen:
 Veilig gehecht: kind zoekt steun wanneer nodig en gaat daarna zelfstandig verder;
 Onveilig gehecht: kind laat niet merken dat ze steun nodig hebben of klampt zich
juist helemaal vast;
 Gedesorganiseerd gehecht: kind weet niet hoe te reageren of toont angst voor de
ouders -> meest onveilige vorm.

Algemeen
Omgevingsfactoren als sociaal-economische klasse en ouderlijke warmte hebben weinig
invloed op latere intelligentie, persoonlijkheid of psychische klachten van kinderen. Situaties
als verwaarlozing, mishandeling of misbruik hebben hier wel aantoonbaar invloed op.

Geadopteerde kinderen hebben een IQ dat samenhangt met het IQ van hun biologische
ouders. Er kan een IQ-verbetering optreden door verandering van het milieu en opvoeding
van de adoptieouders. Gedragsstijlen zijn de verschillen in het uiten van emoties -> niet
genetisch bepaald. Gedragsstijlen kunnen veranderen door met name de opvoeding.

Kinderen van schizofrene moeders hebben meer kans op psychiatrische problemen ->
genetisch bepaald. Door schizofrenen geadopteerde kinderen hebben meer kans op
schizofrenie -> omgevingsfactoren (opvoeding).

07-09-2020
Probleem 2. Familie Doorsnee…
LD1: Wat zijn kenmerken van het gezin van vroeger en het gezin
anno nu?
Een gezin is elk leefverband van van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid
dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen, ongeacht de leeftijd van
deze kinderen. Gezinsvormen kunnen ingedeeld worden in drie tijdsperioden.

In de periode rond 1850 was het huwelijk erg populair. Kinderen werden binnen het huwelijk
geboren. Mensen werden minder oud -> meer éénoudergezinnen.

De economische ontwikkeling en Industriële Revolutie zorgen voor het ontstaan van de
Demografische Transitie. Doordat er veel migranten op het economische succes afkomen
neemt de verstedelijking toe. Ook vindt hierdoor secularisering, vrouwenemancipatie en
individualisering plaats.

Tijdens de Eerste Demografische Transitie (1870-1920) was er een overgang van een hoog
sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer. Het werd ongebruikelijker
om te scheiden of kinderen te krijgen buiten het huwelijk. Voorbehoedsmiddelen waren niet
bekend en leefomstandigheden waren slecht maar deze verbeterden door de transitie.

3

, Literatuur Onderwijsgroepen

Het standaardgezin in deze periode was klein. Weduwen hertrouwden vaak niet na het
overlijden van hun echtgenoot, waardoor er eenoudergezinnen ontstonden. Weduwnaars
hertrouwden wel vaak.

Door de Eerste Demografische Transitie groeide zo’n 90% van de kinderen later op in het
zogenaamde traditionele gezin (rond 1960). Deze gezinnen bestonden uit getrouwde ouders
en kinderen. Vaak waren er meer gezinsleden dan tegenwoordig. Er was sprake van een
bevelshuishouden.

Tijdens de Tweede Demografische Transitie (1960-1980) was er een verandering in normen
en waarden. Mensen lieten hun levens minder bepalen door de kerk, door de toenemende
individualisering, secularisering en modernisering.

Het werd gebruikelijk om ongehuwd samen te wonen en kinderen te krijgen buiten het
huwelijk -> kinderen groeiden niet meer op in een traditioneel gezin. Als ouders uit elkaar
gingen hertrouwden steeds meer mensen. Er kwamen dus minder tweeoudergezinnen en
meer alleenstaanden. De eenoudergezinnen bestaan vooral uit moeder en kind(eren).

Door emancipatie werd men (met name vrouwen) hoger opgeleid. De sociaaleconomische
verschillen tussen mannen en vrouwen zijn hierdoor verminderd. Door een langere opleiding
begon men later aan kinderen -> oudere ouders. Er zijn nu ook minder gezinnen met twee of
drie kinderen.

Hedendaagse gezinnen kenmerken zich door een grote diversiteit in samenstelling. Zo zijn
er: co-ouderschap, éénoudergezinnen, pleeggezin, adoptiegezin, homogene relatie,
stiefouders, traditionele gezin, ongehuwde gezinnen…

Tegenwoordig is er sprake van een onderhandelingshuishouden, waar dit vroeger een
bevelshuishouden was. Deze opvoeding zorgt voor zelfstandigheid, autonomie en
weerbaarheid. Er is sprake van een autoritatieve opvoedingsstijl.

Jongeren kiezen er vaker voor om uit huis alleen te gaan wonen, gaan later met een partner
samenwonen, kiezen vaker voor ongehuwd samenwonen, krijgen later en minder kinderen
en scheiden vaker dan vroeger.

Het co-ouderschap, waarbij het kind deels bij de vader en deels bij de moeder woont, neemt
toe. Daarnaast zijn er meer stiefgezinnen, waarbij de vrouw vaak de biologische ouder is.
Ook zijn er steeds meer pleegkinderen. Er vinden tegenwoordig juist minder adopties plaats.
Bij gewone adoptie is geen van de ouders de biologische ouder en bij stiefouderadoptie
adopteert de nieuwe partner van de moeder of vader het kind.

LD2: Wat zijn oorzaken van de veranderingen in
gezinssamenstelling?
Tijdens de Eerste Demografische Transitie (1870-1920) was er een overgang van een hoog
sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer. Dit kwam door betere
levensomstandigheden. De snelle bevolkingsgroei zorgde voor het ontstaan van het
traditionele gezin.

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller riccigeenen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.88  1x  sold
  • (3)
  Add to cart