Week 2: Hypertensie
1. Geef een definitie en classificatie van hypertensie. Wat wordt verstaan onder geïsoleerde
e
systolische hypertensie en white coat hypertensie? (K&C, 8 editie, p. 777-780 +
Farmacotherapeutisch kompas, hoofdstuk antihypertensiva (online boek))
Hypertensie: Hypertensie is een verhoogde arteriële
bloeddruk; er is sprake van hypertensie bij een
bloeddruk ≥140/90 mmHg. Hypertensie is een
belangrijke veroorzaker premature vasculaire ziekten
zoals cerebrovasculaire aandoeningen, ischemische
hartziekten en perifere vasculaire aandoeningen.
Bloeddruk is afhankelijk van lengte en gewicht met
individuele variatie. Met name leeftijd en etnische
achtergrond zijn van invloed op de bloeddruk (40%
van de afrikanen hebben hypertensie, in tegen stelling
tot 20-30% van de ouderen in de ontwikkelde landen.
Met leeftijd neemt het voorkomen van hypertensie toe.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen 4 groepen:
- Secundair verhoogde bloeddruk: Hierbij is de
oorzaak voor de verhoogde bloeddruk bekend. Voorbeelden zijn nierarteriestenose, oorzaken
in de bijnier (feochromocytoom, Cushing, primair hyperaldosteronisme) etc. Bij een
vermoeden van secundaire hypertensie door de huisarts is verwijzing naar de specialist nodig:
de achterliggende oorzaak vereist gericht onderzoek en specifieke therapie (veelal operatieve
of radiologische interventie).
- Hypertensieve crises: Hier zijn er, door de in korte tijd ontstane zeer hoge bloeddruk, directe
bedreigingen voor diverse orgaanfuncties zoals ogen, hersenen, hart en vaten, nieren. Men
maakt onderscheid tussen hypertensieve 'emergencies' met acute en/of progressieve tekenen
van orgaanschade of hypertensieve 'urgencies' zonder ernstige symptomen of progressieve
orgaanschade. Doel van de behandeling van patiënten met een hypertensieve crisis is het
voorkómen of beperken van orgaanschade.
- Verhoogde bloeddruk met tekenen van orgaanschade of afwijkingen door cardiovasculaire
aandoeningen: In deze groep met (aanwijzingen voor) orgaanschade gaat het om patiënten
met linkerventrikelhypertrofie, een voorgeschiedenis van CVA, angina pectoris,
myocardinfarct, perifere vaatafwijkingen en vaatafwijkingen in ogen en nieren. De patiënt kan
klachten hebben zoals hoofdpijn, duizeligheid, moeheid, problemen met zien. Een directe
relatie van dergelijke klachten met de verhoogde bloeddruk is niet zeker. Bij een verhoogde
bloeddruk met tekenen van orgaanschade, al dan niet na aanvullend onderzoek (ECG, echo
en nierfunctieonderzoek), is altijd behandeling aangewezen (secundaire preventie).
- Verhoogde bloeddruk zonder afwijkingen of klachten (essentiële of primaire hypertensie):
Deze verreweg grootste groep patiënten heeft geen klachten of anatomische afwijkingen,
hoewel er wel een disfunctie kan bestaan op (endotheel)cellenniveau. Hierdoor wordt
behandeling moeilijker dan bij de andere 3 groepen; daarbij is er een duidelijke afwijking en/of
e
klacht die behandeld kan worden en worden eventuele bijwerkingen geaccepteerd. Bij deze 4
groep spelen bijwerkingen een grotere rol, omdat er geen klachten of afwijkingen zijn.
Geïsoleerde systolische hypertensie: Een systolische druk >140 mmHg maar een normale
diastolische druk <90 mmHg. (Geïsoleerde) systolische hypertensie is de meest voorkomende
vorm van hypertensie bij ouderen, en is een geïsoleerde systolische bloeddrukverhoging of een
verhoging van de polsdruk (het verschil tussen de systolische en diastolische bloeddruk) een
sterke risicofactor voor cardiovasculaire ziekte en sterfte. Een geleidelijke verlaging van een
geïsoleerde systolische bloeddruk van 160 mm Hg of hoger is bij oudere patiënten onafhankelijk
van de diastolische bloeddruk zinvol gebleken. Als de elasticiteit van het vaatstelsel afneemt (het
vaatstelsel wordt stijver), dan zal in eerste instantie de systolische druk toenemen. Normaal
gesproken probeert het lichaam de systolische drukverhoging te compenseren met de daling van
de diastolische druk (perifere vasodilatatie) om de gemiddelde druk (mean arterial pressure)
zoveel mogelijk constant te houden, maar doet dat nu niet omdat het vaatstelsel stijver is
geworden.
, „White coat‟ hypertensie: Aanwezigheid van
hypertensie in een klinische omgeving, maar waarbij
thuis een normale bloeddruk te zien is. Er hoeft niet
per se sprake te zijn van een medewerker in een witte
jas, maar wanneer medische zorg wordt verleend
treedt er hypertensie op. Het kan een angst reactie te
zijn, maar opvallend is dat er geen sprake is van
tachycardie en patiënten zijn niet altijd angstig.
2. Hoe stelt men in Nederland hypertensie vast?
(Samenvattingskaart NHG standaard „cardiovasculair
risicomanagement‟ + oude lv)
De bloeddruk wordt gemeten bij de zittende patiënt, na enkele minuten rust, met een geijkte
manometer met een manchet van adequate afmetingen (bij een armomtrek van maximaal 33 cm
is een luchtzak nodig van ten minste 12 x 26 cm en bij een armomtrek tot 50 cm één van ten
minste 12 x 40 cm). Bij de meting moet de manchet zich ter hoogte van het midden van het
sternum bevinden. Tijdens de meetprocedure wordt niet gesproken. De bloeddruk wordt met een
nauwkeurigheid van 2 mmHg afgelezen. De manchetdruk moet daarom rond de verwachte
bloeddrukwaarden langzaam dalen, met een snelheid van 2 mmHg per seconde. De SBD wordt
afgelezen op het moment dat de tonen voor het eerst hoorbaar worden, de DBD op het moment
dat de tonen geheel verdwijnen.
Voor het vaststellen van de waarde van de bloeddruk wordt per consult steeds tweemaal volgens
de standaardprocedure gemeten, met een tussenpoos van minimaal 15 seconden, steeds aan
dezelfde arm. De uiteindelijke bloeddrukwaarde is het gemiddelde van beide metingen. Tijdens
het eerste consult wordt de bloeddruk aan beide armen gemeten. Bij een verschil van 10 mmHg
of meer wordt bij volgende consulten de bloeddruk gemeten aan de arm waar de hoogste waarde
werd gevonden. Bij een SBD ≥140 mmHg wordt in een tweede consult, ten minste 24 uur later,
de bloeddruk opnieuw gemeten. Indien de gemiddelde waarde van het tweede consult meer dan
10 mmHg hoger is dan die van het eerste consult, wordt een derde consult overwogen. Het
gemiddelde van het laatste consult is de uitgangswaarde voor de risicoschatting.
Aanvullend onderzoek: Bij een sterk verhoogde bloeddruk en bij therapieresistentie is de kans op
onderliggende pathologie groter. Voorbeelden hiervan zijn nierarteriestenose, nefrogene
aandoeningen (nefritis, polycysteuze nieren), en endocriene aandoeningen zoals
hyperaldosteronisme. Bij nefrogene aandoeningen is het serumcreatininegehalte meestal
verhoogd en bij hyperaldosteronemie is het serumkaliumgehalte meestal verlaagd. Normale
waarden sluiten deze aandoeningen niet geheel uit. Vooral bij jongere patiënten met kort
bestaande verhoogde bloeddruk is het van belang oorzaken van secundaire hypertensie uit te
sluiten voordat tot langdurige behandeling ter preventie van HVZ (hart-vaatziekten) wordt
overgegaan.
De informatie over het serumcreatinine- en het serumkaliumgehalte, de aanwezigheid van
microalbuminurie (in het algemeen: verhoogde albumine-excretie) en tekenen van
linkerventrikelhypertrofie hebben zowel diagnostische als prognostische betekenis en
therapeutische consequenties.
Diagnostische waarde: Een verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid (geschat op basis van het
serumcreatinine en de formule van Cockcroft-Gault) en microalbuminurie respectievelijk
hypokaliëmie kunnen wijzen op nefrogene respectievelijk mineralocorticoïde hypertensie.
Prognostische waarde: Een verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid, microalbuminurie en tekenen
van linkerventrikelhypertrofie wijzen op eindorgaanschade als gevolg van verhoogde bloeddruk
en nierinsufficiëntie.
Therapeutische consequenties: Bij hypokaliëmie zijn thiaziden in principe gecontraïndiceerd,
zeker als monotherapie. Bij aanwezigheid van een verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid en/of
verhoogde albumine-excretie overweegt men behandeling met ACE-remmers of angiotensine-II-
antagonisten. Bij hypokaliëmie en/of de aanwezigheid van een verlaagde glomerulaire
filtratiesnelheid moet het effect van de behandeling op het serumkalium- en serumcreatinine
gehalte na korte tijd (twee weken) en ook op lange termijn worden gecontroleerd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Bloemtje07. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.