Leerdoelen onderzoekend handelen
Week 1:
-De student heeft een begrip van wat ‘denken’ is, zodanig dat hij/zij actief en met
voorbeelden kan bijdragen aan een inhoudelijke uitwisseling over dit thema, waarbij
volgende aspecten kunnen worden betrokken:
- Spontaniteit
- Beperkingen in controle en
- Bijvangst: zaken die tijdens het denken aan bod komen maar niet van belang zijn. (wasrek
wat in de kamer staat waar je naar kijkt en denkt dat het een persoon is). Het verhaal gaat
alle kanten op. Voorbeeld bij angststoornissen (bang zijn voor spinnen). In principe doen
spinnen niks maar de gedachten die jij er al over hebt is bijvangst.
- Waarheid,
- Interpretatie,
- Vertekening,
- Biases (selectief waarnemen): Denkfouten
- het verschil tussen brain en mind:
Brain=Het orgaan/de hersenen zelf (fysiek)
Mind= de uitkomst van de verbinden die in de hersenen plaatsvinden (niet fysiek).
- false consensus effect: Denkfout waardoor mensen de neiging hebben te overschatten in
hoeverre hun meningen, overtuigingen, voorkeuren, waarden en gewoonten normaal zijn en
typisch voor die van anderen. perceptie van een consensus die niet bestaat. De aanname
van groepsleden dat persoonlijke overtuigingen en gedragingen representatief zijn voor de
opvattingen die de andere groepsleden er op na houden. Het is de illusie van unanimiteit.
Je bent gek op honden en begrijpt niet dat mensen ook van katten kunnen houden.
Week 2:
- De student kan de volgende denkwijzen benoemen en herkennen:
- Technisch analytisch denken: 1 probleem wat je verdeelt in stukjes, hoofd en
bijzaken onderscheid je. Vanuit informatie ga je verbanden leggen en trek je
conclusies op basis van kennis en feiten. (De bakker gaat dicht, dus ik kan geen
brood kopen).
- Empathisch denken: je gebruikt inlevingsvermogen om je te verplaatsen in een
ander. Je gaat er hierbij niet vanuit dat anderen hetzelfde denken als jij en dat je weet
wat een ander voelt. (Mw. Ziet er verdrietig uit, hoe zou ze zich voelen vandaag).
- Irrationeel denken: je gaat in strijd met je gezonde verstand. Je hebt vaak
gedachten die niet voor reden vatbaar zijn. Je denkt meestal negatief of zwart/wit.
Soms gebruik je emoties om je gedachten te laten leiden. (Zij zegt nooit wat tegen
mij, ze zal me wel niet aardig vinden).
, - Type 1 denken: fast thinking, (intuïtie) eerste impressie. Weinig inspanning,
autonoom, parallel, snel.
- Type 2 denken: slow thinking (over nadenken), langer, intensiever over nagedacht.
Niet zomaar akkoord gaan.
- De student is in staat om voorbeelden te genereren van bovenstaande
denkvormen.
- De student weet wat priming is en kan dit herkennen: het sneller herkennen van,
of reageren op een bepaalde stimulus als men deze eerder heeft waargenomen.
(doet een beroep op type 1 denken).
Week 3:
- De student weet wat een drogredenering is en kan deze herkennen: een
redenering die op het eerste gezicht aannemelijk/geldig lijkt te zijn maar het niet is.
- Overhaaste generalisatie: op basis van één of enkele voorvallen (te weinig
gegevens) een algemene conclusie trekken voor een grotere groep. Vb. in een
sollicitatiecommissie: ‘ik stel voor geen vrouw van ronde de dertig aan te nemen,
want die is binnen enkele maanden zwanger.’ Argument: weet je nog Carolien? Die
was ook binnen een half jaar met zwangerschapsverlof.
- Onjuist oorzakelijk verband: een link gelegd tussen 2 zaken die misschien wel waar
zijn, maar waartussen geen oorzakelijk verband bestaat.
1. Leidt deze oorzaak inderdaad tot het genoemde gevolg?
2. Wordt het gevolg niet ook door iets anders veroorzaakt?
Vb. ’s avonds wordt het donker, omdat de maan gaat schijnen.
- Onjuist beroep op autoriteit: Argument gebruiken dat het wel waar moet zijn
wanneer iemand met een goede functie/status dit ook vindt. Vb. we moesten deze
ingreep doen want onze experts hebben voorgetekend wat het alternatief zou zijn.
‘Elke econoom weet dat deze beslissing genomen moest worden.’
- Vals dilemma: Doen alsof er maar 2 mogelijkheden zijn. Mogelijkheid A en
mogelijkheid B. Ben je het niet eens met mogelijkheid A, dan ben je het automatisch
eens met mogelijkheid B. Vb. als je geen dieren eet, vind je dat anderen dat ook niet
mogen eten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Moniek1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.60. You're not tied to anything after your purchase.