Hoorcollege 1
Er komt altijd een vraag in het tentamen over de verhouding rechter/wetgeving. Ook
komt er een hoofdrolspeler terug in het tentamen. Daarnaast komt er een vraag over
of een wetgeving een codificatie is. Dit staat letterlijk in het boek. Er komt ook een
vraag over motieven achter codificatie. Trias Politica komt ook terug, evenals
onderscheid van continentaal recht.
Namen die niet in de hoorcolleges terugkomen hoef je niet te kennen. Over jaartallen
komen meestal geen vragen. 1789 komt wel terug (Franse Revolutie).
Er vallen drie rechtsgebieden onder het publiekrecht:
1. Staatsrecht.
a. Instrumentele functie: het regelt bevoegdheden die betrekking hebben
op de inrichting van het staatsbestel en het functioneren van de staat.
Eén van de belangrijkste bevoegdheden is de bevoegdheid tot
wetgeving. De bevoegdheden staan in de grondwet (bij ons art. 81
Gw).
b. Waarborgfunctie: het regelt de waarborgen ter bescherming van de
burger bij overheidsoptreden. De belangrijkste waarborgen in de
grondwet zijn de grondrechten.
2. Strafrecht.
a. Instrumentele functie: het regelt de bevoegdheden rondom opsporen,
vervolgen en berechten van strafbare gedragingen. Wat strafbaar is
hangt vaak samen met wat het algemeen belang als strafbaar ziet.
Vaak kent het strafrecht absolute geboden en verboden: je mag dingen
niet of moet dingen doen, zonder uitzondering.
b. Waarborgfunctie: het beschermt de burger tegen een overheid die
vervolgt en opspoort.
3. Bestuursrecht.
a. Instrumentele functie: bevoegdheden die betrekking hebben op het
ingrijpen van de overheid in het maatschappelijk leven. De omvang van
dit ingrijpen hangt af van wat wij als overheidstaak zien. Er zijn veel
relatieve verboden: je mag jagen met vergunning en rijden met
rijbewijs.
b. Waarborgfunctie: de Awb bevat waarborgen voor de burger tegen
overheidsingrijpen.
Wat wij tot het publiekrecht vinden horen is afhankelijk van de tijd en cultuur waarin
we leven. Romeinen vonden diefstal onderdeel uitmaken van het privaatrecht, zij
zagen het niet als strafbaar feit. Het was een ongerechtvaardigde
vermogensverschuiving van een eigenaar naar een dief. Ze corrigeerden diefstal via
het burgerlijk recht. Ontvoering was ook niet strafbaar; de familie had een persoon
minder om geld te verdienen, dit was een aantasting van de financiële waarde van
de familie. De ongedaanmaking van een ontvoering gebeurde via het privaatrecht.
Historische ontwikkeling
1. Romeinen tot de 17e eeuw. De Romeinen kenden het verschil tussen publiek-
en privaatrecht, zij legden de nadruk op het privaatrecht (betrekking op het
, individuele belang). Het publiekrecht heeft betrekking op het algemeen
belang. Ze wilden het algemeen belang zo klein mogelijk houden. Er was
betrekkelijk weinig strafrecht. De Romeinse staat wilde weinig ingrijpen. Alleen
het staatsrecht had enige omvang.
Karel de Grote had maar 1 zoon die hem overleefde, hij wilde dat deze zoon
hem opvolgde. Dit gebeurde via het privaatrecht. Het Rijk van Karel werd
gezien als onderdeel van het vermogen van Karel de Grote. Deze zoon had 3
zonen; dat betekende dat het Romeinse Rijk in drieën uiteen viel. Iedere zoon
erfde een gelijk deel.
Op veel universiteiten in NL werd in het begin alleen privaatrecht gegeven.
Er is in deze periode geen Trias Politica geweest. De keizers bemoeiden zich
met wetgeving, bestuur en rechtspraak. Koning Salomo was hun voorbeeld.
Karel de Grote en Justinianus maakten zelf ook wetten.
Er is nog één staat in Europa waar geen Trias Politica bestaat; Vaticaanstad.
De Paus is daar de hoogste wetgever, rechter en bestuurder.
2. 17e en 18e eeuw. Dit is de periode van de emancipatie van het publiekrecht uit
het privaatrecht. Het publiekrecht maakt zich los van het privaatrecht. Het
publiekrecht werd een zelfstandig rechtsgebied met eigen beginselen. Het
belangrijkste beginsel is het legaliteitsbeginsel. Vanaf dit moment werd het
universitair gedoceerd. Er werd in 1750 pas voor het eerst les gegeven over
het Nederlandse publiekrecht.
Er kwam meer behoefte aan hoe je een staat het beste kan inrichten. Deze
periode is het belangrijkst voor het staats- en strafrecht.
3. Het einde van de 18e eeuw, de Franse Revolutie. Het begin van de
rechtsstaat. Belangrijke nieuwe dingen:
a. Overal in Europa werd het legaliteitsbeginsel erkend als het centrale
beginsel van het publiekrecht.
b. De Trias Politica werd bijna overal in Europa ingevoerd
(machtenscheiding en -spreiding).
c. Er ontstonden vrijheidsrechten, opgenomen in een grondwet. Denk
vooral aan de vrijheid van spreken, denken en geloven.
d. De start van de rechtsbescherming van de burger tegen de overheid.
Gevolg hiervan: scherpe scheiding tussen publiekrecht en privaatrecht.
Publieke bevoegdheden mogen zich niet in private handen bevinden. Er kwam
een einde aan belastingheffing door particulieren.
De rechtspraak lag soms in private handen. Er konden zaken bij de
hoogleraren terecht komen; het forum academicum (academierechtspraak).
Hoogleraren verzorgden de rechtspraak in kleine privaatrechtelijke geschillen
en bij strafrechtelijke overtredingen.
4. De 19e eeuw. De parlementaire democratie kwam in veel Europese landen tot
stand. Kenmerken:
a. Het ontstaan van stelsels van volksvertegenwoordiging/parlementaire
stelsels. Zo’n stelsel wordt vaak gekoppeld aan het idee van
ministeriële verantwoordelijkheid.
b. Het ontstaan van politieke grondrechten, zoals bv. actief en passief
kiesrecht en de vrijheid van vereniging en vergadering. Deze staan
vaak in de Grondwet.
c. De scheiding tussen bestuur en politiek. Het bestuursrecht ontwikkelt
zich langzaam als zelfstandig rechtsgebied omdat de taken van de
overheid zich langzaam uitbreiden.
, 5. Eind 19e en begin 20e eeuw. De sociale rechtsstaat/verzorgingsstaat.
a. Het ontstaan van sociale grondrechten, zoals het recht op onderwijs,
huisvesting, bijstand, etc.
b. Het ontstaan van beginselen van behoorlijk bestuur en van behoorlijke
wetgeving. Het bestuursrecht wordt belangrijk en groot. De overheid
moet niet alleen in overeenstemming met de wet handelen, maar ook in
overeenstemming met fatsoen.
c. Het ontstaan van publiekrechtelijke rechtsbescherming. Er komen
specifieke bestuursrechters.
De verzorgingsstaat is in de jaren ’80 in de problemen gekomen. Je ziet een
heroriëntatie op wat ‘algemeen belang’ betekent en wat taken van de overheid
moeten zijn. Dit wordt ook wel het begin van de privatisering genoemd; de
overheid geeft weer taken aan de vrije markt. Gevolg: vervlechting van
publiekrecht en privaatrecht (vooral van bestuursrecht en privaatrecht).
Dit zie je vooral bij gezondheidsrecht en financieel recht. Een ander voorbeeld
is het door elkaar lopen van privaatrechtelijke hulp (schadevergoeding) en
publiekrechtelijke hulp (boetes). Dit maakt het recht complexer. Deze
complexiteit heeft een enorme stimulans gekregen door het Europese recht.
Europees recht is van huis uit publiekrecht, en krijgt steeds meer invloed op
het privaatrecht.
Legaliteitsbeginsel
Het centrale beginsel in het publiekrecht. Aan het einde van de 18 e eeuw (Franse
Revolutie) kwam er een breuk. In de eerste periode (0-1789) was het uitgangspunt
‘princeps legibus solutus est’ de vorst is niet gebonden aan wetten. De vorst staat
boven de wet. Hij was de bron van al het recht. Er was geen legaliteitsbeginsel.
Sinds 1789 is de staat gebonden aan de wet. Dit is de kern van het
legaliteitsbeginsel. De staat heeft de bevoegdheden die de wet hem toekent. Hij kan
zichzelf geen bevoegdheden toekennen. In de wet is niet te vinden dat de Hoge
Raad een rechtsvormende taak heeft.
Hoorcollege 2
Codificatie volgens het boek:
1. Een omvangrijke, op schrift gestelde wet. Een ander woord voor een
omvangrijke wet is een wetboek. Een wet en een wetboek zijn allebei wetten
in formele zin.
2. Afkomstig van een overheidsorgaan dat tot wetgeving bevoegd is.
3. Met exclusieve gelding.
De codificatie is een wetboek
Het kenmerk van een wet is dat het gaat om een algemeen verbindend voorschrift.
Het product ‘wet’ staat tegenover een uitspraak van de rechter en een besluit van het
bestuur. Je moet het begrip opvatten in de zin van de Trias Politica.
Waarom eist de Trias Politica dat een wet een algemene regeling is? Dit volgt uit
twee dingen:
1. Bij een wet als AVV moet het gaan om een belangenafweging vanuit
algemene gezichtspunten, zie art. 50 en 67 lid 3 Gw. Een wet in NL gaat nooit
over een regionaal of lokaal belang. Politieke partijen zitten in de Kamer om
het algemeen belang te behartigen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller stuviauni. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.95. You're not tied to anything after your purchase.