Ruim 250 oefenvragen (waar-onwaar, zoals op tentamen) van alle leerstof die opgegeven is ter voorbereiding voor de colleges. Dus alle hoofdstukken uit het boek en de artikelen. Met antwoorden onderaan document, op aparte bladzijdes.
Hoofdstuk 1
1. Specifieke kenmerken die de sportpsychologie van de gewone
psychologie onderscheiden zijn: lichamelijke inspanning, regels en
beperkingen die voor lief genomen worden, pijn & risico’s en een
materiële beloning.
2. Een sterke wedijver is geen specifiek sportkenmerk en onderscheidt de
sportpsychologie dan ook niet van de gewone psychologie.
3. De sportpsychologie bestaat om de volgende drie redenen:
‘’Goal setting’’ in de sport heeft een andere functie dan ‘’goal
setting’’ buiten de sport
Competentie is anders in sport
Sport vereist specifieke methoden en (meet) instrumenten
4. Het begin van de sportpsychologie ligt rond 1970 en groeide na 1980
enorm.
5. Sociale facilitatie betekent dat prestaties vaak beter zijn als ze worden
geleverd wanneer er geen andere personen zijn die je op de vingers
kijken.
6. Het grote verschil tussen exercise psychologie en sportpsychologie is dat
de eerste over gestructureerde fysieke activiteit gaat en de laatste over
gestructureerde én gereglementeerde activiteit.
7. Sportpsychologie nam vanaf 1985 in Nederland een prominentere plaats
in.
8. De sportpsychologie bestudeert gedrag in sportsituatie d.m.v. drie
processen: beschrijven, verklaren en voorspellen.
Hoofdstuk 2
1. Motieven zijn hetzelfde als beweegredenen en zijn betrekkelijk stabiele
eigenschappen van mensen die hen aanzetten tot bepaalde gedragingen
of activiteiten.
2. Motieven komen permanent tot uiting in het gedrag.
3. Motivatie is een toestand die aanzet tot bepaald gedrag over een
bepaalde tijd.
,4. Motieven zijn externe factoren die iemands motivatie bepalen.
5. Motivatie is een gevolg van een combinatie van interne en externe
factoren. Motivatie leidt vervolgens tot een keuze van een doel en deze
keuze leidt tot doelgericht gedrag.
6. McClelland noemt 5 factoren die van invloed zijn op iemands motivatie:
motief, cognities, vaardigheden, mogelijkheden en gewoonten.
7. Behoeften zijn motieven die zich in interactie tussen persoon en
omgeving uit de intrinsieke basisbehoefte hebben ontwikkeld.
8. De behoefte aan gevoelens van competentie nemen af als iemand heeft
laten zien ergens heel goed in te zijn.
9. De behoefte is een drijfveer voor gedrag.
10.Volgens het model van Wann ligt de basis voor sportdeelname bij de
genetische opmaak van het kind.
11. Socialisatie is het proces waarin iemand zich de waarden, opvattingen,
attitudes en gedragsregels van zijn (sub) cultuur eigen maakt.
12.Of kinderen gaan sporten of niet hangt af van 2 factoren: erfelijke
eigenschappen en subcultuur met hun socialisatieprocessen. Deze
factoren beïnvloeden elkaar.
13.McCarthy en zijn collega’s wijzen erop dat jongere spelers het verder
schoppen omdat zij mentaal sterker zijn. Dit is een argument tegen het
geboortemaand-effect.
14.Het sportcommitmentmodel bestaat uit 7 factoren, waar sociale druk en
plezier in sport er twee van zijn.
15. Het driecomponentenmodel voorspelt dat de motivatie van personen
om voor een bepaalde organisatie te blijven werken 3 componenten
kent: affectief-, continuerings- en normatief commitment.
16. De drie fundamentele psychologische behoeften van de SDT zijn
competentie, ruimte voor ontwikkeling en verbondenheid.
17.External regulation is een vorm van extrinsieke motivatie en introjected
regulation een vorm van intrinsieke motivatie.
18. Identified regulation bevat de hoogst mogelijke zelfsturing binnen de
extrinsieke motivatievormen.
19.Een externe beloning zorgt voor een afname van de intrinsieke motivatie
en hierdoor voor een afname van de sturing van het gedrag door de
persoon zelf.
20.Autonome regulatie en extrinsieke motivatie lijken samen te gaan met
meer spontane fysieke activiteit, meer plezier en vertrouwen.
, 21. De kans op drop-out neemt bij vormen van regulatie die meer intrinsiek
van aard zijn toe en meer zelf gereguleerde vormen van motivatie gaan
ook samen met minder kans op burn-out.
22.Intrinsieke motivatie, identified regulation en integrated regulation zijn
alle drie vormen van positieve motivatie en kunnen leiden tot o.a.
pleziergevoelens.
23.Volgens het hiërarchisch model van intrinsieke en extrinsieke motivatie
zijn er 3 niveaus waarop intrinsieke en extrinsieke motivatie kunnen
worden geanalyseerd, namelijk: globaal, contextueel en sociaal niveau.
24.Globaal niveau en contextueel niveau gaan over motieven en hierdoor
duurt het langer dan op het onderste niveau voordat factoren uit de
sociale omgeving doorwerken.
25.Volgens de AGT moeten doelen de volgende punten presenteren:
1) Richting geven aan opvattingen over wat presteren betekent in die
situatie
2) Gedrag sturen
3) Keuzes bepalen
26.Task goals, mastery goals en learning goals zijn hetzelfde.
27.Een ongedifferentieerde opvatting van bekwaamheid betekent dat
bekwaamheid, succes en inspanning niet wezenlijk van elkaar worden
onderscheiden en dat prestaties afgemeten worden aan eigen, eerdere
prestaties.
28.Een wedijverinstelling gecombineerd met een negatief beeld van de
eigen bekwaamheid zal de sporter motiveren om meer inspanning te
leveren.
29.Het meten van doelinstellingen is makkelijker dan het meten van
doeloriëntaties.
30.Bij wedijver oriëntatie is een van de opvattingen dat sport iemands
zelfrespect moet vergroten.
31.Ook bij een positieve bekwaamheid is wedijveroriëntatie niet gunstig.
32.Het perceived motivational climate is belangrijker dan het objectieve
motivatieklimaat.
33.In de theorie over prestatiemotivatie zijn 2 motieven belangrijk: het
prestatiemotief en faalangst.
34.Self-directed doelen zijn er omdat je het zelf wilt en social approval-
doelen doe je omdat anderen dat van je verwachten.
35.Risicosporters zijn een homogene groep.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller at22. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.47. You're not tied to anything after your purchase.